ECLI:NL:PHR:2019:614

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
18/01222
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Motiveringsklacht inzake bewezenverklaring van opzettelijk telen van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze zaak gaat het om de verdachte die wordt beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep en diefstal van elektriciteit in de periode van 8 juni 2015 tot 18 augustus 2015 te Enschede. De verdachte, geboren in 1967, huurde een pand aan de [a-straat 1] waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. De politie vond 378 hennepplanten en constateerde dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte bij arrest van 6 maart 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 150 uren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaat één middel van cassatie heeft voorgesteld, namelijk dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.

De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de verdachte het pand huurde onvoldoende bewijs oplevert voor de betrokkenheid bij het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van anderen, maar heeft niet bewezen geacht dat de verdachte zelf de hennep heeft geteeld of de elektriciteit heeft gestolen. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, vooral wanneer er aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van anderen. De Hoge Raad concludeert dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet is onderbouwd, wat leidt tot de vernietiging van het arrest van het hof.

Conclusie

BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/01222
Zitting18 juni 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 6 maart 2018 wegens 1 primair “
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2 primair
“diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 18/01218. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het
middelbehelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
Feit 1 primair
zij in de periode van 8 juni 2015 tot 18 augustus 2015 te Enschede, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van 378 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
Feit 2 primair
zij in de periode van 8 juni 2015 tot en met 18 augustus 2015 te Enschede, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis , waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak.”
6. De bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0600-201540297-1, gedateerd 27 juni 2016, dossierpagina 1-5, voor zover inhoudende alsrelaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant,zakelijk weergegeven:
Op 18 augustus 2015 stelde ik een onderzoek in op het adres [a-straat 1] te Enschede. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst.
In kweekruimte 1 stonden 126 vierkante kunststof kweekpotten. Elke kweekpot was gevuld met potaarde en zat een restant in van een hennepplant.
In kweekruimte 2 stonden 126 vierkante kunststof kweekpotten. Elke kweekpot was gevuld met potaarde en zat een restant in van een hennepplant.
In kweekruimte 3 stonden 126 vierkante kunststof kweekpotten. Elke kweekpot was gevuld met potaarde en zat een restant in van een hennepplant.
Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen dat het hennepplanten waren.
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door de fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Enexis . Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de kwekerij illegaal werd afgenomen.
[betrokkene 1] is eigenaar van de woning [a-straat 1] .
[verdachte] was volgens het door [betrokkene 1] aangeleverde huurcontract huurder van de woning [a-straat 1] te Enschede.
Op verzoek van politieambtenaar [verbalisant 2] is op 18 augustus 2015 door de fraude-inspecteur van Enexis B.V. een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in perceel [a-straat 1] te Enschede
De fraude-inspecteur constateerde op 18 augustus 2015 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan: illegale aftakking gemaakt op de aansluitkabel binnen. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
De fraudespecialist en de eerder genoemde politieambtenaar hebben aan de hand van indicatoren vastgesteld dat er sprake is geweest van 1 volledige kweek van 63 dagen.
3. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0600-2015402927-1, gedateerd 27 juni 2016, dossierpagina 55-61, voor zover inhoudendeals relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ontnemingsperiode: van 8 juni 2015 tot 18 augustus 2015. Deze periode beslaat 10 weken. Op 18 augustus 2015 werd door mij een reeds geoogste hennepkwekerij aangetroffen aan de [a-straat 1] . Omdat niet precies valt vast te stellen wanner de hennepplanten geoogst zijn, heb ik de einddatum van de ontnemingsperiode vastgesteld op 18 augustus 2016.
De gemiddelde kweekcyclus is volgens rapport BOOM(het hof begrijpt: het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010
) 10 weken Het is aannemelijk dat sprake is geweest van één eerdere oogst.
4. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm dóór [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0600- 2015402927, gedateerd 27 oktober 2016, gevoegdehuurcontract, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verhuurder: [betrokkene 1]
Huurder: [verdachte](het hof begrijpt: [verdachte] )
, [b-straat 1] te Enschede
Adres gehuurde: [a-straat 1] te Enschede
De ingangsduur van de overeenkomst is 01-04-2015.
De einddatum van de overeenkomst is 01-04-2016.
Aldus voor bepaalde tijd overeengekomen.
Enschede, 30-3-2015
5. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0600-2015402927-14, gedateerd 27 oktober 2015, dossierpagina 51-52, voor zover inhoudende alsverklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben [verdachte] en ik woon aan de [b-straat 1] te Enschede. Ik heb het huurcontract getekend van de [a-straat 1] .
Inbeslagneming
7. Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , forensisch onderzoeker en buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, genummerd PL0600-2015402927-11, gedateerd 30 september 2015, voor zover inhoudende alsrelaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 30 september 2015 werd door mij een forensisch onderzoek naar biologische sporen verricht aan sporendragers in verband met het aantreffen van het vervaardigen softdrugs op 17(het hof begrijpt: 18)
augustus 2015 aan de [a-straat 1] te Enschede.
Sporendragers
Ik zag dat sporendrager met SIN AAGW0702NL een rietje betrof. Ik heb deze sporendrager bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van speeksel.
Biologische sporen
8. Hetrapport ‘DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde’van het Nederlands Forensisch Instituut van 17 juli 2017, opgemaakt door ing. A.P.M. van Dijk, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan het referentiemonster wangslijmvlies RABM8595NL van de veroordeelde [verdachte] is DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in dit referentiemonster is een DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel RABM8595NL van de veroordeelde [verdachte] is op 13 juli 2017 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 40423.
Bovenstaande betekent dat DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AAIW3340NU01, uit DNA-profielcluster 40423, afkomstig kan zijn van de veroordeelde [verdachte] .
DNA-profielcluster 40423
7. In het bestreden arrest heeft het hof bovendien onder het kopje ‘Overweging met betrekking tot het bewijs’ het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte overweegt het hof nog het volgende. De omstandigheid dat dit DNA-materiaal op een verplaatsbaar object - te weten een rietje - is aangetroffen, doet in dit verband niet af aan de bewijskracht ervan, gelet op de plaats van het aantreffen van het rietje, te weten in één van de kweekruimtes, en het ontbreken van een plausibele verklaring van verdachte hieromtrent. Dat, zoals de raadsman niet onderbouwd heeft gesuggereerd, het rietje zou kunnen zijn achtergebleven tijdens de bezichtiging van het pand terwijl verdachte daarna nooit meer in het pand is geweest, acht het hof niet aannemelijk, alleen al vanwege de plaats waar dat rietje is aangetroffen.
Hoewel er aanwijzingen zijn dat er één of meer anderen betrokken is of zijn geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij, heeft het hof geen duidelijkheid verkregen in welke mate dat het geval is geweest en waaruit de betrokkenheid van die ander of anderen dan zou hebben bestaan, zodat het hof niet bewezen acht dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft gepleegd.”
8. In de toelichting betoogt de steller van het middel dat de enkele omstandigheid dat in de kweekruimte een rietje is aangetroffen met daarop DNA-materiaal van de verdachte, onvoldoende is om tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten te komen. Volgens de steller van het middel is er geen ander ondersteunend bewijsmiddel waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit.
9. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat in het pand aan de [a-straat 1] te Enschede op 18 augustus 2015 een hennepkwekerij is aangetroffen (bewijsmiddel 1), ten behoeve waarvan de elektriciteit illegaal werd afgenomen (bewijsmiddel 2). De verdachte huurde dit pand vanaf 1 april 2015 (bewijsmiddel 1, 4 en 5). Bovendien is in de kweekruimte een rietje aangetroffen met daarop celmateriaal waarvan mag worden aangenomen dat het van de verdachte afkomstig is (bewijsmiddel 6, 7 en 8). Verder heeft het hof vastgesteld dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat één of meer anderen betrokken is of zijn geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij, echter het hof heeft geen duidelijkheid verkregen in welke mate dat het geval is geweest en waaruit de betrokkenheid van die ander of anderen zou hebben bestaan. Het hof heeft de verdachte daarom vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
10. Indien de feitelijke vaststellingen van het hof erop duiden dat ook anderen dan de verdachte bij het feit betrokken zijn geweest, vereist het oordeel van het hof dat de verdachte die feiten niettemin zelf pleegde doorgaans onderbouwing. [1] Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte zelf opzettelijk hennep heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen. De enkele omstandigheid dat de verdachte het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen huurde, biedt onvoldoende aanknopingspunt voor de aanname dat de verdachte zelf betrokken is geweest bij het telen van de hennep en de diefstal van elektriciteit. Het laat de mogelijkheid open dat de verdachte enkel gelegenheid heeft gegeven aan een ander of anderen om in de door haar gehuurde woning hennep te telen. Ook de omstandigheid dat in de kweekruimte DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op een rietje is onvoldoende om te kunnen concluderen dat het de verdachte zelf is geweest die de hennep heeft geteeld en de elektriciteit heeft gestolen. Daaruit kan immers slechts worden afgeleid dat de verdachte (op enig moment) in de hennepkwekerij aanwezig is geweest maar niet dat de verdachte ook daadwerkelijk telingshandelingen heeft verricht. [2] Aldus is de bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. de (tot verwerping strekkende) conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee d.d. 29 augustus 2017 voorafgaand aan HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2534 (art. 81 RO).
2.Dat lag bijvoorbeeld anders in de zaak waarin ik concludeerde op 21 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:528, en waarin de Hoge Raad nog uitspraak zal moeten doen. In die zaak waren de vingersporen van de verdachte in de kweekruimte op een weegschaal en een vuilniszak aangetroffen. Het oordeel van het hof dat de aangetroffen vingersporen in directe relatie stonden tot de exploitatie van de hennepkwekerij achtte ik niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat deze dactyloscopische sporen waren aangetroffen op goederen die in verband konden worden gebracht met het kweken van hennep en waren aangetroffen in een ruimte waarin zich ook (en uitsluitend) allerlei andere goederen bevonden die kennelijk bestemd waren voor het gebruik ten behoeve van de hennepkwekerij. Tevens kon uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat getuigen de verdachte regelmatig bij de woning hebben gezien, voor het laatst nog enkele weken voordat de hennepkwekerij werd ontdekt.