In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep ingesteld door het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 30 juni 2020 het klaagschrift van de klaagster gegrond verklaard. De officier van justitie, M.C. Stolk, heeft op 10 juli 2020 een akte ingediend waarin hij aangaf cassatie in te stellen. Echter, in de akte was het woord 'beroep' handmatig gewijzigd in 'cassatie', wat aanleiding gaf tot discussie over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De klaagster betwistte de rechtsgeldigheid van de akte en stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat het verkeerde rechtsmiddel was aangewend. De Procureur-Generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in het cassatieberoep, omdat er geen tijdig en rechtsgeldig cassatieberoep was ingesteld. De conclusie is dat de Hoge Raad moet oordelen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de vraag is of de wijziging in de akte rechtsgevolgen heeft voor de ontvankelijkheid. De Procureur-Generaal stelt voor om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep, gezien de omstandigheden van de zaak.