In deze zaak is de verdachte op 26 juni 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. De advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de vervangende hechtenis die aan de schadevergoedingsmaatregel is verbonden. De Hoge Raad oordeelt dat, op basis van HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Dit middel slaagt, wat betekent dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak op dit punt zal vernietigen.
Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat het hof de stukken te laat heeft ingezonden. De Hoge Raad constateert dat er meer dan acht maanden zijn verstreken tussen het instellen van het cassatieberoep op 8 juli 2019 en de ontvangst van het dossier op 20 mei 2020. Ondanks deze overschrijding is er geen aanleiding om de opgelegde gevangenisstraf te matigen, en het middel wordt als tevergeefs voorgesteld. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het gaat om de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad bepaalt dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast in plaats van vervangende hechtenis.