(…)
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft door een specifieke, voldoende ernstige vorm, van bedrieglijk handelen bij anderen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen teneinde daar misbruik van te kunnen maken. Hij heeft hiertoe verschillende oplichtingsmiddelen gehanteerd. Zo heeft hij uitingen gedaan die bij anderen een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven hebben geroepen. Ook heeft verdachte meerdere misleidende feitelijke handelingen verricht en een valse hoedanigheid aangenomen. Die onjuiste voorstelling van zaken werd door verdachte in het leven geroepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Verdachte heeft op zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van een oudere dame, [betrokkene 1] , die het goed met hem voorhad. Tegenover haar deed hij zich op allerlei manieren voor als slachtoffer van omstandigheden, dat op korte termijn weer over geld zou kunnen beschikken. Zo heeft verdachte erkend dat hij tegen [betrokkene 1] verschillende onzinverhalen heeft verteld. Hij vertelde onder meer dat hij werkzaam was bij de Europese Unie dan wel de NAVO, voor die baan veel moest reizen en hij niet over zijn geld kon beschikken omdat zijn rekening was geblokkeerd dan wel vanwege een registratie bij het BKR. Voorts heeft hij diverse berichten, zoals e-mailberichten van zogenaamde werkgevers en sms-berichten, vals opgemaakt om zijn onzinverhalen kracht bij te zetten. [betrokkene 1] had toegang tot deze stukken, en gebruikte de informatie als ze geld vroeg aan anderen ten behoeve van verdachte.
Op [benadeelde 2] na, waar verdachte zelf tegen heeft gelogen om geld los te krijgen, zijn de aangevers aanvankelijk steeds benaderd door [betrokkene 1] . Zij heeft, nadat haar eigen financiële mogelijkheden ten behoeve van verdachte waren uitgeput, mensen uit haar kennissenkring gevraagd om verdachte financieel te ondersteunen. Op die manier kreeg verdachte toegang tot mensen die hij anders wellicht nooit succesvol had kunnen benaderen: ouderen, die gelet op de (soms al decennia bestaande) vriendschap met [betrokkene 1] vol vertrouwen waren. [betrokkene 1] vertelde de onzinverhalen die verdachte haar vertelde door aan haar kennissenkring. Vaststaat dat al die over verdachte vertelde verhalen ‘verzinsels’ van verdachte betroffen. Aangevers zijn vervolgens overgegaan tot het geven van geld aan [betrokkene 1] ten behoeve van verdachte. [betrokkene 1] leidde dit geld telkens door naar verdachte. Aangeefster [benadeelde 1] verklaart dat verdachte het geld in het begin zelf kwam halen. In totaal zijn er tonnen bij verdachte terechtgekomen en door hem uitgegeven. Toen aangevers, tevergeefs, probeerden hun geld terug te krijgen heeft verdachte ze eindeloos aan het lijntje gehouden en tegen hen gelogen. Het dossier bevat vele schrijnende voorbeelden van het optreden van verdachte jegens aangevers nadat zij het geld hadden afgegeven.
Naar het oordeel van het hof valt het handelen van verdachte, zoals hierboven omschreven, onder de wettelijke definitie van oplichting. Blijkens artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen, in dit geval het afgeven van geld.
Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot in dit geval het afgeven van geld. In dit concrete geval hebben de handelingen van verdachte (de onzinverhalen, zijn valse hoedanigheid en de opgemaakte stukken) er causaal toe geleid dat de derden geld hebben verstrekt aan [betrokkene 1] ten behoeve van verdachte. Dat verdachte zijn verhalen niet direct tegen de aangevers heeft verteld, en aanvankelijk wellicht niet precies heeft geweten wie zij waren, leidt niet per definitie niet tot oplichting van die derden. Het hof is ervan overtuigd dat verdachte wist dat [betrokkene 1] zijn verhalen en stukken zou aanwenden om hem financieel te ‘ondersteunen’ en dat zijn opzet gericht was op het hierdoor verkrijgen van geld van derden. Hij heeft op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen derden werden bewogen tot het afgeven van geld. Alle door verdachte verrichte handelingen zijn door hem verricht met het oogmerk zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Het hof is van oordeel dat de situatie dat slachtoffers de in de gedragingen van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken hadden moeten doorzien, zich niet voordoet.
Aldus is het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat verdachte zich in alle gevallen schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Nu het geld naar het oordeel van het hof door oplichting is verkregen sluit dat bewezenverklaring van de ook tenlastegelegde verduistering uit.”