ECLI:NL:HR:2018:2237

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/04920
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-naleving van openbaarheidsvereiste bij behandeling klaagschrift in cassatie

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende beslag op een auto in het kader van een verdenking van witwassen. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 12 september 2017 een klaagschrift heeft behandeld. De advocaat van de verdachte, J.J.J. van Rijsbergen, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van het klaagschrift niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met artikel 552a, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel bepaalt dat de behandeling van het klaagschrift door de raadkamer in het openbaar moet plaatsvinden, en niet-naleving van dit voorschrift leidt tot nietigheid van het onderzoek en de beschikking. De Hoge Raad concludeert dat het proces-verbaal van de behandeling niet aantoont dat de behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden, en er is ook geen bewijs dat de uitzonderingen van artikel 22, tweede en derde lid, zijn toegepast.

Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad de bestreden beschikking vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zodat het klaagschrift opnieuw kan worden behandeld en afgedaan. Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2018.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/04920 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 september 2017, nummer 17/001878, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de behandeling van het klaagschrift niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.
2.2.
Art. 552a, zesde lid, Sv bepaalt dat de behandeling van het klaagschrift door de raadkamer plaatsvindt in het openbaar. Dit voorschrift is van zodanige betekenis dat – behoudens toepassing van art. 22, tweede en derde lid, Sv – de niet-naleving daarvan leidt tot nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking.
Het proces-verbaal van de behandeling door de raadkamer houdt niet in dat de behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is gebeurd, terwijl ook niet blijkt dat toepassing is gegeven aan art. 22, tweede en derde lid, Sv.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, lijdt de bestreden beschikking aan nietigheid.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.