Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten
het perceel).
3.Procesverloop
de rechtbank). [verweerders] hebben gesteld dat het appartementsrecht op de winkel aan hen geleverd dient te worden op grond van de overeenkomst van 30 juni 2004 en de leveringsakte van 15 maart 2005. Daarnaast hebben [verweerders] gesteld dat verschillende posten die in de overeenkomst van 30 juni 2004 als uitgangspunten a. tot en met m. zijn vermeld, gunstiger zijn uitgevallen dan bij de begroting daarvan en dat zij aanspraak hebben op (de helft van) de huur voor de winkel. Op grond daarvan vorderden [verweerders] in eerste aanleg in conventie, samengevat en voor zover in cassatie van belang, de veroordeling van [eiseres] tot (1) medewerking aan de levering van het appartementsrecht met betrekking tot de winkel en (2) betaling van € 36.672,46 plus de (de helft van) de huurpenningen.
het hof). Het hoger beroep ziet niet op de afwijzing van haar reconventionele vordering. [eiseres] heeft, voor zover in cassatie van belang, gevorderd dat het hof het eindvonnis van de rechtbank
4.Bespreking van het middel in het principale beroep
Onderdeel 1komt op tegen rov. 3.6 van het bestreden arrest en betoogt dat de door [eiseres] in appel aangevoerde grieven wél bespreking behoefden.
Onderdeel 2voert aan dat het hof had te oordelen over de beslissing van de rechtbank om in conventie de proceskosten te compenseren omdat [eiseres] tegen die beslissing had gegriefd.
Onderdeel 3klaagt dat [eiseres] niet had opgemerkt dat zij er belang bij heeft dat de gronden ‘aangevuld’ worden.
Onderdeel 4bevat een algemene voortbouwklacht.
subonderdeel 1.1). Deze algemene klacht wordt uitgewerkt in vier subonderdelen.
subonderdeel 1.2).
subonderdeel 1.3).
subonderdeel 1.4).
subonderdeel 1.5).
IV-Groep/Zwitserleven) [2] herinner ik eraan dat gezag van gewijsde als bedoeld in art. 236 Rv kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding,
en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Indien een vordering met kracht van gewijsde is afgewezen, en de afwijzing erop is gebaseerd dat de voor de vordering aangevoerde grondslag niet is komen vast te staan of dat deze grondslag de vordering niet kan dragen, kan tot uitgangspunt dienen dat de beslissingen aangaande het ontbreken of niet toereikend zijn van deze grondslag, in een ander geding tussen dezelfde partijen gezag van gewijsde hebben. Het gezag van gewijsde kan er echter niet aan in de weg staan dat in een ander geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld op basis van een andere grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten. Dit geldt ongeacht of deze andere grondslag ook in de eerdere procedure aangevoerd had kunnen worden.
[verweerders]een nieuwe vordering zouden instellen, dan kan aan hen in beginsel het gezag van gewijsde worden tegengeworpen. Hier is het echter [eiseres] die bevreesd is dat als
zijeen vordering zou instellen aangaande de bedragen die horen bij één of meer van de in 2.3 weergegeven ‘uitgangspunten’, aan haar het gezag van gewijsde kan worden tegengeworpen. Kennelijk zou het daarbij gaan om een vordering gebaseerd op het door [eiseres] in eerste aanleg aangevoerde verweer, voor zover dat door de rechtbank niet is gehonoreerd.
voetnoot 2 van de procesinleidingverwijst [eiseres] naar Snijders/Wendels (2009). [4] In de betrokken passage uit dit handboek wordt r slechts gewezen op de mogelijkheid voor de appèlrechter om een bestreden uitspraak te bevestigen met verbetering van gronden. Dat die mogelijkheid bestaat is niet in geschil.
voetnoot 2 van de procesinleidingverwijst [eiseres] ook naar de Groene Serie (2012), waar staat dat de bekrachtiging van een uitspraak onder verbetering van gronden gezien kan worden als (partiële) vernietiging van de uitspraak. [5] Deze zin staat in een passage waarin de auteurs onderzoeken hoe de appèlrechter (i) in het kader van de devolutieve werking moet omgaan met (ii) een in eerste aanleg onbehandelde stelling. Aan de devolutieve werking van het appel wordt toegekomen indien de appelrechter één of meer grieven gegrond oordeelt. Daarvan is hier geen sprake. Van een onbehandelde stelling is hier al evenmin sprake. Het verweer van [eiseres] is door de rechtbank behandeld en beoordeeld.
Voetnoot 7 van de procesinleidingverwijst naar Van Rossem/Cleveringa (1972), waar wordt opgemerkt: [6]
geheelis afgewezen en de partij die in hoger beroep komt
volledigin het gelijk is gesteld.
voetnoot 9 van de procesinleidingverwijst [eiseres] naar Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, waarin bij de bespreking van het belangvereiste (art. 3:303 BW) wordt opgemerkt dat een partij die een rechtsmiddel aanwendt daarbij voldoende belang moet hebben “
of anders gezegd, dat het appel voor die partij een nuttig effect teweegbrengt”. [7] Hier had de behandeling van haar grieven voor [eiseres] . niet enig nuttig effect teweeg kunnen brengen nu de vorderingen van [verweerders] al waren afgewezen en afgewezen zouden blijven.
nietzou strekken tot een bekrachtiging onder verbetering van gronden maar dat de gronden waarop de afwijzingsbeslissing berust moeten worden aangevuld, dit oordeel onbegrijpelijk is.
5.Bespreking van het middel in het incidentele beroep
onderdeel 1dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat partijen bij de berekening van de over en weer verschuldigde bedragen zouden zijn uitgegaan van een aanspraak op een volledige bruto huurprijs van de winkel. [verweerders] zouden namelijk zijn uitgegaan van de helft van de huurprijs. Het juiste PM-bedrag voor de huuropbrengst zou € 17.746,56 zijn, zodat – bij gelijk blijven van de overige door de rechtbank berekende bedragen – per 31 december 2017 een saldo van € 4.314,80 zou resteren
ten gunste van [verweerders]. Het gevolg daarvan zou zijn dat [eiseres] zich niet langer kan beroepen op haar opschortingsrecht dan wel haar retentierecht, aldus het onderdeel.