Conclusie
1.Inleiding
2.Ontvankelijkheid van het beroep
3.De middelen
eerste middelklaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag, aangezien de omstandigheid dat het klassieke beslag mogelijk zou worden omgezet in een conservatoir beslag onvoldoende is om aan te nemen dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het
tweede middelklaagt dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door te overwegen dat het niet onredelijk is het beslag te laten voortduren zolang er geen duidelijkheid is over de schikking. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met art. 552f Sv. [3]