ECLI:NL:PHR:2019:943

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
18/03443
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/03443
Zitting1 oktober 2019 (bij vervroeging)

CONCLUSIE

P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 1 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 10 mei 2017. In dat vonnis werd de verdachte wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van twintig uren subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep ontoereikend is gemotiveerd.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
(i) In eerste aanleg is de verdachte gedagvaard voor de terechtzitting van de politierechter van 10 mei 2017. Blijkens de aangehechte ID-staat SKDB was de verdachte sinds 2 oktober 2014 zonder vaste woon- of verblijfplaats, en betrof de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [a-straat 1] te [plaats] . De dagvaarding is op 27 februari 2017 tevergeefs aangeboden op dit adres, omdat de verdachte aldaar niet (meer) woonde, en is vervolgens op 3 april 2017 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank. Op die datum is bovendien een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het hiervoor vermelde adres.
(ii) Aan mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, is op 7 februari 2017 een afschrift van de dagvaarding toegezonden.
(iii) Op 10 mei 2017 is de zaak ter terechtzitting van de politierechter behandeld. De officier van justitie heeft aldaar een taakstraf voor de duur van 30 uren gevorderd. Vervolgens heeft de politierechter uitspraak gedaan. Het stempelvonnis ex art. 378a Sv vermeldt dat het op tegenspraak is gewezen [1] .
(iv) Op 1 juli 2017 is een mededeling uitspraak betreffende het vonnis van de politierechter tevergeefs aangeboden op het eerder genoemde adres [a-straat 1] te [plaats] en is vervolgens – na niet te zijn afgehaald op de plaats genoemd in het afhaalbericht – op 11 juli 2017 teruggezonden.
(v) Vervolgens is de verdachte gesignaleerd in het opsporingsregister, waarna op 2 oktober 2017 een mededeling uitspraak betreffende het vonnis van de politierechter door een politieambtenaar aan de verdachte in persoon is betekend.
(vi) Op 10 oktober 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
(vii) Op 31 oktober 2017 heeft mr. C.C. Polat een appelschriftuur ingediend. Deze appelschriftuur houdt onder meer het volgende in:
“1. De Politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen heeft op 10 mei 2017 in de zaak met parketnummer 05-159596-16 appellant veroordeeld.
2. Appellant is van voormeld vonnis op 10 oktober 2017, binnen twee weken nadat hij bekend was geworden met de uitspraak, derhalve tijdig, in hoger beroep gekomen.
(…)
5. Ten behoeve van de behandeling in hoger beroep heeft de verdediging de navolgende onderzoekswens:
Betekeningsstukken
Cliënt is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld. Het is onduidelijk bij de verdediging of betekening van cliënt in persoon of niet in persoon heeft plaatsgevonden. De verdediging wenst derhalve in het bezit te worden gesteld van de betekeningsstukken in eerste aanleg.”
(viii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat allereerst de vraag beantwoord dient te worden of het hoger beroep tijdig is ingediend nu in de aantekening mondeling vonnis staat dat het een vonnis op tegenspraak betreft.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik verwijs naar de appelschriftuur. Naar ons idee betreft het een verstekvonnis.
De jongste raadsheer merkt op dat mr. Tuma is opgeroepen voor de zitting van 10 mei 2017.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
De dagvaarding is niet in persoon uitgereikt. Er is geen proces-verbaal waaruit blijkt wie en of er iemand verschenen is. Ik weet niet of mr. Tuma voor de zitting is opgeroepen. Ik durf niet te zeggen hoe het destijds is verlopen. Mr. Polat is uitgegaan van een verstekvonnis. Ik neem aan dat mr. Polat dat heeft nagevraagd bij de rechtbank. Dat is gebruikelijk. Ik weet niet of hij heeft gehoord dat het een vonnis op tegenspraak betrof.
Het hoger beroep is mijns inziens niet tardief.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat uitgegaan moet worden van de correctheid van de aantekening mondeling vonnis. Het betrof dus een vonnis op tegenspraak en het hoger beroep is dan niet tijdig ingesteld. Verdachte is niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik beschik niet over een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg. Ik ga er van uit dat het een verstekvonnis betreft. Dat blijkt ook uit de appelschriftuur.
Mijn cliënt kwam op 2 oktober 2017 op de hoogte van de uitspraak, waarna er tijdig hoger beroep is ingesteld.
Na schorsing voor beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de aantekening mondeling vonnis vermeldt dat het een vonnis op tegenspraak betreft. Als uitgangspunt geldt dan tegenspraak, tenzij onderbouwd wordt aangevoerd dat het een verstekvonnis betreft. De enkele mededeling in de appelschriftuur dat het een verstekvonnis betreft is daartoe onvoldoende. De vraag is of het hof dit ambtshalve dient te onderzoeken. Het hof stelt zich op het standpunt dat het op de weg van de verdediging lag om dit te onderzoeken, bijvoorbeeld door een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op te laten maken.
Het hof gaat uit van de juistheid van de aantekening mondeling vonnis. Het hoger beroep is tardief en verdachte is niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest uit.”
(ix) Het arrest houdt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende in:
“Op 7 februari 2017 is door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland als kennisgeving een afschrift van de dagvaarding van verdachte verzonden aan de raadsman van verdachte, mr. V.P.J. Tuma te Amersfoort.
De dagvaarding voor de zitting van de politierechter is op 3 april 2017 ter griffe van de rechtbank betekend en op dezelfde dag per post verzonden naar het adres: [a-straat 1] , [postcode] [plaats] .
In het dossier bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 10 mei 2017. Het vonnis is blijkens deze aantekening op tegenspraak gewezen.
Op 2 oktober 2017 is in het kader van een signalering een mededeling uitspraak aan verdachte uitgereikt.
Verdachte is daarop op 10 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de politierechter.
Hét hof stelt voorop dat het voor de beantwoording van de vraag of een vonnis op tegenspraak of bij verstek is gewezen, uitgaat van de mededeling die hierover in het vonnis is vermeld. Als de juistheid van deze mededeling door de verdediging betwist wordt, dan dient deze betwisting gemotiveerd te zijn. De enkele vermelding in de appelschriftuur van 31 oktober 2017 dat verdachte bij verstek is veroordeeld, is daartoe niet voldoende. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de verdediging ligt te onderzoeken of het een vonnis op tegenspraak dan wel een verstekvonnis betreft indien daar in de visie van de verdediging onduidelijkheid over bestaat.
Nu dit onderzoek niet is gedaan ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op de aantekening mondeling vonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
5. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat het hof naar aanleiding van de mededeling van de verdediging dat het beroepen vonnis een verstekvonnis betrof hiernaar, mede gelet op de op 2 oktober 2017 aan de verdachte gedane mededeling uitspraak, ambtshalve een onderzoek had moeten instellen.
6. In dat kader merk ik allereerst op dat de rechtbank gelet op art. 378, tweede lid, onder c, Sv heeft mogen afzien van het uitwerken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, omdat de verdachte meer dan drie maanden na de uitspraak van de politierechter hoger beroep heeft ingesteld. Daarmee is van de behandeling van de zaak in eerste aanleg echter alleen een stempelvonnis in de zin van art. 378a Sv beschikbaar. Een dergelijk stempelvonnis moet op grond van art. 378a, tweede lid, onder 1, Sv onder meer vermelden of de uitspraak bij verstek of op tegenspraak is gedaan.
7. Uit HR 16 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB2951, volgt dat de vermelding in het stempelvonnis dat de uitspraak op tegenspraak is gedaan op zich voldoende is voor het oordeel dat het hoger beroep op grond van art. 408, eerste lid, Sv binnen veertien dagen had moeten worden ingesteld. In die zaak was meer dan drie maanden na de uitspraak van de politierechter hoger beroep ingesteld, terwijl het stempelvonnis inhield: “advocaat Mr. E.Th. Hummels uitdrukkelijk gemachtigd, is verschenen tegenspraak”. De Hoge Raad oordeelde dat het hof aan het stempelvonnis kon ontlenen dat het op tegenspraak was gewezen omdat sprake was van een gemachtigde raadsman als bedoeld in art. 279 Sv. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat niet was gebleken dat door of namens de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep was aangevoerd dat en waarom de inhoud van het stempelvonnis in strijd was met de waarheid. Wel merk ik op dat in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, in een brief van de griffier van de rechtbank aan de griffier van het hof werd herhaald dat het een vonnis op tegenspraak betrof.
8. Gelet op het voorgaande heeft het hof in mijn visie terecht de juistheid van de vermelding in het stempelvonnis dat het op tegenspraak is gewezen tot uitgangspunt genomen. Het is vervolgens aan de verdediging om aan te voeren dat en waarom deze vermelding onjuist is. In dat kader kan de verdediging mijns inziens niet volstaan met de enkele opmerking dat de vermelding onjuist is, maar zal zij dit moeten onderbouwen. Van de verdediging mag mijns inziens dan ook worden verwacht dat zij bijvoorbeeld navraag doet bij de eerdere raadsman van de verdachte of de rechtbank verzoekt het proces-verbaal van de terechtzitting alsnog uit te werken [2] of de zittingsaantekeningen van de griffier te verstrekken. Het enkele feit dat de verdediging dergelijk onderzoek heeft nagelaten, betekent echter nog niet dat er geen reden kan zijn om, wanneer dit door de verdediging wordt betwist, te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op het stempelvonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen. Onder omstandigheden kan daartoe wel degelijk aanleiding zijn.
9. In dat kader acht ik van belang dat de vermelding “tegenspraak” in het stempelvonnis de indruk wekt dat de verdachte zelf op 10 mei 2017 ter terechtzitting zou zijn verschenen. [3] De betekeningsstukken van de inleidende dagvaarding bevatten echter geen aanwijzingen dat de verdachte op de hoogte was van deze zitting. Daarnaast is, zoals ook door het hof is vastgesteld, aan de verdachte na een signalering daartoe in het opsporingsregister de verstekmededeling als bedoeld in van art. 366 Sv in persoon betekend. Dat was gelet op art. 366, tweede lid, Sv echter niet nodig geweest indien de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg was verschenen. [4] Verder bevinden zich bij de stukken van het geding ook geen andere stukken waarin de juistheid van de vermelding dat de uitspraak op tegenspraak is gedaan, wordt bevestigd. [5]
10. De vraag is of het voorgaande voldoende aanleiding is voor twijfel over de juistheid van de vermelding in het stempelvonnis dat de uitspraak op tegenspraak is gedaan. Daarover kan verschillend worden gedacht. Zo dwingt de betekening van de verstekmededeling ex art. 366 Sv en de signalering van de verdachte daartoe in het opsporingsregister strikt genomen niet tot de conclusie dat de uitspraak bij verstek is gedaan. Het zou bijvoorbeeld ook het gevolg kunnen zijn van een administratieve fout. Ik meen echter dat de vaststelling van het hof dat op 2 oktober 2017 in het kader van een signalering een mededeling uitspraak aan de verdachte is uitgereikt voor het hof in ieder geval aanleiding had moeten zijn om bij de rechtbank navraag te doen of de uitspraak op tegenspraak is gedaan. Bij gebreke van dergelijk onderzoek door het hof komt het oordeel van het hof dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op de aantekening mondeling vonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen, mij niet zonder meer begrijpelijk voor. Dat geldt daarmee ook voor het oordeel van het hof dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is doordat het te laat zou zijn ingesteld.
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Uit een brief van een griffiemedewerker van de rechtbank aan de griffier van het hof kan worden afgeleid dat het vonnis – overeenkomstig art. 378, tweede lid, onder c, Sv – niet is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting, omdat het hoger beroep meer dan drie maanden na de uitspraak is ingesteld.
2.Gelet op art. 378, tweede lid, onder b, Sv is de rechtbank daartoe in een geval als het onderhavige niet gehouden, aangezien het verzoek niet binnen drie maanden na de uitspraak zou zijn gedaan. Dat betekent mijns inziens echter niet dat de verdediging het niet zou moeten proberen.
3.In andere zaken waarin de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak had gedaan en het proces-verbaal van de terechtzitting in hield dat alleen een gemachtigd raadsman was verschenen, trof ik stempelvonnissen aan met daarin de vermelding “tegenspraak (art. 279 Sv)”.
4.Hetzelfde geldt overigens indien ter terechtzitting in eerste aanleg overeenkomstig art. 279 Sv door een gemachtigd raadsman de verdediging was gevoerd. Uit de wetsgeschiedenis van art. 279 Sv volgt namelijk dat in dat geval evenmin een verstekmededeling betekend had hoeven te worden. Zie Kamerstukken II 1995/96, 24 692, nr. 3, p. 13.
5.Ik merk nog op dat in zaken waar te laat hoger beroep is ingesteld het uittreksel justitiële documentatie nog wel eens vermeldt dat het vonnis onherroepelijk is, terwijl het hof op dat moment nog niet heeft beslist op het ingestelde hoger beroep. In deze zaak is dat niet het geval.