Conclusie
Nummer21/03112
Inleiding
“diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren”, 2.
“diefstal”, en 3.
“wederspannigheid”veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf van 120 uur, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar, en onder aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr.
De bewijsconstructie van het hof
Het middel
niet is doorgezet”. De tweede deelklacht komt op tegen het oordeel dat het ontbreken van een proces-verbaal van aanhouding niet in de weg staat aan de bewezenverklaring van feit 3.
Het beoordelingskader
zo nodig door vastpakken en vasthouden de verdachte van zijn vrijheid beroven om hem naar een plaats van verhoor te leiden of te doen leiden.” [2] Aanhouden behelst dus een feitelijke handeling, met dien verstande dat die wordt verricht met een bepaalde intentie, namelijk met het oog op de waarheidsvinding.
De beoordeling van het middel
dat verbalisanten enige tijd later de verdachte hebben aangetroffen op een bankje voor de winkel en hem alsnog hebben aangehouden. (…). Het aanhouden van een verdachte en hem overbrengen naar het politiebureau betreft immers een feitelijke handeling die onmiskenbaar heeft plaatsgevonden.” De vraag is of dit oordeel in cassatie standhoudt.
niet is doorgezet”, verre van onbegrijpelijk. De verdachte bevond zich immers – blijkens de vaststellingen van het hof – in vrijheid en buiten aanwezigheid van die burger toen hij zittend op een bankje door de verbalisanten werd aangesproken. De verdachte is door die burger dan ook niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 53 lid 3 Sv overgeleverd aan de politie.