(i) Een aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 november 2016, waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat 2] te [plaats] . Het vonnis is op tegenspraak gewezen;
(ii) Een appelakte van 24 november 2016, waarin als adres van de verdachte is opgegeven: [a-straat 1] te [plaats] ;
(iii) Een dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2018;
(iv) Een akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding op 2 februari 2018 op het adres [b-straat 1] te [plaats] is uitgereikt aan [betrokkene 1] , die zich op dat adres bevond en zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en deze onverwijld aan de verdachte te doen toekomen.
(v) Aan de desbetreffende akte is een uitdraai van de ID-staat SKDB van 8 februari 2018 gehecht, inhoudende dat het BRP-adres van de verdachte sinds 6 februari 2017 [b-straat 1] te [plaats] is.
(vi) Een akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding, nadat deze op 2 februari 2018 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te [plaats] , omdat volgens mededeling van degene die zich op het desbetreffende adres bevond, de verdachte daar niet woont noch verblijft, op 8 februari 2018 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, die op 8 februari 2018 een afschrift heeft verzonden naar het voornoemde adres.
Ook aan deze akte is een uitdraai van de ID-staat SKDB van 8 februari 2018 gehecht.
(vii) Uit de hiervoor genoemde ID-staat SKDB blijkt tevens dat [a-straat 2] te [plaats] het BRP-adres van de verdachte was van 27 juni 2016 tot 25 juli 2016, van 4 oktober 2016 tot 3 november 2016 en van 18 november 2016 tot 6 februari 2017.
(viii) Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2018 blijkt het volgende:
“De verdachte genaamd: