“Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit gerechtshof van heden, gewezen onder parketnummer 20-003870-18, ter zake van ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair), en ‘feitelijk leiding geven aan witwassen’ (feit 2) veroordeeld tot straf. De onderhavige ontnemingsvordering is aan deze strafzaak gelieerd.
Het hof ontleent aan de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene door middel van of uit de baten van het begaan van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit en een soortgelijk feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door betrokkene is begaan, wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op basis van:
- de onder 1 tenlastegelegde valse afsprakenbrief tussen [B] en [A] met bijbehorende valse factuur;
- de onder 1 tenlastegelegde valse afspraken brief tussen [C] en [A] met bijbehorende drie valse facturen en
- de niet onder 1 tenlastegelegde valse afspraken brief tussen Bouwfonds en [A] van 23 mei 2000 en daaruit voortvloeiende brief van Bouwfonds aan [A] van 30 oktober 2003 waarin stond vermeld dat de overeengekomen 25% van de projectwinst voor [A] kwam te vervallen en werd vervangen door een ‘aanbreng- en verkoopcourtage van € 2.000.000,00 exclusief BTW, met bijbehorende valse factuur,
door Bouwfonds (€ 2.380.000,00), [B] (€ 161.999,46) en [C] (€ 3.077.990,93) in 2003, 2004 en 2005 in vijf betalingen in totaal € 5.619.990,39 inclusief BTW is overgemaakt naar de bankrekening van [A]. Het hof is van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat betrokkene deze valsheden heeft begaan. Voormelde bedragen zijn toegevloeid aan [A] B.V. waarvan betrokken voor 25,5 % aandeelhouder was, hetgeen neerkomt op een bedrag van (25,5,% van € 5.619.990,39 =) € 1.433.097,55. Nu de binnengekomen betalingen (in eerste instantie) op de rekening van [A] zijn binnengekomen, leverden deze betalingen geen rechtstreeks voordeel in privé op voor betrokkene. Als uitgangspunt heeft te gelden dat gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel, bij de bepaling van het voordeel wordt uitgegaan van het voordeel waarvan kan worden gezegd dat de betrokkene – in casu [betrokkene] - dat in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft genoten.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier voldoende aanwijzingen dat de valsheden en de als gevolg daarvan op [A] uitgekeerde gelden ertoe strekten en waren geëigend om privé voordeel op te leveren voor de aandeelhouders, waaronder betrokkene. Dit is door de ontbinding van [A] in 2006 en de liquidatie uitkeringen ook daadwerkelijk gerealiseerd. De totale liquidatie-uitkering voor betrokkene bedraagt € 1.349.005,00. Omdat in [A] (zij het slechts beperkt) meer geldstromen hebben plaatsgevonden dan de bovengenoemde geldstromen, is dit bedrag iets lager dan het bedrag dat aan betrokkene zou toekomen op basis van zijn aandeel in het totaalbedrag dat door de valse overeenkomsten op de bankrekening van [A] is ontvangen (€ 1.433.097,55).
Het hof stelt het geschatte door betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel vast op voormeld bedrag € 1.349.005,00, zijnde het totaal aan bedragen die hij in privé als liquidatie-uitkeringen heeft ontvangen uit [A] B.V. als gevolg van de door hem valselijk opgemaakte documenten.”