ECLI:NL:PHR:2019:588

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
17/04999
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep na verstekveroordeling

In deze zaak is de verdachte bij arrest van 29 september 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, waarbij mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie heeft voorgesteld. Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, en dat dit oordeel ontoereikend en onbegrijpelijk is gemotiveerd.

De bestreden uitspraak houdt in dat de verdachte bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2016 bij verstek is veroordeeld. De raadsman heeft op 27 september 2016 hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De dagvaarding in eerste aanleg is op 8 juni 2016 aan de verdachte betekend, waardoor hij binnen veertien dagen na de einduitspraak, dus uiterlijk op 12 september 2016, hoger beroep had moeten instellen. Het hof concludeert dat de raadsman niet tijdig op de hoogte was van de zitting, maar dat dit niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding.

De Hoge Raad heeft in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2018:754) beslist dat indien de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte in persoon is betekend, de niet-naleving van artikel 51 (oud) Sv geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. Het hof heeft derhalve terecht geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

Conclusie

Nr. 17/04999
Zitting: 23 april 2019
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]

1.Inleiding

1.1.
De verdachte is bij arrest van 29 september 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, althans dat dit oordeel ontoereikend dat wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
2.2.
De bestreden uitspraak houdt in:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 augustus 2016 bij verstek veroordeeld. Door de raadsman van verdachte is op 27 september 2016 hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat hij, in strijd met artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering, niet op de hoogte is gebracht van de zitting van zijn cliënt op 29 augustus 2016. Zodoende heeft hij pas op 27 september 2016 hoger beroep ingesteld. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het overschrijden van de termijn voor het instellen van hoger beroep om die reden verschoonbaar is, dat het vonnis van de politierechter door het hof vernietigd dient te worden en dat de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank.
De dagvaarding in eerste aanleg is op 8 juni 2016 in persoon aan verdachte betekend. Derhalve moest verdachte, ingevolge artikel 408, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, binnen veertien dagen na de einduitspraak, dus uiterlijk 12 september 2016, hoger beroep instellen. Het hoger beroep is echter pas op 27 september 2016 ingesteld.
Naar het oordeel van het hof maakt wat de raadsman heeft aangevoerd die termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
2.3.
In zijn arrest van 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:754, rov. 2.4 heeft de Hoge Raad beslist dat indien de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte in persoon is betekend, de niet naleving van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv, een termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar maakt. Dat betekent dat de omstandigheid dat aan de raadsman van de verdachte in strijd met art. 51 (oud) Sv geen afschrift van de dagvaarding in eerste aanleg is gezonden, niet eraan afdoet dat de verdachte ingevolge art. 408, lid 1 onder a, Sv niet kan worden ontvangen in het hoger beroep, als het hoger beroep niet binnen veertien dagen na de einduitspraak is ingesteld. Het oordeel van het hof is dus juist en behoeft geen nadere motivering.
2.4.
Het middel faalt en kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.

3.Conclusie

3.1.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.2.
Op grond van het voorgaande is mijn conclusie dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO
niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG