6.1 Berekening
In deze rapportage zal het wederrechtelijk verkregen voordeel per slachtoffer berekend en weergegeven worden. Het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat in deze uit de elementen Directe vermogensvermeerdering -/- Kosten. (...)
Directe vermogensvermeerdering:
Om te komen tot de hoogte van de directe vermogensvermeerdering is door mij onder andere gebruik gemaakt van de door Eindhoven Airport, afdeling Viggo Handling, verstrekte vluchtgegevens van de slachtoffers. Aangezien de slachtoffers enkel en alleen naar Nederland zijn gekomen om o.a. in Den Haag in de prostitutie te gaan werken, zijn de werkperiodes die door mij zijn berekend gebaseerd op een inkomende vlucht vanuit Boedapest gevolgd door uitgaande vlucht naar Boedapest. Doordat de tijdsbestekken tussen de twee vluchten niet langer zijn dan ongeveer twee maanden is het gerechtvaardigd om te stellen dat het hier de heen- en terugvluchten betreffen van het een en dezelfde werkbezoek.
Kosten:
(…)
[betrokkene 1]
Directe vermogensvermeerdering (1)
Dagopbrengst (P):
Uit zaakdossier van [betrokkene 1] en proces-verbaal van bevindingen voorzien van documentcode AMB-109 kan geconcludeerd worden dat [betrokkene 1] in opdracht van [betrokkene ] , geboren op [geboortedatum] 1963 per dag minimaal € 700,00 (P) moest verdienen, hetgeen zij dagelijks aan hem moest afdragen.
Dagopbrengst € 700,00 (P)
Aantal werkdagen (H):
De hoogte van het aantal werkdagen is berekend middels:
Aantal reisdagen: het aantal reisdagen is gezien de duur van een enkele vlucht op 2 dagen gesteld.
Aantal dagen vrij: het aantal dagen vrij is gesteld op 1 dag in de 14 dagen. Ondanks dat zij zelf in haar verklaring spreekt over het feit dat zij 7 dagen in de week werkte, is het aannemelijker dat zij toch vrije dagen heeft genoten. Derhalve uitgegaan van de verklaring van [betrokkene 2]. (....)
Directe vermogensvermeerdering (2)
Uit onderzoek naar de door Eindhoven Airport, afdeling Viggo Handling, verstrekte gegevens, zijnde vluchtgegevens slachtoffers, is onder andere gebleken dat [betrokkene 1] op de navolgende vluchten, zijnde inkomende of uitgaande vlucht, geboekt stond. Doordat de opvolgende of voorafgaande vlucht niet bekend is, omdat er kennelijk gebruik is gemaakt van een ander soort vervoersmiddel, is er voor de berekening gebruik gemaakt van een gemiddeld aantal dagen aan verblijf.
Voor het berekenen van het gemiddeld aantal dagen van verblijf in Nederland door [betrokkene 1] is door mij gebruik gemaakt van de periodes waarvan de inkomende en daarbij horende uitgaande vlucht wel bekend is. Hiervan is bekend dat [betrokkene 1] gedurende 10 werkperiodes 310 werkdagen in Nederland heeft gehad, hetgeen inhoudt dat dit gemiddeld 31 dagen per periode is. In het voordeel van de verdachte(n) zal voor de vluchten, waarbij de opvolgende of voorafgaande vlucht niet bekend zijn, met een werkperiode van 31 dagen gerekend worden.
Dagopbrengst € 700,00 (P)
(…)”
9. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat deze berekening van het hof niet klopt. Als de twee overzichten met vlucht-/reisgegevens met elkaar worden vergeleken, dan zit daarin volgens de steller van het middel een dubbeltelling.
10. De klacht is terecht voorgesteld. Wanneer ik de vluchtgegevens uit de twee overzichten in bewijsmiddel 6 vergelijk, komt daaruit inderdaad naar voren dat het hof kennelijk één werkperiode van [betrokkene 1] tweemaal heeft meegeteld in de berekening van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de ene kant neemt het hof namelijk de periode van 18 januari 2015 tot 23 februari 2015 in aanmerking als 39 dagen (inclusief reisdagen), waarvan 35 werkdagen.Aan de andere kant rekent het hof de periode voorafgaand aan de uitgaande vlucht van 25 februari 2015 naar Boedapest ook nog eens als 31 dagen, waarvan 29 werkdagen.Deze periodes overlappen elkaar (grotendeels), waardoor er inderdaad sprake is van een dubbeltelling in het vastgestelde aantal werkdagen.Dat is niet zonder meer begrijpelijk en een nadere motivering ontbreekt. Tegen deze achtergrond is het door het hof vastgestelde ontnemingsbedrag voor zover het betreft de ‘de afgedragen inkomsten van [betrokkene 1] ’ ten bedrage van € 379.400,00 ontoereikend gemotiveerd.
11. Het eerste middel slaagt.
12. Het
tweede middelklaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
13. Op 10 oktober 2019 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 12 maart 2021 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met meer dan negen maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting.
14. Behoudens de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, heb ik overigens ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Zoals opgemerkt kan de bestreden uitspraak op grond van het eerste middel niet in stand blijven. Ik geef de Hoge Raad (echter) in overweging om na (gedeeltelijke) vernietiging de zaak niet terug te wijzen, maar om het ontnemingsbedrag zelf (opnieuw) vast te stellen, waarbij het wederrechtelijke voordeel verkregen uit de inkomsten van [betrokkene 1] voor wat betreft de dubbel getelde periode, te weten de opbrengst van 29 werkdagen, niet wordt meegerekend,terwijl bovendien rekening wordt gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
16. Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de bestreden uitspraak,
- vermindering van de vaststelling van de omvang van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel met een bedrag van € 20.300,00, en
- vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag naar de gebruikelijke maatstaf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden