ECLI:NL:PHR:2022:224

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
20/03966
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord door echtgenote met onbekende medeverdachte

In deze zaak is de verdachte, de echtgenote van het slachtoffer, veroordeeld voor het medeplegen van de moord op haar echtgenoot. De veroordeling is gebaseerd op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020, waarin de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar. De zaak draait om de gebeurtenissen van 8 en 9 juli 2017, toen het levenloze lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen in een weiland nabij het festival FreezeForze. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de dood van haar echtgenoot, maar het hof heeft op basis van indirect bewijs en getuigenverklaringen geconcludeerd dat zij de moord heeft medegepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte, maar dat haar verklaringen inconsistent waren en dat er aanwijzingen waren voor een nauwe samenwerking met een onbekende medeverdachte. De verdachte heeft op verschillende momenten leugenachtige verklaringen afgelegd, wat het hof als bewijs heeft gebruikt voor haar betrokkenheid. De zaak is in cassatie gegaan, waarbij de verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de veroordeling wegens medeplegen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het arrest, omdat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de moord.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03966
Zitting8 maart 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De verdachte is bij arrest van 1 december 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “medeplegen van moord” op haar echtgenoot veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Voorts zijn door het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten de vader, de moeder en twee zussen van het slachtoffer en heeft het hof de namens hen gevorderde materiële en immateriële ‘shockschade’ toegewezen, alsmede schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals omschreven in het bestreden arrest.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld, waarvan de eerste vier opkomen tegen de bewijsconstructie die het hof heeft gehanteerd en tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van de moord door de verdachte. Het vijfde middel richt zich tegen de door het hof toegewezen schadevergoedingen aan de benadeelde partijen.
1.3.
Namens de benadeelde partijen hebben mr. C.H. Dijkstra en mr. R.E.H. Jager, advocaten te Amersfoort, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld. Daarin wordt geklaagd over de gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Mr. N. van Schaik heeft hierop bij verweerschrift gereageerd.

2.Waarover het in deze zaak gaat

2.1.
Op 8 juli 2017 heeft [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) het festival FreezeForze in de Westereen bezocht. De volgende ochtend op 9 juli 2017 omstreeks 10:25 uur werd in het weiland gelegen aan de Bûterwei, in de buurt van het festivalterrein, zijn levenloze lichaam aangetroffen. De telefoon van het slachtoffer werd een meter voor hem in het gras gevonden. Aan de hand van de locatiegegevens van het Google account van het slachtoffer die zijn aangetroffen op zijn telefoon en getuigenverklaringen is gebleken dat het slachtoffer op 9 juli 2017 omstreeks 00:27 uur het festivalterrein lopend heeft verlaten. Daarna bevond hij zich vanaf in ieder geval 00:40:09 uur in het weiland ter hoogte van de Bûterwei waar zijn stoffelijk overschot later die dag is aangetroffen. Daar is ook het dodelijk geweld op het slachtoffer toegepast. Het slachtoffer is door herhaald slaan met een voorwerp op/tegen zijn hoofd en lichaam om het leven gebracht en had zowel uitwendig als inwendig zware letsels aan en in het hoofd, het aangezicht, de hals, heup, ledematen, geslachtsdelen en de romp. Het is niet waarschijnlijk dat het slachtoffer na zijn dood is verplaatst of dat het slachtoffer met de toegebrachte letsels zelf nog een grote afstand kon afleggen. Het slagwapen is niet gevonden.
2.2.
De vrouw van het slachtoffer is als verdachte aangemerkt. Zij heeft van begin af aan ontkend bij zijn dood betrokken te zijn geweest. Zij heeft verklaard die nacht op de Bûterwei aanwezig te zijn geweest, om het slachtoffer op te halen van het festival zoals tussen haar en het slachtoffer was afgesproken. Uit haar telefoongegevens en camerabeelden van een tankstation kan worden afgeleid dat dit omstreeks de tijd is geweest dat het slachtoffer om het leven is gebracht. Naar haar zeggen heeft zij het slachtoffer bij de Bûterwei niet aangetroffen, waarop zij weer naar huis is gereden.
2.3.
De rechtbank heeft haar in eerste aanleg veroordeeld wegens moord en is er daarbij van uitgegaan dat zij de moord alleen heeft gepleegd. Het hof heeft aangenomen dat zij de moord heeft medegepleegd en ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“zij op 9 juli 2017 te De Westereen, in de gemeente Dantumadiel, tezamen en in vereniging met ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en een mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, met een hard en/of stevig voorwerp op het hoofd geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
2.4.
Het bijzondere in deze zaak is, dat er geen direct bewijs is dat de verdachte de moord heeft medegepleegd. Het hof heeft haar betrokkenheid uitsluitend uit indirect bewijs afgeleid en daarbij tevens gebruik gemaakt van kennelijk leugenachtige verklaringen die volgens het hof door de verdachte zijn afgelegd om de waarheid te bemantelen.

3.Samenvatting van de bewijsvoering door het hof

3.2.
Nadat het hof in het bestreden arrest, waarbij de Promis-werkwijze is gehanteerd [1] , heeft vastgesteld op welke wijze, wanneer en waar het slachtoffer om het leven is gekomen – zie voor een samenvatting 2.2. hiervoor [2] – heeft het hof, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte, zeer uitgebreide overwegingen gewijd aan de vraag of de verdachte betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer. [3] Deze vraag is door het hof bevestigend beantwoord.
3.3.
Voor de leesbaarheid van deze conclusie zal ik hetgeen het hof daartoe heeft overwogen niet in zijn geheel citeren maar de essentie daarvan weergeven om een beeld te schetsen van de bewijsconstructie.
3.4.
De vaststellingen van het hof omtrent de betrokkenheid van de verdachte kunnen als volgt puntsgewijs worden samengevat, waarbij ik zoveel mogelijk de volgorde aanhoud van de overwegingen van het hof zoals deze zijn weergegeven onder “2.2 De betrokkenheid van de verdachte” van het arrest:
Vastgestelde feiten en omstandigheden in relatie tot de betrokkenheid van de verdachte
- zowel op het lichaam van het slachtoffer als in de Mercedes van de verdachte zijn verschillende blauwe verfdeeltjes aangetroffen. Daarvan heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet kunnen vaststellen of deze qua samenstelling overeenkomen en het NFI heeft hieraan geen in een specifiekere statistische waarde uitgedrukte bewijskracht kunnen verbinden. Niettemin heeft het hof het aantreffen van de blauwe verfdeeltjes in de Mercedes redengevend geacht voor het aannemen van een relatie tussen het slagwapen, waarvan deze verfdeeltjes afkomstig moeten zijn, en de Mercedes waarin de verdachte die avond reed. Het hof overweegt nadrukkelijk dat de bevindingen van het NFI op zichzelf niet doorslaggevend zijn voor het bewijs, maar dat het hof hieraan “een zekere bewijswaarde voor daderschap” toekent in samenhang met de andere bewijsmiddelen. [4]
- Uit camerabeelden die door de politie zijn veiliggesteld in de omgeving van de route die de verdachte op 8 en 9 juli 2017 heeft gereden heeft het hof afgeleid dat de verdachte op 8 juli 2017 om 21:54 uur de woning met haar Mercedes heeft verlaten en daar om 22:02 is teruggekeerd. Vervolgens is zij in de nacht van 9 juli 2017 omstreeks 00:24 uur met haar auto weggereden en omstreeks 01:07 weer thuis aangekomen. In combinatie met de geregistreerde tijdstippen en locaties van de telefoon van de verdachte heeft zij in die periode heen en terug gereden van haar huis naar de Bûterwei. [5]
- Uit de gebruikersactiviteiten en locatiegegevens van het Google account van de verdachte blijkt dat de telefoon van de verdachte zich om 00:31 uur ter hoogte van de Bûterwei bevindt en om 00:45 uur ter hoogte van de kruising van Bûterwei en Fogelsang, De Westereen. Rond dat laatste tijdstip (00:46) is de telefoon van de verdachte uitgeschakeld. Om 01:10 uur is de telefoon van de verdachte weer ontgrendeld. Het hof leidt hieruit af dat de onderzoeksresultaten overeenkomen met de verklaring van de verdachte dat zij, aangekomen op de Bûterwei, haar telefoon in de Mercedes achterliet toen zij uit de auto stapte. Maar op grond van het deskundigenonderzoek dat aan de telefoon is gedaan, gaat het hof ervan uit dat de telefoon, toen zij weer instapte om te vertrekken vanaf de Bûterwei, niet is uitgevallen ten gevolge van een lege batterij, zoals de verdachte heeft verklaard, maar dat zij haar telefoon toen heeft uitgeschakeld. [6]
- Een festivalbezoekster (getuige [betrokkene 1] ) die op 9 juli 2017 rond 00:30 naar huis fietste, heeft verklaard dat zij twee personen, zij meende een man en een vrouw, die in het zwart waren gekleed bij de kruising van de Fogelsang met de Bûterwei heeft gezien. Volgens haar stond de vrouw eerst tegen een auto aangeleund waarna zij samen met de ander in de richting van het weiland is gelopen. Door het hof is vastgesteld dat de ingang van het weiland zich hemelsbreed op 16.30 meter afstand bevond van de plaats waar het slachtoffer later is gevonden. Het hof leidt uit de verklaring van de getuige in combinatie met de locatie- en tijdgegevens van de telefoon van de verdachte af, dat het niet anders kan zijn dan dat één van de twee personen die de getuige heeft gezien de verdachte was, staande tegen de Mercedes, en dat de verdachte toen dus samen was met een ander. Daarnaast stelt het hof vast dat het slachtoffer die plek aan de Bûterwei lopend is genaderd en aldaar uiteindelijk in ieder geval om ongeveer 00:40 uur is gearriveerd. [7]
De beoordeling van de verklaringen en het gedrag van de verdachte
3.5.
Het hof heeft met betrekking tot de door de verdachte afgelegde verklaringen het volgende overwogen:
“De verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd over de periode in de aanloop naar 8 en 9 juli 2017 en de periode daarna. Eerst is zij als getuige gehoord. Later is zij als verdachte aangemerkt en heeft zij in die hoedanigheid veelvuldig en uitvoerig verklaard.
Het hof stelt vast dat de verdachte in haar verschillende verklaringen op veel onderwerpen niet consistent heeft verklaard. Het valt op dat zij haar verklaringen voortdurend bijstelt wanneer zij in verhoren wordt geconfronteerd met resultaten van het onderzoek. Dit maakt dat de verdachte niet consistent is en aan geloofwaardigheid inboet. Het hof gebruikt daarom enkel de verklaring van de verdachte voor bewijs wanneer ondersteuning in ander bewijsmateriaal voorhanden is. Het hof verbindt op een aantal punten conclusies aan hetgeen verdachte heeft verklaard. Het hof zal hieronder op een aantal relevante onderwerpen over het gedrag en de activiteiten van de verdachte in de aanloop naar het tenlastegelegde feit zoals dat in de nacht heeft plaatsgevonden nader ingaan.” [8]
3.6.
Samengevat komen de bevindingen van het hof op het volgende neer:
- Uit het sms- en belgedrag tussen de verdachte en het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer door de verdachte is gestimuleerd om die dag naar het festival te gaan en dat de verdachte gecontroleerd heeft waar het slachtoffer die dag en avond gedurende het festival verbleef. [9]
- Het hof neemt aan dat de verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard over een autorit die zij in de avond van 8 juli 2017 om 22:00 uur heeft gemaakt. [10] De relevantie van deze vaststelling wordt pas duidelijk bij de overwegingen van het hof ten aanzien van het medeplegen. Het hof veronderstelt dat zij tijdens deze rit de medepleger heeft opgehaald, zie onder 5.6 hierna.
- De verdachte heeft volgens het hof de afspraak over de ophaallocatie van het slachtoffer, namelijk dat hij naar de Bûterwei moest komen, geregisseerd en neemt op basis van onderzoek aan de computers van het slachtoffer en de verdachte, de navigatie van de Mercedes en de inhoud van de sms-berichten van de verdachte aan het slachtoffer aan, dat in eerste instantie een andere ophaalplek is afgesproken. [11]
- Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat zij die nacht alleen op de Bûterwei aanwezig is geweest en dat zij niets heeft gezien of heeft meegekregen van het feit dat haar echtgenoot op dat moment in het weiland om het leven is gebracht niet geloofwaardig. [12]
- De verdachte heeft verklaard dat zij over de terugweg naar huis in de nacht van 9 juli 2017 nergens is gestopt en heeft er geen verklaring voor gegeven dat zij over de terugweg 19 minuten heeft gedaan terwijl zij over de heenweg 5 minuten heeft gereden. Het hof merkt deze verklaring als kennelijk leugenachtig aan. [13] Ook dit aspect is van belang voor de beantwoording van de vraag door het hof of er sprake is geweest van medeplegen. Het hof neemt aan dat zij op de terugweg de medepleger ergens heeft afgezet en zich van het slagwapen heeft ontdaan, zie onder 5.6 hierna.
- Eveneens kennelijk leugenachtig is volgens het hof de verklaring van de verdachte dat zij het slachtoffer tijdens de zoektocht naar hem samen met haar schoonvader kort na middernacht regelmatig heeft proberen te bellen, omdat dit niet uit het forensisch onderzoek van haar telefoon blijkt en de schoonvader van de verdachte bovendien heeft ontkend dat de verdachte toen met zijn telefoon heeft gebeld. [14]
3.7.
Daarnaast heeft het hof voor de bewezenverklaring ook waarde gehecht aan gedragingen van de verdachte voorafgaand aan, rondom en na afloop van het overlijden van het slachtoffer. Zo acht het hof het vreemd dat de verdachte bij aankomst op de Bûterwei haar telefoon in haar auto heeft gelaten in plaats van deze bij zich te houden en dat zij bij haar vertrek vanaf de Bûterwei haar telefoon heeft uitgeschakeld en pas bij thuiskomst weer heeft aangezet. Ook heeft zij zich ten opzichte van vriendinnen opmerkelijk uitgelaten doordat zij op een moment dat het slachtoffer nog niet was gevonden heeft gezegd “Hij komt nooit weer” en dat het wapen nooit zou worden gevonden. [15]
3.8.
Het hof besteedt ook aandacht aan het motief van de verdachte en overweegt daarbij dat een groot aantal getuigen uit de omgeving van de verdachte heeft verklaard dat de relatie tussen het slachtoffer en de verdachte al lange tijd moeizaam was, dat er meerdere keren bemoeienis is geweest van de politie in verband met conflicten binnen het gezin en dat een echtscheiding, die op handen zou zijn, grote financiële gevolgen zou hebben voor de verdachte. In dat verband wordt ook gewezen op een levensverzekering die de verdachte en het slachtoffer in 2015 kruiselings hebben afgesloten met een uitkering van € 600.000 bij overlijden. Het hof ziet in deze omstandigheden een financieel en relationeel motief van de verdachte voor de levensberoving van het slachtoffer. [16]
Medeplegen
3.9.
Anders dan de rechtbank in eerste aanleg, heeft het hof wel bewezen verklaard dat er een mededader betrokken is geweest bij het doden van het slachtoffer. Het hof motiveert dit aan de hand van de volgende feiten en omstandigheden:
- Allereerst stelt het hof vast dat de getuige [betrokkene 1] omstreeks 00:30 uur, de verdachte en een ander persoon bij de auto van de verdachte heeft zien staan op de kruising Bûterwei/Fogelsang op 9 juli 2017 en heeft gezien dat beide personen toen het weiland inliepen. [17]
- Gelet op het op het slachtoffer toegepaste geweld, de verschillen in postuur van het slachtoffer 1,92 meter lang en 85 kilogram zwaar en de verdachte 1,70 meter lang en 60 kilogram zwaar, acht het hof het onaannemelijk en niet goed denkbaar dat “de verdachte alleen het toegepaste heftige geweld heeft toegebracht en acht het hof het ook daarom aannemelijk dat een medeverdachte betrokken is bij het toebrengen van het dodelijke letsel.” [18]
- Het hof vindt aanwijzingen in het dossier die duiden op betrokkenheid van een of meer anderen. Zo volgt uit onderzoek van de telefoon van de verdachte dat zij rond 8 en 9 juli 2017 intensief contact heeft gehad met haar oom [betrokkene 2] – wiens nummer onder de naam “ [betrokkene 2] ” op 4 juli 2017 opgeslagen was op haar telefoon – en haar moeder [betrokkene 3] en blijkt uit onderzoek van de telefoon van de moeder van verdachte dat zij in Nederland was op de avond van 8 juli 2017 en dat zij alle sms-berichten van 7 en 8 juli 2017 van haar toestel heeft verwijderd. Uit het dossier volgt verder dat de moeder van verdachte al de volgende ochtend aan twee personen heeft verteld dat het slachtoffer dood was, terwijl op dat moment zijn lichaam nog niet gevonden was. Daaruit leidt het hof af dat er sprake was van daderkennis bij [betrokkene 3] . [19]
3.10.
Het hof vat zijn conclusies op p. 39 e.v. van het arrest als volgt samen:
“2.4
Samenvatting van de conclusies van het hof
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen komt het hof tot een bewezenverklaring.
Daartoe stelt het hof vast dat het slachtoffer door herhaald slaan tegen en op zijn lichaam met een (hard) voorwerp om het leven is gebracht op de plek in het weiland aan de Bûterwei alwaar hij de volgende ochtend werd aangetroffen. Dit geweld is op hem toegepast in het tijdvak van ongeveer 00:30 uur tot 00:46:34 uur. De verdachte bevond zich in datzelfde tijdvak tezamen met een ander in de onmiddellijke nabijheid van die plek in het weiland. De verdachte stond tezamen met die ander aanvankelijk tegen haar Mercedes geleund waarna zij samen met die ander in de richting van de ingang van het weiland is gelopen. Die ingang van het weiland bevond zich op slechts 16.30 meter afstand van de vindplaats van het slachtoffer.
Het hof gelooft de verdachte uitdrukkelijk niet in haar scenario over haar aanwezigheid alleen die nacht op de Bûterwei. Haar scenario wordt op belangrijke onderdelen weerlegd door het bewijs en het hof acht het ook volstrekt ongeloofwaardig dat de verdachte niets zou hebben meegekregen van het feit dat haar echtgenoot in het weiland om het leven werd gebracht, terwijl zij zich in de directe nabijheid van die plek bevond.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen met een ander het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Het hof concludeert dat de verdachte het slachtoffer heeft gestimuleerd het festival te bezoeken. Uit het sms- en belgedrag concludeert het hof dat zij tot het moment dat zij in de nacht op de Bûterwei arriveerde in haar vele contacten liefdevol en sturend was. Het hof duidt dat gedrag als het houden van controle op de vraag waar het slachtoffer die dag en avond verbleef. De verdachte heeft vervolgens in de nacht de komst van het slachtoffer naar de Bûterwei geregisseerd met het sms-bericht zoals zij dit naar het slachtoffer zond.
Het hof heeft in zijn afweging de onderzoeksresultaten met betrekking tot de aangetroffen verfdeeltjes in de letsels van het slachtoffer en de Mercedes op de wijze zoals bovenomschreven meegewogen. Deze resultaten vormen weliswaar op zichzelf gezien geen doorslaggevend bewijs. Het past evenwel in de conclusie dat de verdachte tezamen met een ander betrokken is geweest bij het doden van het slachtoffer. Het hof beschouwt dit bewijsmiddel niet als op zichzelf staand, maar acht het in samenhang met het overige bewijs redengevend voor een bewezenverklaring.
Het hof concludeert uit de bovenstaande bewijsmiddelen, haar voortdurende contact met het slachtoffer, het feit dat de verdachte in de middag de Bûterwei heeft bezocht en zoekslagen deed op internet, dat zij zich heeft voorbereid. Uit de contacten die zij voorafgaand en op de dag zelf met haar moeder en [betrokkene 2] onderhield concludeert het hof dat zij in haar plan waren betrokken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte in veel van haar verklaringen niet consistent heeft verklaard en op verschillende onderdelen ongeloofwaardig is. Op onderdelen moet ook worden vastgesteld dat zij kennelijk leugenachtig heeft verklaard. Het hof is van oordeel dat die leugens van de verdachte over haar autorit in de avond van 8 juli 2017, de terugreis vanaf de Bûterwei in de nacht en haar leugen over het (niet) bellen van haar echtgenoot in de zoektocht naar hem kort na middernacht samen met haar schoonvader, zijn bedoeld om haar rol en de betrokkenheid van een of meer anderen bij de dood van het slachtoffer te bemantelen. In zoverre dragen deze leugens bij tot bewijs.
Het hof concludeert daarover dat de verdachte de digitale onderzoeksresultaten van het tijdlijn en locatieonderzoek met betrekking tot de afgelegde ritten weerspreekt voor wat betreft de ritten in de avond ruim twee uur voordat het slachtoffer werd gedood en de terugreis vanaf de Bûterwei in de nacht. Dit terwijl er geen enkele aanleiding bestaat de betrouwbaarheid van dat bewijs in twijfel te trekken.
Het hof concludeert uit het politieonderzoek en deskundigenbewijs dat de verdachte haar telefoon bij vertrek vanaf de Bûterwei in de nacht uitschakelde, terwijl die bij thuiskomst weer werd aangezet. Aan de andersluidende verklaring van de verdachte kan het hof geen andere conclusie verbinden dan dat zij heeft willen verhullen dat zij met het uitschakelen heeft beoogd te bewerkstelligen dat van de door haar te rijden route terug geen gegevens konden worden geregistreerd. Het hof stelt nog vast dat de verdachte aan de Bûterwei in de nacht haar telefoon na aankomst aldaar in de Mercedes heeft achtergelaten in plaats van bij zich te houden, alvorens ze de telefoon bij haar vertrek ruim een kwartier later uitschakelt. Het hof acht ook dit gedrag zoals boven overwogen onnavolgbaar en niet passend bij het opwachten van haar echtgenoot. Het hof concludeert uit haar handelwijze aan de Bûterwei met betrekking tot haar telefoon dat de verdachte berekenend te werk is gegaan.
Het hof concludeert uit de telefonische contacten van de verdachte met haar moeder en oom in de periode voorafgaand en op de dag zelf, de vastgestelde reisbewegingen van de moeder in de avond vanuit Duitsland in Nederland, de daderkennis van de moeder en het troostende bericht vroeg in de ochtend van de oom op zondagochtend 9 juli 2017 voordat bekend was dat het het slachtoffer was dat was gevonden, dat er aanleiding bestaat uit te gaan van verdenking van betrokkenheid van beiden bij de dood van het slachtoffer. Het dossier bevat evenwel onvoldoende concreet bewijs om met zekerheid vast te kunnen stellen wat de precieze rol van de moeder was en of het de oom of uiteindelijk een ander was die de verdachte op de Bûterwei vergezelde. Dat de identiteit van de persoon die op de Bûterwei de verdachte vergezelde niet kan worden vastgesteld staat een bewezenverklaring van het medeplegen evenwel niet in de weg.
Het hof kent bij de beoordeling van de bewijsmiddelen tot slot ook betekenis toe zoals hierboven reeds geduid, aan het opmerkelijke gedrag op verschillende bovenomschreven onderdelen en de bovenomschreven uitlatingen naar anderen door de verdachte. Het hof acht dit gedrag en haar uitlatingen niet in overeenstemming met het scenario dat de verdachte geen strafbare betrokkenheid heeft als medepleger bij het feit. Het hof ziet in de bovenomschreven bewijsmiddelen een financieel en relationeel motief voor de levensberoving van het slachtoffer.
2.5
Opzettelijk en met voorbedachten rade
De verdachte heeft volgens een vooropgezet plan het slachtoffer naar de Bûterwei laten komen, zodat hij vervolgens op de plek waar hij in de ochtend van 9 juli 2017 is aangetroffen met een slagwapen op een gewelddadige manier om het leven werd gebracht. De belangrijkste rol van de verdachte was ervoor te zorgen dat het slachtoffer op het juiste moment naar de juiste locatie kwam, terwijl zij er tegelijkertijd voor zorgde dat haar medeverdachte(n) op het juiste tijdstip op de juiste locatie was/waren en vervolgens weer van de Bûterwei kon(den) wegkomen en uiteindelijk ontkomen. De verdachte heeft aldus in ieder geval een essentiële en regisserende rol gehad binnen het vooraf opgevatte plan om het slachtoffer om het leven te brengen. Voorts heeft zij tezamen met een ander het slachtoffer opgewacht op zeer korte afstand van de uiteindelijke plaats van het delict. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof opzet op de dood en voorbedachten rade bij de verdachte. Alle handelingen die de verdachte heeft verricht rondom 9 juli 2017 waren er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht om het plan dat haar echtgenoot om het leven zou worden gebracht te laten doen slagen. Het hof acht geen contra-indicaties aanwezig die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
2.6
Conclusie ten aanzien van de primair ten laste gelegde moord
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 9 juli 2017 in De Westereen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord ten aanzien van haar echtgenoot.”

4.De eerste vier cassatiemiddelen

4.2.
De eerste vier middelen die namens de verdachte zijn voorgesteld richten zich alle – in verschillende vormen – tegen de motivering van de bewezenverklaring:
(i) het eerste middel houdt in dat het bewezenverklaarde daderschap niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid en concentreert zich op de onderzoeksresultaten met betrekking tot de aangetroffen blauwe verfdeeltjes in de letsels van het slachtoffer en de Mercedes.
(ii) het tweede middel klaagt dat het hof het oordeel dat de verdachte kennelijk leugenachtige verklaringen heeft afgelegd onbegrijpelijk dan wel ontoereikend heeft gemotiveerd en dat deze verklaringen, zo ze al als kennelijk leugenachtig zouden kunnen worden bestempeld, in een te ver verwijderd verband staan en niet redengevend zijn voor de bewezenverklaarde moord;
(iii) het derde middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte op de plaats om de buurt waarvan het stoffelijk overschot van het slachtoffer later is aangetroffen zelf haar telefoon heeft uitgezet en dat dit op enige wijze zou kunnen bijdragen aan de bewezenverklaring;
(iv) het vierde middel klaagt dat het hof bij de bewezenverklaring van het ‘medeplegen’ is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting dan wel dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
4.3.
De eerste drie middelen hebben betrekking op onderdelen van de bewijsconstructie, namelijk (de bewijswaarde van) de in de Mercedes van de verdachte aangetroffen blauwe verfdeeltjes, het aanmerken van bepaalde verklaringen van de verdachte als kennelijk leugenachtig om de waarheid te bemantelen en het uitschakelen van de telefoon door de verdachte toen zij van de Bûterwei op 9 juli 2017 omstreeks 00:47 uur vertrok.
4.4.
Het vierde middel richt zich tegen de bewezenverklaring dat de verdachte de moord samen met een of meer anderen heeft gepleegd en is het meest verstrekkend. Ik zal het vierde middel als eerste bespreken en kondig hier alvast aan dat ik meen dat dit middel slaagt en tot vernietiging van het arrest zal moeten leiden.

5.Het vierde middel (medeplegen)

5.2.
Het vierde middel richt zich, zoals gezegd, tegen de bewezenverklaring dat de verdachte de moord heeft medegepleegd.
5.3.
De raadsman van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 3 november 2020 het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie.
5.4.
Het hof heeft hetgeen door de verdediging is aangevoerd als volgt samengevat [20] :
“De verdachte heeft in eerste aanleg en in hoger beroep ontkend dat zij op enige wijze betrokken is geweest bij de dood van haar echtgenoot. Ze heeft in de middag van 8 juli 2017 het slachtoffer weggebracht naar de boot van [betrokkene 4] , met wie het slachtoffer naar het festival FreezeForze in De Westereen ging. De verdachte en het slachtoffer hadden afgesproken dat de verdachte die avond/nacht na afloop van het festival het slachtoffer zou ophalen bij de Bûterwei/Fogelsang in De Westereen. Het slachtoffer heeft op 8 juli 2017 in de ochtend deze ophaalplek voorgesteld. Nadat ze het slachtoffer op 9 juli 2017 om 00:22 uur aan de telefoon heeft gehad, is de verdachte direct vanaf hun woning aan de Harm Smidswei 14 in Kollumerzwaag naar de Bûterwei/Fogelsang gereden met hun Mercedes. De verdachte heeft de Mercedes aan het begin van het schelpenpaadje neergezet, iets voorbij de kruising Bûterwei/Fogelsang. Het slachtoffer bleek er nog niet te zijn. De verdachte is uit de auto gestapt, is over het schelpenpad tot aan het schrikhek gelopen, is omgekeerd en teruggelopen over de Bûterwei tot de bocht van de Bûterwei in de richting van het station. Vervolgens is ze weer teruggelopen naar de auto. Ondertussen lag haar telefoon nog in de auto, in de middenconsole. Na het instappen wilde ze het slachtoffer bellen, maar de verdachte zag dat het scherm van haar telefoon zwart was. Hierop is de verdachte snel weer terug naar de woning gereden. De drie kinderen van de verdachte en het slachtoffer lagen immers alleen thuis te slapen. Ze is ongeveer een kwartier in de omgeving van de kruising Bûterwei/Fogelsang geweest.
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn op de zitting van het hof overgelegde pleitnota, betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het dossier bevat geen directe en redengevende bewijsmiddelen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, de feiten en omstandigheden waarop de rechtbank eerder de ernstige bezwaren heeft aangenomen en de andere feiten en omstandigheden uit het dossier leveren geen wettig en overtuigend bewijs op. Het door het openbaar ministerie gepresenteerde scenario ontstijgt het niveau van een mogelijk scenario niet, nu er op grond van het dossier ook meerdere andere scenario’s denkbaar zijn waarbij de verdachte niet als betrokkene kan worden aangewezen.”
5.5.
Ten aanzien van het medeplegen bevat de pleitnota, die op de zitting van het hof van 2 november 2020 is overgelegd, de volgende passages:
“Het openbaar ministerie is altijd overtuigd geweest van de betrokkenheid van mijn cliënte bij de dood van [slachtoffer] , maar ook dat zij dit niet alleen heeft gedaan.
Wat in dit kader interessant is, is dat het er wat betreft de verdediging alle schijn van heeft dat de rechtbank wel ook de overtuiging heeft gehad dat cliënte het niet alleen gedaan kan hebben, maar voor het medeplegen onvoldoende bewijs had en dus maar heeft veroordeeld voor het alleen plegen. Er is in dat geval dus sprake geweest van een overtuiging voor A en een veroordeling voor B. Dat is juridisch gewoon niet zuiver.
Maar goed, gelet op het verschil in lichaamsbouw en kracht tussen [slachtoffer] en cliënte kan ook de verdediging de gedachtegang wel volgen dat alleen al om deze reden cliënte het nooit allen gedaan zou kunnen hebben. Mijn cliënte had het één op één nooit kunnen winnen van [slachtoffer] .
Het terugkerende probleem voor het openbaar ministerie is alleen dat het ook ten aanzien van het medeplegen begint, maar ook meteen ophoudt bij enkel de suggestie en het kale scenario dat het in theorie een mogelijkheid is dat cliënte samen met één of meer anderen [slachtoffer] heeft gedood.
Want met wie dan?
En waaruit volgt dan onomstotelijk dat cliënte in de nacht van 8 op 9 juli 2017 op enig moment samen met iemand of anderen is geweest?
In ieder geval is voor de aanwezigheid van één of meer anderen niets uit het forensisch/ technisch onderzoek gebleken.
Als er al, voor cliënte bekende, anderen betrokken zouden zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] dan zal zij linksom of rechtsom contact met hem/haar of hen moeten hebben gehad om af te spreken, waar hoe en wat! Maar dat blijkt niet uit het dossier.
Er is zelfs nog geen begin van een aanwijzing dat dit het geval zou zijn geweest.
(…)
Daarbij heeft cliënte een geloofwaardige verklaring afgelegd dat zij even snel naar de glasbak is geweest. Zeker nu deze verklaring van cliënte, dat dit dan samen met haar zoontje Dirk is geweest lijkt te worden ondersteund en bevestigd door de eerder genoemde verklaring van Schotanus, is het geheel ongeloofwaardig dat cliënte toen bijvoorbeeld iemand zou hebben opgehaald. En waar is deze persoon toe heen gegaan? Mee naar huis? En wat als de kinderen wakker waren geworden? En Dirk heeft in ieder geval wel verklaard tot laat te zijn opgebleven en tot laat tv te hebben gekeken.
Normaal gesproken volgt er nu een volledige juridische uiteenzetting van de deelnemingsvorm medeplegen, maar ik zal deze uiteenzetting kort houden en meteen aantonen dat onder de huidige omstandigheden in deze zaak een bewezenverklaring van medeplegen onmogelijk is.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen met betrekking tot het medeplegen gegeven.
De belangrijkste overweging is dat voor de kwalificatie medeplegen vereist is dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers en die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Als we enkel dit criterium toepassen op de onderhavige zaak tegen mijn cliënte, dan ontbreekt werkelijk alle informatie om dit criterium mee in te kleuren, laat staan om de vraag te beantwoorden of de vermeende bijdrage van cliënte van voldoende gewicht is! Want wat was dan de bijdrage van cliënte?
Natuurlijk ligt er het scenario van het openbaar ministerie dat zij op zijn minst dan het plan heeft bedacht. Maar zelfs dit gegeven is wederom slechts een invulling, een speculatie, zonder enige objectieve ondersteuning.
En uit welke feiten volgt de nauwe en bewuste samenwerking?
Daarbij nog gezegd, dat stel dat cliënte wel wetenschap had van het feit dat [slachtoffer] iets zou worden aangedaan door iemand anders (daar is dus geen enkele aanwijzing voor, maar stel dat), dan nog zal het openbaar ministerie toch met een concreet en bewijsbaar scenario moeten komen, waaruit blijkt welke rol cliënte dan zou hebben gehad met betrekking tot de dood van [slachtoffer] . Alleen wetenschap is tenslotte niet strafbaar!
Nu de geldende criteria van het medeplegen door het ontbreken van cruciale informatie niet eens kunnen worden getoetst, kan het medeplegen uiteraard ook onmogelijk bewezen worden verklaard.
En wat nog te zeggen van de zeer strenge toets met betrekking tot de afbakening tussen het medeplegen en de medeplichtigheid. Hoe valt deze toets te maken als we niks weten over de vermeende afspraken en/of handelingen tussen cliënte en de medepleger(s).
De officier van justitie probeerde dit in eerste aanleg op door zonder enige nadere toelichting gewoon te stellen: “de bijdrage van de verdachte is zo essentieel voor de uiteindelijke moord dat die niet zou kunnen plaatsvinden zonder haar bemoeienis”.
Het gaat er nou juist om dat deze vermeende bijdrage duidelijk moet volgen uit de feiten en omstandigheden uit het dossier. Met andere woorden: deze vermeende bijdragen moet worden aangetoond en bewezen!
Kortom, ook voor het medeplegen is toch echt veel meer informatie nodig dan dat het
dossier ons biedt.
(…)”
5.6.
Het hof heeft met betrekking tot het medeplegen het volgende overwogen (met weglating van voetnoten) [21] :
“2.3.
Medeplegen
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er een of meer medeverdachten betrokken zijn geweest bij de dood van het slachtoffer. Naar geldend recht is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Bewuste nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De kwalificatie van medeplegen is, aldus volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Betrokkenheid medeverdachte(n)
Dat er een mededader betrokken is geweest, constateert het hof allereerst op de vaststelling van het hof dat getuige [betrokkene 1] de verdachte en een ander persoon bij de auto van de verdachte heeft zien staan op de kruising Bûterwei/Fogelsang op 9 juli 2017 vanaf omstreeks 00:30 uur. Beide personen liepen toen het weiland in.
Uit het sectierapport komt naar voren dat er veel geweld is toegepast op het lichaam en hoofd van het slachtoffer. De schedel van het slachtoffer is daadwerkelijk ingeslagen. De neus is verbrijzeld en de bovenkaak gebroken. Dit heeft een complexe schedeldak-basisbreuk, meervoudige hersenkneuzing en hersenzwelling tot gevolg gehad. Gelet op de verschillen in postuur: het slachtoffer 1,92 meter lang en 85 kilogram zwaar en de verdachte 1,70 meter lang en 60 kilogram zwaar, acht het hof het onaannemelijk en niet goed denkbaar dat de verdachte alleen het toegepaste heftige geweld heeft toegebracht en acht het hof het ook daarom aannemelijk dat een medeverdachte betrokken is bij het toebrengen van het dodelijke letsel. Het hof vindt in de inhoud van het dossier daarnaast ook andere aanwijzingen die duiden op betrokkenheid van een of meer anderen.
Contact verdachte met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en locaties telefoons [betrokkene 2] en [betrokkene 3]
Rondom de dood van het slachtoffer is op basis van het opsporingsonderzoek een intensivering van het contact van de verdachte met haar oom [betrokkene 2] en haar moeder [betrokkene 3] te zien.
Uit het onderzoek naar de telefoon van de verdachte volgt dat [betrokkene 2] onder de naam “ [betrokkene 2] ” in de contactenlijst van haar telefoon stond. Dit contact is op 4 juli 2017 in de telefoon van de verdachte aangemaakt.
Uit het onderzoek volgen de navolgende contacten van de verdachte met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] rondom 8 en 9 juli 2017:
- 6 juli 2017 22:17 uur: inkomend belcontact van [betrokkene 2] naar de verdachte, gemist.
- 6 juli 2017 22:21 uur: uitgaand belcontact van de verdachte (vanaf haar werk) naar [betrokkene 2] , duur 11 min en 4 sec.
- 7 juli 2017 16:13 uur: uitgaand belcontact van de verdachte naar [betrokkene 2] , duur 0 sec.
- 8 juli 2017 11:50 uur: uitgaand belcontact via WhatsApp van de verdachte naar [betrokkene 2] , duur 1 min en 43 sec.
- 9 juli 2017 16:09 uur: uitgaand belcontact van de verdachte naar [betrokkene 3] , duur 0 sec.
- 9 juli 2017 10:01 uur: ontvangst plaatje van [betrokkene 2] op WhatsApp met tekst ‘ook al huilt mijn hart, is het steeds bij jou’.
- 9 juli 2017 12:23 uur: [betrokkene 3] reageert op een vraag van [verdachte] in een WhatsAppgroep met de vraag wat iedereen die dag allemaal doet met: ‘uitrusten niets...’.
- 9 juli 2017 17:45 uur: uitgaand belcontact van de verdachte naar [betrokkene 3] , duur 2 min en 43 sec.103
Met de vaste telefoonlijnen van de woning van de verdachte en het slachtoffer is op de navolgende momenten contact geweest met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] rondom 9.juli 2017:
- 7 juli 2017 16:14 uur: uitgaand belcontact naar [betrokkene 2] , duur 4 min en 29 sec.
- 7 juli 2017 16:34 uur: uitgaand belcontact naar [betrokkene 3] , duur 2 min en29 sec.
- 7 juli 2017 20:57 uur: uitgaand belcontact naar [betrokkene 2] , duur 3 sec.
- 8 juli 2017 11:24 uur: uitgaand belcontact naar [betrokkene 2] , duur 0 sec.
- 8 juli 2017 15:04 uur: uitgaand belcontact naar [betrokkene 3] , duur 0 sec.
- 8 juli 2017 15:37 uur: uitgaand belcontact naar [betrokkene 3] , duur 8 min en 1 sec.* 106
Onderzoek van de telefoon van [betrokkene 2] wijst uit dat er tussen 8 juli 2017 15:31 uur en 9 juli 2017 08:37 uur geen enkele activiteit plaatsvindt op de tijdlijn van het toestel. Van 7 juli 2017 19:13 uur tot 9 juli 2017 12:12 uur heeft het toestel ook geen verbinding gemaakt met een wifi-netwerk.
Onderzoek van de telefoon van [betrokkene 3] wijst uit dat haar telefoon de volgende zendmasten heeft aangestraald rondom 9 juli 2017:
- 8 juli 2017 18:55 uur: zendmast tussen Hamminkeln en. Isselburg, autosnelweg A73 te Duitsland.
- 8 juli 2017 19:43 uur: zendmast Elsbosweg [...] , Klarenbeek te Nederland.
- 8 juli 2017 19:47:42 uur: zendmast Beemsterweg [...] , Apeldoorn.
- 8 juli 2017 19:47:56 uur: zendmast Nocturnestraat [...] , Apeldoorn.
- 8 juli 2017 19:48:33 uur: zendmast Vellertdijk [...] , Apeldoorn.
- 9 juli 2017 10:01 uur: zendmast omgeving Dormagen te Duitsland.
Aan de hand van deze zendmastgegevens is door de politie vastgesteld dat het toestel van [betrokkene 3] zich in Nederland bevindt en zich in Noordelijke richting voortbeweegt, bijvoorbeeld via de snelweg A50. De uiterste punten van de (globale) dekkingsgebieden van voornoemde masten bedraagt ongeveer 9,1 kilometer. Gezien het tijdsverloop van deze contacten zou de telefoon van [betrokkene 3] met een snelheid van rond de 100 kilometer per uur in noordelijke richting hebben verplaatst. Uit het raadplegen van Google Maps volgt volgens de politie dat bij de afstand tussen Apeldoorn-Twijzel (Wedze) via de A50/A32 per auto van 143 tot 147 kilometer de reistijd circa 1.37 tot 1.33 uur bedraagt.
Bij dit onderzoek naar de telefoon van [betrokkene 3] zijn onder andere de navolgende berichten aangetroffen rondom de nacht van 8 op 9 juli 2017:
- 8 juli 2017 15:23 uur sms-bericht van [betrokkene 3] naar haar buurvrouw, [betrokkene 5] : ‘ [betrokkene 5] dat wordt vandaag niets. Helaas moeten wij opschuiven’.
- 8 juli 2017 16:51 uur: sms-bericht van [betrokkene 3] naar [betrokkene 5] : ‘Morgen kan ik me immers ook amper bewegen en ik moet straks nog even weg’.
- 8 juli 2017 19:47 uur: ontvangst sms-bericht: ‘Willkommen in den Niederlanden’, met vervolgens een overzicht van tarieven.
Opvallend tijdens het onderzoek van de telefoon van [betrokkene 3] is verder dat alle sms-berichten van 7 en 8 juli 2017 van het toestel zijn verwijderd, in tegenstelling tot de weken daarvoor waarin er geen berichten zijn verwijderd. De tijdlijn van het toestel toont geen sms-berichten in de periode van 8 juli 2017 om 19:48 uur tot 22 juli 2017 23:23 uur. Tussen 8 juli 2017 om 19:47 uur en 9 juli 2017 om 10:10 uur is geen enkele activiteit op het toestel te zien. Een logische verklaring daarvoor zou kunnen zijn dat het toestel toen uit stond. Een dergelijke langere periode van geen activiteit (ruim 14 uren) is niet op een ander moment waargenomen op de telefoon in de periode van 1 mei 2017 tot 9 juli 2017.
Uit onderzoek van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar de telefoon van de verdachte volgt dat in de periode van 19 juni 2017 tot en met 9 juli 2017 WhatsApp 16 keer opnieuw werd geïnstalleerd op de telefoon. Specifiek werd WhatsApp op 8 juli 2017 omstreeks 09:40 uur, 10:59 uur en 14:42 uur en op 9 juli 2017 omstreeks 05:29 uur opnieuw geïnstalleerd.110 WhatsApp werd op 8 juli 2017 om 10:49 uur, 13:26 uur en op 9 juli 2017 om 03:30 uur verwijderd.111 Uit onderzoek van verbalisant [verbalisant 1] volgt dat ook ten aanzien van de applicaties Instagram, Facebook Messenger en Facebook in de periode 4 juni 2017 tot en met 9 juli 2017 regelmatig een herinstallatie van deze applicaties plaatsvond.112 De politie heeft geconstateerd dat er zeer regelmatig telefonisch contact is met [betrokkene 3] rond het verwijderen en weer installeren van de diverse apps op de telefoon van de verdachte.
Opvallend is tevens dat de verdachte desgevraagd tijdens haar verhoor bij de politie, in weerwil van de werkelijkheid, aanvankelijk wil doen voorkomen dat zij van haar oom [betrokkene 2] geen telefoonnummer heeft.
Verder springt in het oog dat de verdachte blijkens het onderzoek aan haar telefoon op 9 juli 2017 vanaf 06:28 uur berichten begint te sturen naar vele personen: haar vriendinnen in Nederland, vrienden van de familie, [betrokkene 4] , de politie en haar stiefvader [betrokkene 6] . Door de verdachte worden zij allemaal actief op de hoogte gehouden van het feit dat het slachtoffer wordt vermist en later dat hij is overleden. Haar moeder in Duitsland benadert zij evenwel niet. Ondanks dat de verdachte in de ochtend berichten ontvangt van haar moeder, haar tante en haar zus [verdachte] , wordt hierop niet gereageerd door de verdachte. De verdachte probeert op 9 juli 2017 pas vanaf 16:09 uur telefonisch contact op te nemen met haar moeder, oma, tante en zus."
Daderkennis in Duitsland op 9 juli 2017
Uit het dossier volgt dat er in de ochtend van 9 juli 2017 - voordat bekend was dat het slachtoffer dood in het weiland was gevonden - al door [betrokkene 3] werd medegedeeld dat het slachtoffer was overleden. De buurvrouw van [betrokkene 3] , G. [betrokkene 5] , heeft als getuige verklaard dat [betrokkene 3] haar op 9 juli 2017 tussen 08:00 uur en 10:00 uur bij de koffie vertelde dat haar schoonzoon dood is. [betrokkene 3] vertelde dat de verdachte haar had gebeld, dat de verdachte alleen maar huilde en amper te verstaan was. Op een later moment heeft [betrokkene 3] nog verteld dat de benen van het slachtoffer zouden zijn verbrijzeld. Uit het onderzoek naar het telefoonverkeer tussen de verdachte en [betrokkene 3] volgt dat de verdachte pas aan het einde van de middag op 9 juli 2017 voor het eerst contact had met haar moeder, zus en oma. Een vriend van [betrokkene 3] , [betrokkene 7] , heeft verklaard dat hij op zondag 9 juli 2017 rond 10:00 en 10:30 uur van [betrokkene 3] hoorde dat het slachtoffer dood was. [betrokkene 3] zat op de bank bij hem en huilde. [betrokkene 3] zei tegen hem dat ze het van [verdachte] had gehoord, het had op internet gestaan, zo vertelde [betrokkene 3] tegen [betrokkene 7] .
Het hof stelt vast dat op de tijdstippen dat [betrokkene 3] aan twee personen afzonderlijk vertelt dat het slachtoffer is overleden, het lichaam van het slachtoffer nog niet gevonden was. In ieder geval was het toen nog niet bekend dat het om het slachtoffer ging die in het weiland was aangetroffen. Daar komt bij dat uit het onderzoek volgt dat de verdachte op dat moment nog helemaal geen telefonisch contact had gehad met haar oma, moeder en/of zus. Hieruit leidt het hof af dat er sprake was van daderkennis bij [betrokkene 3] .
Het hof stelt ook vast dat de verdachte vroeg in de ochtend van [betrokkene 2] op zondagochtend 9 juli 2017 een troostend bericht ontving voordat bekend was dat het om het slachtoffer ging die in het weiland was gevonden.
In hoger beroep overgelegde brief uit Duitsland en nader onderzoek in Duitsland
De advocaat-generaal heeft op 22 september 2020 een proces-verbaal ingebracht inhoudende een melding van de Duitse politie dat er iemand ( [betrokkene 8] ) zich bij hen had gemeld op 9 juli 2020 en meldde dat hij in januari 2016 door zijn broer [betrokkene 2] was benaderd met de vraag of hij € 30.000,- wilde verdienen. [betrokkene 8] vermoedde dat dit een criminele klus betrof en heeft dit afgeslagen. [betrokkene 8] is meermalen hierover verhoord door de Duitse politie. Uit dit proces-verbaal volgt tevens dat [betrokkene 2] op 31 maart 2020 is overleden in een ziekenhuis te Dormagen (Duitsland).
Ten aanzien van dit proces-verbaal inhoudende de melding van [betrokkene 8] is het hof van oordeel dat het door [betrokkene 8] beschreven contact met [betrokkene 2] in tijd te ver voor het overlijden van het slachtoffer ligt om dit in directe relatie te kunnen brengen met de dood van het slachtoffer op 9 juli 2017.
Door de raadsman is op 26 september 2020 een brief overgelegd die hij heeft ontvangen op 18 april 2020. Het betreft een in de Duitse taal opgestelde getypte, niet ondertekende brief, geschreven uit naam van [betrokkene 2] . Deze brief is vertaald. In deze brief wordt beschreven dat de afzender op 9 juli 2017 het slachtoffer heeft getroffen op de plaats waar de verdachte was aan de Bûterwei en hem heeft aangepakt door hem met een blauwe stang meerdere malen te slaan.
Het hof stelt vast dat de in de brief beschreven gebeurtenissen vlak voor de dood van het slachtoffer deels ondersteund worden door de inhoud van het dossier. Tegelijkertijd wordt de brief op bepaalde punten weerlegd door het dossier. Opvallend is dat in de brief wordt beschreven dat het slachtoffer eerst tegen de benen werd geslagen, dat het slachtoffer meteen op de grond viel en dat er steeds weer werd uitgehaald en geslagen tot het slachtoffer niet meer bewoog. De brief behelst - kijkend naar het wonddateringsonderzoek - een zekere vorm van daderkennis. Gelet echter op het gebrek aan informatie over de herkomst van de brief en het feit dat bepaalde in de brief beschreven gebeurtenissen worden weerlegd door het dossier: de tijdlijn omtrent de gebeurtenissen en de aanwezigheid van de verdachte aan de Büterwei, heeft de brief naar het oordeel van het hof evenwel geen bewijskracht en kan het evenmin dienen als ontlastend bewijs voor de verdachte. De brief kan immers ook geschreven zijn uit naam van (de inmiddels overleden) [betrokkene 2] door iemand die kennis heeft van het dossier. Het hof overweegt dat de herkomst van deze brief onbekend is gebleven. De verdachte heeft meegedeeld de brief niet te kennen. Niet is vast te stellen wie de ongetekende brief heeft opgesteld en/of heeft gepost. Het hof acht de inhoud van de brief daarmee niet bruikbaar voor bewijs.
Rol van de verdachte
[betrokkene 4] heeft als getuige verklaard dat hij een week voor 9 juli 2017 met het slachtoffer zijn plannen heeft gedeeld om naar het FreezeForze festival te gaan. [betrokkene 4] zou met zijn motorboot vlakbij het festivalterrein aanleggen. In eerste instantie had het slachtoffer geen zin om mee te gaan. Op 7 juli 2019 om 22:10 uur ontving [betrokkene 4] van het slachtoffer via WhatsApp het bericht: ‘hoe laat begint het feestje morgen’, waarop [betrokkene 4] op 8 juli 2017 om 00:37 uur reageerde: ‘begint Middags al, ik ga om een uur of 3 weg met de boot’. Later die dag heeft [betrokkene 4] een plattegrond met de locatie van de boot naar het slachtoffer gestuurd. [betrokkene 4] werd op 8 juli 2017 door het slachtoffer gebeld, maar heeft dit gesprek gemist. Rond 12:00 uur belde [betrokkene 4] terug. Toen hebben ze afgesproken dat het slachtoffer bij de boot van [betrokkene 4] zou komen, dat ze samen naar het festival zouden varen, maar dat het slachtoffer niet bleef slapen. Het slachtoffer zou worden opgehaald door de verdachte, aldus [betrokkene 4] . Uit het onderzoek naar de telefoon van het slachtoffer blijkt dat dit gesprek met [betrokkene 4] op 8 juli 2017 om 11:50 uur heeft plaatsgevonden. Opvallend is dat de verdachte blijkens de telefoongegevens om 11:50 uur via WhatsApp met haar moeder belt. Op het moment dat de verdachte die middag het slachtoffer heeft afgezet bij de boot van [betrokkene 4] , heeft de verdachte steeds contact gehouden met het slachtoffer. Zoals eerder opgemerkt springt hierbij in het oog dat de verdachte in haar sms-berichten naar het slachtoffer zich opvallend liefkozend naar hem uit en ze vaak benadrukt dat zij hem zal ophalen. Ze regisseert niet alleen het moment dat het slachtoffer door haar wordt opgehaald, maar ook de locatie.
Binnen deze voorbereiding van de verdachte past ook het ritje van de verdachte in de Mercedes in de avond van 8 juli 2017 in de richting van Twijzel waaromtrent in het dossier diverse aanwijzingen worden gevonden dat die bedoeld was om de medeverdachte op te halen. Na dit ritje heeft de verdachte de woning niet meer verlaten met de auto tot het moment dat ze naar de Bûterwei/Fogelsang reed na 00:22 uur en waar ze omstreeks 00:30 uur - bij de Mercedes en met een ander - is gezien door [betrokkene 1] . De verdachte heeft zoals eerder overwogen niet geloofwaardig kennelijk leugenachtig verklaard over dit ritje richting Twijzel om de waarheid te bemantelen dat er een of meerdere medeverdachte(n) betrokken waren die zij op dat moment heeft ontmoet of opgehaald met de Mercedes. Over de terugweg naar de woning vanaf de Bûterwei/Fogelsang heeft de verdachte eveneens kennelijk leugenachtig verklaard dat ze hard heeft gereden en nergens is gestopt. Deze verklaring van de verdachte volgend zou ze ongeveer 10 minuten eerder thuis zijn aangekomen dan dat ze uiteindelijk (blijkens de camerabeelden) deed. Deze 10 minuten extra waarover de verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard boden haar in ieder geval de ruimte om zich weer van de medeverdachte(n) en het (slag)wapen te kunnen ontdoen voordat ze weer naar huis ging. De verdachte heeft - als overwogen - gelogen over haar route vanaf de Bûterwei om de betrokkenheid bij het feit van haarzelf en haar mededader te bemantelen. Het hof kent in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat de verdachte - anders dan zij beweert- haar telefoon uitschakelde om 00:46:30 uur vlak voor haar vertrek met de Mercedes in de nacht vanaf de Bûterwei. Door haar telefoon vlak voor vertrek bij de Bûterwei uit te schakelen, kon de door de verdachte afgelegde route in ieder geval niet aan de hand van haar telefoonlocatiegegevens in kaart worden gebracht. Het feit dat de verdachte in tegenstelling tot het ritje op de avond van 8 juli 2017, haar telefoon bij de terugweg op 9 juli 2017 vanaf 00:46 uur opeens wél haar telefoon uitschakelde, plaatst het hof in het gegeven dat de verdachte in de avond van 8 juli 2017 het contact met het slachtoffer moest onderhouden om te kunnen coördineren waar het slachtoffer was en dat het slachtoffer op het juiste tijdstip naar de juiste locatie kwam.”
5.7.
Zoals hiervoor reeds geciteerd komt het hof in zijn concluderende opmerkingen tot de volgende conclusie met betrekking tot de betrokkenheid van de moeder ( [betrokkene 3] ) en oom ( [betrokkene 2] ) van de verdachte:
“Het hof concludeert uit de telefonische contacten van de verdachte met haar moeder en oom in de periode voorafgaand en op de dag zelf, de vastgestelde reisbewegingen van de moeder in de avond vanuit Duitsland in Nederland, de daderkennis van de moeder en het troostende bericht vroeg in de ochtend van de oom op zondagochtend 9 juli 2017 voordat bekend was dat het het slachtoffer was dat was gevonden, dat er aanleiding bestaat uit te gaan van verdenking van betrokkenheid van beiden bij de dood van het slachtoffer. Het dossier bevat evenwel onvoldoende concreet bewijs om met zekerheid vast te kunnen stellen wat de precieze rol van de moeder was en of het de oom of uiteindelijk een ander was die de verdachte op de Bûterwei vergezelde. Dat de identiteit van de persoon die op de Bûterwei de verdachte vergezelde niet kan worden vastgesteld staat een bewezenverklaring van het medeplegen evenwel niet in de weg.”
Bespreking van het middel
5.8.
Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het hof de gezamenlijke uitvoering van de moord slechts ‘aannemelijk’ heeft geacht en het ‘onaannemelijk’ heeft geacht dat de verdachte alleen heeft gehandeld. Deze aannemelijkheidsmaatstaf kan volgens de steller van het middel wel worden aangelegd voor de verwerping van een bewijsverweer of alternatief scenario [22] , maar mag niet dienen om tot een bewezenverklaring te komen, omdat daarbij als maatstaf heeft te gelden dat het ‘buiten redelijke twijfel’ is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. [23] Voorts wordt aangevoerd dat ‘medeplegen’ niet zonder meer uit de bewijsvoering kan worden afgeleid nu daaruit niet blijkt van een gezamenlijke uitvoering door de verdachte en de onbekende mededader(s). Door het hof is evenmin vastgesteld dat de onbekende mededader enige rol in de voorbereiding van de moord heeft gehad.
5.9.
De klacht dat het hof een onjuiste, namelijk te lichte maatstaf heeft aangelegd om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen zijn gebaseerd op de volgende overwegingen van het hof, waarin het hof het “onaannemelijk en niet goed denkbaar acht” dat de verdachte het geweld alleen heeft toegebracht, en “het daarom aannemelijk” is dat een medeverdachte betrokken is bij het toebrengen van het dodelijk letsel:
“Dat er een mededader betrokken is geweest, constateert het hof allereerst op de vaststelling van het hof dat getuige [betrokkene 1] de verdachte en een ander persoon bij de auto van de verdachte heeft zien staan op de kruising Büterwei/Fogelsang op 9 juli 2017 vanaf omstreeks 00:30 uur. Beide personen liepen toen het weiland in.
Uit het sectierapport komt naar voren dat er veel geweld is toegepast op het lichaam en hoofd van het slachtoffer. De schedel van het slachtoffer is daadwerkelijk ingeslagen. De neus is verbrijzeld en de bovenkaak gebroken. Dit heeft een complexe schedeldak-basisbreuk, meervoudige hersenkneuzing en hersenzwelling tot gevolg gehad. Gelet op de verschillen in postuur: het slachtoffer 1,92 meter lang en 85 kilogram zwaar en de verdachte 1,70 meter lang en 60 kilogram zwaar, acht het hof het onaannemelijk en niet goed denkbaar dat de verdachte alleen het toegepaste heftige geweld heeft toegebracht en acht het hof het ook daarom aannemelijk dat een medeverdachte betrokken is bij het toebrengen van het dodelijke letsel.
Het hof vindt in de inhoud van het dossier daarnaast ook andere aanwijzingen die duiden op betrokkenheid van een of meer anderen.”
5.10.
Verder wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat “de andere aanwijzingen” zich richten op de betrokkenheid van de moeder en een oom van de verdachte, waarvan het hof volgens zijn eigen overwegingen niet heeft kunnen vaststellen dat zij als medeplegers kunnen worden aangemerkt.
5.11.
Dat uit het gebruik door het hof van de bewoordingen ‘onaannemelijk’ respectievelijk ‘aannemelijk’ op zichzelf al kan worden afgeleid dat het hof een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd over wat onder wettig en overtuigend bewijs moet worden verstaan, althans zo begrijp ik de klacht, waag ik te betwijfelen. Weliswaar is onomstreden dat het Nederlandse bewijsrecht wel het vereiste bevat dat de rechter om tot een bewezenverklaring te kunnen komen de overtuiging moet hebben dat het buiten redelijke twijfel is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, maar in cassatie wordt vooral getoetst of het bewijsoordeel van de feitenrechter voldoende gedragen wordt door wettige bewijsmiddelen. Het gaat er in cassatie immers om of alle bestanddelen wel
kunnenworden afgeleid uit de bewijsmiddelen, en niet zozeer om de letterlijke bewoordingen waarin de rechter uitdrukt of het naar zijn overtuiging voldoende waarschijnlijk is dat het tenlastegelegde juist of waar is. Met name als het gaat om oordelen die erop neerkomen dat op grond van bepaalde omstandigheden het ‘niet anders kan zijn dan’ dat een bestanddeel van de tenlastelegging is vervuld, toetst de Hoge Raad of die waarschijnlijkheid begrijpelijk is op basis van de omstandigheden c.q. de bewijsmiddelen die daartoe aanleiding hebben gegeven. Dit gebeurt dan over de band van het motiveringsvoorschrift dat in art. 359 lid 3 Sv besloten ligt, namelijk de begrijpelijkheid van de bewezenverklaring. [24]
Dat het aan de begrijpelijkheid van de bewezenverklaring van het medeplegen schort, ben ik met de steller van het middel eens.
5.12.
Het problematische aan de bewijsredenering van het hof is dat het hof geen feiten of omstandigheden heeft vastgesteld waaruit enigszins objectiveerbaar kan worden afgeleid dat er van medeplegen of een gezamenlijke uitvoering of voorbereiding van de moord op het slachtoffer sprake is geweest.
Dat het hof ervan uitgaat dat de getuige [betrokkene 1] de verdachte en een ander persoon bij de auto van de verdachte heeft zien staan op de Bûterwei en in de richting van het weiland heeft zien lopen, is daartoe op zichzelf onvoldoende. Het hof heeft immers verder niets overwogen over feiten of omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat het deze andere persoon is geweest die een aandeel in de uitvoering van het geweld heeft gehad.
Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat het dossier onvoldoende concreet bewijs bevat om met zekerheid te kunnen stellen wat de precieze rol van de moeder of de oom van de verdachte is geweest. Op grond van hetgeen het hof hierover wél heeft vastgesteld, zoals hierboven onder 5.6 geciteerd, lijkt mij die conclusie gerechtvaardigd. Het door het hof gegeven overzicht van het contact van de verdachte met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en de locaties van de telefoons van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bevat immers niets relevants dat in verbinding kan worden gebracht met een gezamenlijke uitvoering of planning van de moord op het slachtoffer. Ook de mogelijke daderkennis waarover [betrokkene 3]
nade moord beschikte, is van onvoldoende gewicht en ook niet redengevend voor de gevolgtrekking dat er sprake is geweest van medeplegen.
5.13.
Verder wijs ik op de navolgende door mij onderstreepte gevolgtrekkingen in de bewijsmotivering van het hof, die niet met enig bewijsmiddel zijn onderbouwd, maar kennelijk uitsluitend voortspruiten uit het door het hof aannemelijk geachte scenario dat er een medepleger in het spel moet zijn geweest omdat de verdachte de moord volgens het hof niet alleen kan hebben gepleegd:
“Binnen deze voorbereiding van de verdachte past ook het ritje van de verdachte in de Mercedes in de avond van 8 juli 2017 in de richting van Twijzel
waaromtrent in het dossier diverse aanwijzingen worden gevonden dat die bedoeld was om de medeverdachte op te halen.Na dit ritje heeft de verdachte de woning niet meer verlaten met de auto tot het moment dat ze naar de Bûterwei/Fogelsang reed na 00:22 uur en waar ze omstreeks 00:30 uur - bij de Mercedes en met een ander - is gezien door [betrokkene 1] . De verdachte heeft zoals eerder overwogen niet geloofwaardig kennelijk leugenachtig verklaard over dit ritje richting Twijzel om de waarheid te bemantelen dat er een of meerdere medeverdachte(n) betrokken waren
die zij op dat moment heeft ontmoet of opgehaald met de Mercedes.Over de terugweg naar de woning vanaf de Bûterwei/Fogelsang heeft de verdachte eveneens kennelijk leugenachtig verklaard dat ze hard heeft gereden en nergens is gestopt. Deze verklaring van de verdachte volgend zou ze ongeveer 10 minuten eerder thuis zijn aangekomen dan dat ze uiteindelijk (blijkens de camerabeelden) deed.
Deze 10 minuten extra waarover de verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard boden haar in ieder geval de ruimte om zich weer van de medeverdachte(n) en het (slag)wapen te kunnen ontdoen voordat ze weer naar huis ging. De verdachte heeft - als overwogen - gelogen over haar route vanaf de Bûterwei om de betrokkenheid bij het feit van haarzelf en haar mededader te bemantelen.Het hof kent in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat de verdachte - anders dan zij beweert - haar telefoon uitschakelde om 00:46:30 uur vlak voor haar vertrek met de Mercedes in de nacht vanaf de Bûterwei. Door haar telefoon vlak voor vertrek bij de Bûterwei uit te schakelen, kon de door de verdachte afgelegde route in ieder geval niet aan de hand van haar telefoonlocatiegegevens in kaart worden gebracht. Het feit dat de verdachte in tegenstelling tot het ritje op de avond van 8 juli 2017, haar telefoon bij de terugweg op 9 juli 2017 vanaf 00:46 uur opeens wél haar telefoon uitschakelde, plaatst het hof in het gegeven dat de verdachte in de avond van 8 juli 2017 het contact met het slachtoffer moest onderhouden om te kunnen coördineren waar het slachtoffer was en dat het slachtoffer op het juiste tijdstip naar de juiste locatie kwam.”
5.14.
Dat de verdachte het autoritje van 22.00 uur op 8 juli 2017 heeft ondernomen “om de medeverdachte op te halen” en daarover verklaringen heeft afgelegd “om de waarheid te bemantelen dat er een of meerdere medeverdachte(n) betrokken waren die zij op dat moment heeft ontmoet of opgehaald” kan niet zonder meer worden afgeleid uit het enkele feit dat zij dit ritje heeft gemaakt en daar volgens het hof kennelijk leugenachtig over heeft verklaard. De stap die het hof neemt, door aan de omstandigheid dat de verdachte over de terugrit naar huis kennelijk langer heeft gedaan dan dat zij heeft verklaard de conclusie te verbinden dat zij zich in die 10 minuten extra tijd van de medeverdachte(n) en het slagwapen heeft kunnen ontdoen, lijkt mij ook te groot.
5.15.
Volgens vaste rechtspraak is voor de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met één of meer anderen. [25] Deze samenwerking kan bestaan uit een intellectuele en/of materiële bijdrage van de betrokkenen. Het hoeft hierbij niet te gaan om een gezamenlijke uitvoering. Een bijdrage kan ook worden geleverd in de vorm van verschillende gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Daarnaast kan de bijdrage ook in hoofdzaak vóór het strafbare feit zijn geleverd. Van belang is dat het gaat om een
samenwerkingen minder om de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht. Ook voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht kan de verdachte in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden. Daarnaast kan medeplegen worden aangenomen bij feiten die volgens ervaringsregels niet of moeilijk alleen kunnen worden verricht. [26] Maar ook in dat laatste geval zal de rechter op grond van de feiten en het beschikbare bewijs moeten motiveren dat de verdachte het betreffende delict niet alleen heeft gepleegd dan wel heeft kunnen plegen.
5.16.
Nu het hof zelf overweegt dat het de betrokkenheid van de oom en de moeder van de verdachte vanwege gebrek aan bewijs niet kan vaststellen, blijft als onderbouwing voor het medeplegen in wezen enkel over dat de verdachte met een ander persoon op de Bûterwei is gezien rond het tijdstip van overlijden van het slachtoffer en de omstandigheid dat het hof niet aannemelijk acht dat de verdachte het dodelijk geweld alleen heeft uitgeoefend. De overweging van het hof dat het niet kunnen vaststellen van de identiteit van de persoon waar de verdachte mee was, niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van medeplegen is op zichzelf juist. Maar de wezenlijke tekortkoming in de bewijsvoering is, dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen op zichzelf niet kan worden opgemaakt waaruit het medeplegen dan heeft bestaan, laat staan òf er wel sprake is geweest van een gezamenlijk uitvoering of een nauwe en bewuste samenwerking met een ander persoon. [27] Daarmee is het scenario dat het hof aan de veroordeling wegens het medeplegen van moord ten grondslag heeft gelegd op drijfzand gebaseerd. Dat de verdachte de moord met een ander heeft gepleegd is dan ook niet begrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd.
5.17.
Dat brengt mij tot de conclusie dat het middel slaagt en tot vernietiging van het arrest moet leiden. De overige middelen die namens de verdachte zijn voorgesteld behoeven dan geen bespreking meer en dat geldt ook voor het namens de benadeelde partij voorgestelde middel. Mocht de Hoge Raad mij in mijn oordeel over het vierde middel niet volgen, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.

6.Conclusie

6.2.
Het vierde middel slaagt.
6.3.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 lid 2 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het arrest is gepubliceerd Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden1 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9865. De paginaverwijzingen in deze conclusie zijn gebaseerd op de papieren versie van het arrest.
2.Zie meer in detail p. 4 t/m 9 van het arrest.
3.Zie p. 9 t/m 39 van het arrest.
4.P. 9-12 van het arrest.
5.P. 12-14 van het arrest.
6.P. 20 van het arrest.
7.P. 21-23 van het arrest.
8.P. 23 van het arrest.
9.P. 28 en 40 van het arrest.
10.P. 24-26 van het arrest.
11.P. 23, 24 en 28 van het arrest.
12.P. 27, 29 en 40 van het arrest.
13.P. 27-28 en 39 van het arrest.
14.P. 27 van het arrest.
15.P. 29-30 van het arrest.
16.P. 32-33 van het arrest.
17.P. 34 van het arrest.
18.P. 34 van het arrest.
19.P. 34-37 van het arrest.
20.P. 3 van het arrest.
21.P.34-39 van het arrest.
22.De steller van het middel verwijst naar J.H.B. Bemelmans, Totdat het tegendeel is bewezen, dissertatie, Wolters Kluwer Deventer 2018, hoofdstuk VII, par. 5.3.
23.Verwezen wordt naar Bemelmans, a.w. hoofdstuk VII, par. 5.2 en Borgers in diens noot onder HR 30 juni 2009, NJ 2009, 496, onder 29. De noot van Borgers bevat echter geen punt 29. Bedoeld zal zijn punt 29 van de conclusie van AG Knigge voorafgaand aan dat arrest waarin hij schrijft: “Het zou overbodig moeten zijn, maar omdat een misverstand gemakkelijk wordt gewekt merk ik toch nog het volgende op. Over de betrouwbaarheid van het bewijs kan in cassatie niet geoordeeld worden. Mijn punt is dan ook niet dat de verklaring van aangeefster geen geloof verdient. Mijn punt is wel dat het geloof in de verklaring van één enkele getuige een onvoldoende waarborg biedt tegen een unsafe conviction. De rechter moet niet alleen subjectief overtuigd zijn, het moet daarnaast boven redelijke twijfel verheven zijn dat die overtuiging juist is. Dat vergt een zekere objectivering, en daarmee een nauwkeurige argumentatie, een verantwoording van het bewijsoordeel die inzichtelijk maakt hoe de rechter heeft geredeneerd en die duidelijk maakt waarom er in redelijkheid niet aan de juistheid van zijn oordeel kan worden getwijfeld.”
24.Hiervoor verwijs ik van mijn kant naar Bemelmans, a.w. hoofdstuk VII, par. 5.2, m.n. p. 358-359 en de daar aangehaalde jurisprudentie.
25.Zie HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581,
26.HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:415.
27.In zoverre verschilt onderhavige zaak dan ook van HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1606, NJ 2021/30, m.nt. Reijntjes (Enschedese voogdijmoord).