ECLI:NL:PHR:2022:1162

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21/03888
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen ongegrondverklaring klaagschrift derdenbeslag op bankrekening in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster, een vennootschap onder firma, tegen de ongegrondverklaring van haar klaagschrift door de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 30 augustus 2021 het klaagschrift van de klaagster, dat strekte tot opheffing van het derdenbeslag op haar ING bankrekening, ongegrond verklaard. Dit beslag was gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een van de vennoten, [betrokkene 2], die wordt verdacht van gewoontewitwassen in verband met de handel in cryptotelefoons. De klaagster stelt dat zij geen verdachte is en dat het beslag onterecht is gelegd. De procureur-generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeert dat de rechtbank de juiste toetsingskaders heeft gehanteerd, maar dat de motivering van de ongegrondverklaring niet volledig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het beslag, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het geld zal verbeurd verklaren. De conclusie van de procureur-generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, ondanks dat de tweede deelklacht gedeeltelijk slaagt, omdat de rechtbank haar beslissing ook op een andere grond heeft gebaseerd die zelfstandig kan dragen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/03888 B
Zitting13 december 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft bij beschikking van 30 augustus 2021 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klaagster, strekkende tot opheffing van het (derden)beslag op de ING bankrekening van de klaagster met nummer [001] en/of het beslag dat is gelegd op het geld dat op het moment van beslaglegging op die rekening stond (ongeveer € 48.800,-), met last tot teruggave aan de klaagster van dat geldbedrag ongegrond verklaard. Het beslag op de bankrekening is onder [betrokkene 2] (één van de vennoten van de klaagster) gelegd in het kader van een strafzaak tegen die [betrokkene 2] .
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. M.A. Buntsma, advocaat te Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, althans niet begrijpelijk en/of ontoereikend heeft gemotiveerd dat het klaagschrift ongegrond is.

2.De procedure

2.1
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2
De klaagster exploiteert met drie vennoten een supermarkt. Eén van deze vennoten is [betrokkene 2] . Hij is als verdachte aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek dat betrekking heeft op de handel in cryptotelefoons. Tegen die [betrokkene 2] is de verdenking ontstaan dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen (art. 420bis en art. 420ter Sr). De klaagster zelf, noch de overige twee vennoten zijn in dit onderzoek als verdachte aangemerkt.
2.3
In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek is op 24 juli 2020 ten laste van die [betrokkene 2] klassiek beslag (ex art. 94 Sv) gelegd op de ING bankrekening met nummer [001] die op naam staat van de klaagster. Volgens de kennisgeving van inbeslagneming is dit beslag gelegd om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen (art. 94 lid 1 Sv).
2.4
Op 24 augustus 2020 is er ook conservatoir beslag (ex art. 94a Sv) op deze bankrekening gelegd tot een bedrag van € 478.058,-. Dit beslag dient, blijkens de door de rechter-commissaris verleende machtiging, tot bewaring van het recht op verhaal voor een door de rechter op te leggen geldboete en ontnemingsmaatregel als bedoeld in art. 94a lid 2 en lid 3 Sv.
2.5
Namens de klaagster is op 18 augustus 2020 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag met last tot teruggave van het geld (ongeveer € 48.800,-) dat zich ten tijde van de inbeslagname op de bankrekening bevond. Het klaagschrift is – nadat op verzoek van de raadsman de behandeling op 16 november 2020 is aangehouden – op 2 augustus 2021 in openbare raadkamer behandeld. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank heeft daar op 30 augustus 2022 op beslist en het beklag ongegrond verklaard.

3.De beschikking

3.1
De rechtbank heeft in haar beschikking hetgeen door partijen is aangevoerd als volgt samengevat: [1]
“Standpunt klaagster en diens raadsman
De raadsman van [klaagster] heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift en in reactie op het op voorhand toegestuurde memo van de officier van justitie het volgende aangevoerd. [klaagster] is geen verdachte in enige strafzaak. [klaagster] heeft niets met de verdenking tegen [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) te maken. Het bij de behandeling van het klaagschrift op 16 november 2020 overgelegde kasboek 2018 heeft betrekking op de contante bedragen die omgingen in de supermarkt [klaagster] . Volgens de officier van justitie is het vreemd dat er een verschil is tussen de ING-rekening en het kasboek, maar dat is niet zo. In het kasboek zijn alleen contante betalingen opgenomen, terwijl het op de ING-rekening ook niet-contante betalingen betreft. Over de betrokkenheid van [klaagster] bij cryptotelefoons kan slechts worden gezegd dat daar telefoons zijn afgeleverd. Nergens blijkt uit dat die telefoons zijn aangekocht of dat geld op de bankrekening daarmee te maken heeft. Evenmin blijkt uit de stukken dat [klaagster] inkomsten heeft gehad uit handel in cryptotelefoons. Een omzet van 1,2 miljoen euro voor een onderneming als [klaagster] is niet vreemd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het onderzoek al lang loopt en dat het onduidelijk is wanneer de strafzaak tegen [betrokkene 2] inhoudelijk zal worden behandeld. Er is een lening afgesloten om werknemers en leveranciers te kunnen betalen. Gelet op de geldende maatstaf zal het niet tot verbeurdverklaring komen en ten aanzien van het conservatoir beslag merkt de raadsman op dat het gaat om contant geld van de supermarkt dat vervolgens op de bankrekening is gestort. De raadsman verzoekt het klaagschrift gegrond te verklaren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster en heeft daartoe - onder verwijzing naar de memo van de zaaksofficier van justitie - aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat het geldbedrag a. verbeurd zal worden verklaard en/of b. dat verdachte veroordeeld wordt tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden opgelegd. Volgens de officier van justitie is sprake van verwevenheid van de handel en wandel van de verdachte [betrokkene 2] met [klaagster] . Vermoed wordt dat de criminele handel in cryptotelefoons waarvan [betrokkene 2] wordt verdacht, en de financiële transacties die daarmee gemoeid waren, deels via [klaagster] hebben gelopen. Het onderzoek daarnaar is nog niet afgerond.”
3.2
In aanvulling hierop maak ik nog melding van hetgeen blijkens het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer staat vermeld:
“Desgevraagd verklaart [betrokkene 3] [2] als volgt.
Wij zijn drie broers. Het is niet zo dat de telefoons (BlackBerry) door [klaagster] zijn betaald. De winkel fungeert ook voor de familie als pakketpunt. Iedereen kan daar iets neer zetten. We hadden een reservepotje opgebouwd om investeringen te kunnen doen. Daar kunnen we nu niet bij waardoor de groei van de winkel stil staat. U, rechter, zegt dat mijn broer betrokkenheid had bij heel veel zaken en dat dit soort dingen in witwaszaken veel gebeurt. Dat zou kunnen, maar de Vof [klaagster] staat daar helemaal los van. [betrokkene 2] staat ook af en toe in de winkel, dat klopt. Iedereen in mijn familie heeft bedrijven; ik weet dat [betrokkene 2] ook een administratiekantoor heeft/had.
Op vragen van de officier van justitie verklaart [betrokkene 3] als volgt.
U, officier van justitie, zegt dat niet duidelijk is waar het kasboek precies op ziet. Het zou hooguit om tienduizenden euro’s in een aantal jaren kunnen gaan en niet om miljoenen. Het zou alleen geloofwaardig zijn als daar ook bankafschriften bij zouden zitten. Ik zeg u dat bedragen van 1500 à 1700 euro per dag voor de winkel heel normaal zijn. Veel geld komt via pinbetalingen binnen en veel leveranciers worden cash betaald. Alleen grote leveringen gaan per pinbetaling. In het kasboek staan alleen de cash betalingen, uit 2018. Die niet contante bedragen maken wel deel uit van de rekening bij ING. Destijds was [betrokkene 2] gemachtigde van de rekening, ja. Zijn vrouw werkte ook mee in winkel en omdat zij niet bij haar rekening kon, vroeg zij om geld aan haar dochter over te maken. Het is niet zo dat ik het kasboek later kan aanpassen, want dan is alles al bij de belastingdienst ingeleverd.
De officier van justitie voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord.
(…) Na de laatste zitting zijn er sterke aanwijzingen bij gekomen dat de Vof betrokken is bij witwaspraktijken. Niet duidelijk is om welke bedragen het gaat, wel dat valse namen zijn gebruikt, maar dat moet nog verder worden onderzocht. Een aantal zaken is opvallend te noemen. Vanaf de ING bankrekening worden telefoonabonnementen betaald; er gaat geld naar de 12 jarige dochter en [betrokkene 2] had de beschikking over die rekeningen. Er is geen ontlastend materiaal bijgekomen. In de praktijk zie je ook vaak dat een legaal bedrijf geld witwast. Het geld op bedoelde rekening dient dus bevroren te blijven en ik wijs daarbij op jurisprudentie van de Hoge Raad. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat het geld verbeurd zal worden verklaard, dus ik zie geen reden om het verzoek gegrond te verklaren. Ik verzoek u het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De raadsman reageert als volgt.
Op 18 augustus 2020 is het klaagschrift ingediend en in november 2020 is een proces-verbaal opgemaakt. Daar hebben we ons verweer op ingestoken. Nu zegt de officier van justitie dat het raar is dat er verschil zit tussen de rekening en het kasboek, maar naar mijn mening heeft [betrokkene 3] alles goed uitgelegd. Het is ook een raar standpunt want de politie heeft alles bekeken en nu wordt ons verweten dat we geen inzicht in de bankrekening hebben gegeven. Wat betreft de betrokkenheid van de Vof [klaagster] bij de cryptotelefoons, merk ik op dat alleen kan worden gezegd dat het daar is afgeleverd. Nergens blijkt dat die telefoons zijn aangekocht. Tenslotte merk ik op dat een omzet van 1,2 miljoen euro helemaal geen gek bedrag is. Ik persisteer en verzoek u het klaagschrift gegrond te verklaren.
Tot slot verklaart [betrokkene 3] als volgt.
[betrokkene 2] heeft niet zelf geld naar zijn dochter gestort; ik doe de betalingen. Er zijn pinboekingen die alles ook verduidelijken. Er is door de politie op de cent naar de afschrijvingen gekeken. Alles is overgelegd en in verhouding is het geen raar bedrag.”
3.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen:

Beoordeling Feiten en omstandigheden.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken. Op 24 juli 2020 is onder [betrokkene 2] beslag gelegd ex artikel 94 Sv op de ING rekening [001] op naam van [klaagster] waarop het saldo volgens klaagster € 48.800,- bedroeg. Op 24 augustus 2020 is tevens met daartoe verleende machtiging van de rechter-commissaris op de voet van artikel 94a Sv conservatoir beslag gelegd op voornoemde bankrekening en geldbedrag. Beide beslagen duren nog voort.
[betrokkene 2] is één van de drie vennoten van [klaagster] . [betrokkene 2] is verdachte In een strafrechtelijk onderzoek dat nog loopt. Hij zou zich hebben beziggehouden met grootschalige criminele handel in cryptotelefoons. Hij wordt verdacht van gewoontewitwassen van grote geldbedragen over meerdere jaren (artikelen 420bis/420ter Wetboek van Strafrecht). In dit onderzoek is het vermoeden gerezen dat [klaagster] betrokken is bij deze verdenking. Het adres van [klaagster] diende als aflever adres van mobiele cryptotelefoons. Er zijn abonnementen afgesloten op naam van [klaagster] en betaald via de rekening van [klaagster] . Op de rekeningen van [klaagster] vinden contante stortingen en transacties plaats waarvan de herkomst nog niet is vastgesteld. Verder vinden bij- en afschrijvingen plaats die volgens het onderzoeksteam erg hoog lijken voor een onderneming als [klaagster] . [betrokkene 2] heeft zich in de verhoren op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank overweegt het volgende.De rechtbank stelt voorop, dat het onderzoek in raadkamer met betrekking.tot een klaagschrift als de onderhavige een summier karakter draagt en dat mitsdien niet wordt gevergd ten gronde te treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure (HR: 28 september 2010, LJN:BL2823).
Toetsingskader artikel 94 Sv.In geval van een beklag van de beslagene tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter; later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geld dat op de bankrekening staat zal verbeurd verklaren.
Toetsingskader artikel 94a Sv.Bij de beoordeling van een klaagschrift van de klager gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken, of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Als er geen sprake is van een dergelijke verdenking moet teruggave worden gelast.
Als er wel sprake is van een dergelijke verdenking moet de rechter onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
[betrokkene 2] , één van de vennoten van [klaagster] , wordt verdacht van gewoontewitwassen, waarbij het vermoeden bestaat dat de beslagen bankrekening daarbij is betrokken. [betrokkene 2] is als vennoot van [klaagster] (mede)eigenaar van het geld dat op die bankrekening staat. Gewoontewitwassen is een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend aan [betrokkene 2] een geldboete dan wel de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk voordeel zal opleggen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich ook om deze reden verzet tegen opheffing van het beslag.”

4.Het middel

4.1
Het middel dat zoals gezegd is gericht tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift bestaat uit twee deelklachten.
Eerste deelklacht (art. 94 Sv)
4.2
In de eerst deelklacht wordt gesteld dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het klassiek beslag (art. 94 Sv) onvoldoende is gemotiveerd.
4.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op de ING bankrekening – onder meer – is gelegd op grond van art. 94 Sv. De klaagster is een vennootschap onder firma die stelt eigenaar te zijn van de ING bankrekening waar ten laste van [betrokkene 2] , één van de vennoten, beslag op is gelegd. Hier is dus sprake van de situatie dat een ander dan de beslagene tegen wie het strafrechtelijk onderzoek is gericht, stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen goed en zich beklaagt over de voortduring van het beslag.
4.4
In zo’n geval dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. [3] Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal bevelen. [4]
4.5
De verbeurdverklaring van een voorwerp waarmee het feit is begaan of voorbereid, is in beginsel alleen mogelijk als dat voorwerp aan de veroordeelde toebehoort. Op dit beginsel maakt art. 33a, lid 2 aanhef en onder a, Sr een uitzondering voor het geval de rechthebbende – kort samengevat – te kwader trouw was. Dat betekent dat bij de vraag of de wet verbeurdverklaring toelaat, niet in het midden kan worden gelaten of een ander dan de veroordeelde de rechthebbende is op het desbetreffende voorwerp en, als dit het geval is, evenmin of die ander onbekend was met het criminele gebruik dat de veroordeelde daarvan maakte en dat gebruik ook niet redelijkerwijze had kunnen vermoeden. [5]
4.6
Uit de motivering van de rechtbank blijkt dat zij heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich tegen de opheffing van het beslag en teruggave van het geld op de rekening verzet, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geld dat op de bankrekening staat zal bevelen. Daarmee heeft de rechtbank het juiste toetsingskader vooropgesteld.
4.7
Maar bij de toepassing van het toetsingskader gaat het volgens de steller van het middel mis. In de eerste plaats omdat de rechtbank haar oordeel niet, althans ontoereikend heeft gemotiveerd door slechts het juridisch kader te schetsen en te verwijzen naar ‘het bovenstaande’ zonder dit nader te concretiseren.
4.1
Ik lees de beschikking anders dan de steller van het middel, en wel als volgt. De rechtbank heeft met de woorden “gelet op het bovenstaande” niet alleen gedoeld op het juridisch toetsingskader, maar ook op de daaraan voorafgaande door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bankrekening op naam van de klaagster staat, maar dat op deze bankrekening onder [betrokkene 2] , één van de vennoten van de klaagster, beslag is gelegd. Verder is vastgesteld dat uit (nog niet afgerond) strafrechtelijk onderzoek tegen die [betrokkene 2] volgt dat hij zich zou hebben beziggehouden met grootschalige criminele handel in cryptotetelefoons en dat hij wordt verdacht van witwassen, waarbij het vermoeden is gerezen dat de klaagster betrokken is bij deze verdenking. Zo zou onder meer het adres van de klaagster dienen als afleveradres voor die cryptotelefoons, abonnementen zijn afgesloten op naam van de klaagster en transacties plaatsvinden op de rekening van de klaagster waarvan de herkomst niet kon worden vastgesteld. In het licht van deze feiten en omstandigheden en gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer [6] vind ik het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geld dat op de bankrekening staat verbeurd zal verklaren niet onbegrijpelijk.
4.2
Verder is in de toelichting op de eerste deelklacht betoogd dat de rechtbank niet tot uitdrukking heeft gebracht aan wie het geld toebehoort. Indien de rechtbank zou hebben geoordeeld dat de klaagster rechthebbende was op het geld van de bankrekening, had de rechtbank moeten onderzoeken of de situatie als bedoeld in art. 33a lid 2 aanhef en onder a Sr aan de orde is.
4.3
De bestreden beschikking is inderdaad niet heel duidelijk op dit punt. De rechtbank overweegt niet met zoveel woorden dat sprake is van zogenoemd derdenbeslag. Uit de door de rechtbank vastgestelde en hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden – meer in het bijzonder dat de bankrekening op naam van de klaagster staat, [betrokkene 2] één van de vennoten is van de klaagster en de rekening van de klaagster vermoedelijke betrokken is bij criminele activiteiten van [betrokkene 2] – in combinatie met het feit dat de rechtbank met betrekking tot het beslag op grond van art. 94a Sv wel expliciet heeft overwogen dat ten aanzien van de rekening van de klaagster sprake is van mede-eigendom, houd ik het ervoor dat de rechtbank zich wel rekenschap heeft gegeven dat er sprake is van derdenbeslag. Kennelijk is de rechtbank van oordeel dat de klaagster als rekeninghoudster weliswaar als (mede)rechthebbende op de rekening kan worden aangemerkt, maar dat zij – gelet op de tegen haar gerezen verdenkingen – bekend was met het criminele gebruik van haar bankrekeningnummer. Zo gelezen heeft de rechtbank het in art. 33a, lid 2 aanhef en onder a, Sr bepaalde niet miskend.
De eerste deelklacht faalt.
Tweede deelklacht (art. 94a Sv)
4.4
In de tweede deelklacht wordt geklaagd dat de rechtbank bij haar oordeel over het conservatoir beslag ( art. 94a Sv) heeft verzuimd de maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar moet worden aangemerkt. Volgens de steller van het middel is de bestreden beschikking om die reden ontoereikend gemotiveerd.
4.5
De rechtbank heeft vastgesteld dat naast klassiek beslag tevens conservatoir beslag rust op het ten laste van [betrokkene 2] (één van haar vennoten), gelegde beslag op de ING bankrekening die op naam van de klaagster staat. Voor een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag geldt dat in een geval als het onderhavige, waarin op desbetreffende bankrekening onder een ander dan de klaagster beslag is gelegd, de rechter als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar van die in beslag genomen bankrekening moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moeten geven. Indien de klaagster als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. [7] Indien buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het beslag op de bankrekening te worden opgeheven en het zich daarop bevindende geldbedrag aan de klaagster te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde. [8]
4.6
Volgens de steller van het middel blijkt uit de overwegingen van de rechtbank niet dat zij het hiervoor genoemde toetsingskader heeft gehanteerd. Hier heeft de steller van het middel een punt. Hoewel – zoals bij de eerste deelklacht reeds overwogen – de rechtbank wel impliciet heeft onderkend dat er sprake is van derdenbeslag, heeft de rechtbank bij de toetsing van het verzoek tot opheffing van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, niet de bijbehorende maatstaf toegepast. [9]
4.7
Dat betekent dat de tweede deelklacht slaagt. Dat hoeft op zichzelf echter niet tot cassatie te leiden omdat de rechtbank haar beslissing ook op een andere grond, zoals besproken in de eerste deelklacht, heeft gebaseerd. Die andere grond kan de beslissing van de rechtbank zelfstandig dragen.

5.Conclusie

5.1
Het middel slaagt (gedeeltelijk), maar tot cassatie behoeft dit niet te leiden.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met overneming van vetgedrukte tekst.
2.TS: uit het proces-verbaal volgt dat dit één van de vennoten is van de klaagster, broer van [betrokkene 2] .
3.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.8.
4.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.9.
5.HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1462.
6.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.2.
7.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15; HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:613, rov. 2.4.
8.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15; HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407, rov. 2.3.
9.Zie onder randnummer 3.3. Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.14.