Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De procedure
3.De beschikking
De raadsman van [klaagster] heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift en in reactie op het op voorhand toegestuurde memo van de officier van justitie het volgende aangevoerd. [klaagster] is geen verdachte in enige strafzaak. [klaagster] heeft niets met de verdenking tegen [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) te maken. Het bij de behandeling van het klaagschrift op 16 november 2020 overgelegde kasboek 2018 heeft betrekking op de contante bedragen die omgingen in de supermarkt [klaagster] . Volgens de officier van justitie is het vreemd dat er een verschil is tussen de ING-rekening en het kasboek, maar dat is niet zo. In het kasboek zijn alleen contante betalingen opgenomen, terwijl het op de ING-rekening ook niet-contante betalingen betreft. Over de betrokkenheid van [klaagster] bij cryptotelefoons kan slechts worden gezegd dat daar telefoons zijn afgeleverd. Nergens blijkt uit dat die telefoons zijn aangekocht of dat geld op de bankrekening daarmee te maken heeft. Evenmin blijkt uit de stukken dat [klaagster] inkomsten heeft gehad uit handel in cryptotelefoons. Een omzet van 1,2 miljoen euro voor een onderneming als [klaagster] is niet vreemd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het onderzoek al lang loopt en dat het onduidelijk is wanneer de strafzaak tegen [betrokkene 2] inhoudelijk zal worden behandeld. Er is een lening afgesloten om werknemers en leveranciers te kunnen betalen. Gelet op de geldende maatstaf zal het niet tot verbeurdverklaring komen en ten aanzien van het conservatoir beslag merkt de raadsman op dat het gaat om contant geld van de supermarkt dat vervolgens op de bankrekening is gestort. De raadsman verzoekt het klaagschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster en heeft daartoe - onder verwijzing naar de memo van de zaaksofficier van justitie - aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het geldbedrag a. verbeurd zal worden verklaard en/of b. dat verdachte veroordeeld wordt tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden opgelegd. Volgens de officier van justitie is sprake van verwevenheid van de handel en wandel van de verdachte [betrokkene 2] met [klaagster] . Vermoed wordt dat de criminele handel in cryptotelefoons waarvan [betrokkene 2] wordt verdacht, en de financiële transacties die daarmee gemoeid waren, deels via [klaagster] hebben gelopen. Het onderzoek daarnaar is nog niet afgerond.”
[betrokkene 2] heeft niet zelf geld naar zijn dochter gestort; ik doe de betalingen. Er zijn pinboekingen die alles ook verduidelijken. Er is door de politie op de cent naar de afschrijvingen gekeken. Alles is overgelegd en in verhouding is het geen raar bedrag.”
Beoordeling Feiten en omstandigheden.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken. Op 24 juli 2020 is onder [betrokkene 2] beslag gelegd ex artikel 94 Sv op de ING rekening [001] op naam van [klaagster] waarop het saldo volgens klaagster € 48.800,- bedroeg. Op 24 augustus 2020 is tevens met daartoe verleende machtiging van de rechter-commissaris op de voet van artikel 94a Sv conservatoir beslag gelegd op voornoemde bankrekening en geldbedrag. Beide beslagen duren nog voort.