In deze zaak is de verdachte bij verstekarrest van 16 juli 2020 door het Gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een eerder vonnis van de politierechter, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen wegens diefstal. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat er geen schriftuur met grieven was ingediend, noch mondelinge bezwaren waren opgegeven. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep, gebaseerd op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdediging stelde echter dat er wel degelijk tijdig grieven waren ingediend, en verwees naar een e-mail van de raadsvrouw, mr. A. Petrescu, die op 15 juli 2020 om 19:42 uur was verzonden. Deze e-mail bevatte bezwaren tegen het vonnis van de politierechter. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gekeken naar de inhoud van deze e-mail en dat er ernstige twijfels bestonden over de niet-ontvankelijkverklaring. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het middel slaagde en dat de bestreden uitspraak diende te worden vernietigd.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld in het bestaande hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig indienen van grieven en de noodzaak voor de rechter om alle relevante stukken in overweging te nemen voordat een beslissing wordt genomen over de ontvankelijkheid van een hoger beroep.