“Als het hof op deze gronden niet tot vrijspraak komt, voert de verdediging aan dat de verdachte niet de vereiste kwaliteit heeft om als pleger of medepleger te worden aangemerkt. Tot slot is van medeplegen van een kwaliteitsdelict geen sprake omdat de verdachte voor volkomen onwetende belastingplichtigen de aangiften heeft ingediend.
Onjuiste aangiften
In 2012 en 2013 kwamen bij de Belastingdienst klikberichten binnen dat verdachte een aantal frauduleuze aangiften inkomstenbelasting voor derden had ingediend. Na een controle van deze belastingaangiften werd duidelijk dat de aangiften, die via het IP adres van verdachte waren ingediend, inderdaad onjuistheden bevatten. Bij nader onderzoek door de Belastingdienst kwam vervolgens naar voren dat in de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 vanaf het IP adres van verdachte in totaal 329 aangiften inkomstenbelasting waren ingediend. Deze aangiften bevatten veelal persoonsgebonden aftrekposten (hierna: PGA), zoals studiekosten en scholingsuitgaven, zorgkosten, giften en reiskosten. Hierop heeft de Belastingdienst 36 belastingplichtigen geselecteerd en per brief gevraagd de opgevoerde PGA te onderbouwen. Dit heeft geleid tot het volgende resultaat.
In 29 gevallen hebben de belastingplichtigen niet gereageerd op het vragenformulier en de daarna verzonden herinnering.
In vijf gevallen hebben de belastingplichtigen weliswaar gereageerd, maar de aanvullende informatie die zij verstrekten, bleek incompleet. Ook een telefonisch verzoek van de Belastingdienst leverde onvoldoende nadere informatie op als onderbouwing dat de opgevoerde PGA daadwerkelijk waren gemaakt.
In twee gevallen kon de aangifte inkomstenbelasting na een reactie worden gevolgd.
Deze omstandigheden hebben geleid tot de verdenking dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, heeft schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting van een groot aantal belastingplichtigen, maar in ieder geval van de in de tenlastelegging vermelde personen, op te maken en bij de Belastingdienst in te dienen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in zijn kennissen- en klantenkring aanzien en vertrouwen genoot. Hij was eigenaar van een reisbureau, tevens zijnde een administratie-, advies- en vertaalkantoor, sprak de Nederlandse taal en kon daardoor personen die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, onder wie de in de tenlastelegging vermelde belastingplichtigen, met allerhande zaken te helpen. Verdachte stond ook bekend als iemand die goed is in belastingen. Zodoende zijn de belastingplichtigen met verdachte in contact gekomen. Uit hun verklaringen volgt dat zij aan verdachte hun jaaropgaven, rekeningnummers en DigiD hebben overhandigd om tegen betaling hun aangiften inkomstenbelasting te laten opmaken en indienen. Hiervoor hebben zij met verdachte de afspraak gemaakt hem een contant geldbedrag te betalen, variërend van € 35,- tot € 75,- per aangifte. Anders dan in hun aangiften inkomstenbelasting is vermeld, hadden de belastingplichtigen geen uitgaven die als PGA konden worden opgegeven. Volgens de belastingplichtigen is het verdachte geweest die de te hoge en gefingeerde PGA in hun aangiften heeft vermeld; zij herkennen de in hun aangifte opgevoerde PGA niet. De belastingplichtigen waren hiervan niet op de hoogte en hebben verdachte hiertoe ook geen opdracht gegeven. Naderhand konden zij, op twee gevallen na, hun PGA ook niet onderbouwen met stukken als facturen, verklaringen van artsen en dergelijke.
Het hof is van oordeel dat op basis van het onderzoek van de Belastingdienst en de verklaringen van in de tenlastelegging vermelde belastingplichtige is komen vast te staan dat de op hun naam ingediende aangiften inkomstenbelasting onjuist zijn.
voorwaardelijk opzet
Anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht is het hof van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften. De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij de belastingaangiften opmaakte aan de hand van de informatie over de persoonsgebonden aftrekposten (PGA) die de belastingplichtigen hem gaven. De verdachte zag zichzelf als een verlengstuk van zijn klanten. Meerdere belastingplichtigen hebben echter eensluidend verklaard dat zij geen uitgaven hadden die als PGA konden worden opgegeven en zij begrepen bovendien vaak niet wat de verdachte in hun aangifte invulde. Door desondanks aftrekposten op te voeren in de aangiften, terwijl de verdachte geen onderbouwing van zijn klanten verlangde, nam hij (tenminste) bewust de aanmerkelijke kans dat de aangiften onjuist waren.
kwaliteitsdelict
Anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht, is het hof van oordeel dat uit de tekst van artikel 69 lid 2 Awr niet volgt dat de delictsomschrijving zich, wat betreft het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, richt tot personen met een bepaalde hoedanigheid. Ook uit de wetsgeschiedenis bij het voornoemde artikel kan dit niet worden afgeleid zodat ook degene die voor een ander een onjuiste of onvolledige aangifte doet pleger van dit strafbare feit kan zijn.
medeplegen
Het hof acht niet bewezen dat sprake is van medeplegen zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.”