ECLI:NL:PHR:2022:380

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
19/04662
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak met dubbeltelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2019 het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 616.400,00, dat hij aan de staat moest betalen. De betrokkene was veroordeeld voor mensenhandel, gepleegd tussen 1 januari 2010 en 2 juni 2015, met betrekking tot twee slachtoffers. De advocaat van de betrokkene, mr. F.P. Slewe, heeft cassatieberoep ingesteld en twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel richt zich tegen de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met name de afgedragen inkomsten van de slachtoffers. Het hof had de inkomsten van de slachtoffers berekend op basis van vlucht- en reisgegevens, maar de advocaat betoogde dat er sprake was van dubbeltelling in de berekening van de werkdagen van een van de slachtoffers. Het tweede middel klaagt over de overschrijding van de inzendtermijn in cassatie, wat ook door de procureur-generaal werd bevestigd. De conclusie van de procureur-generaal is dat de klacht over dubbeltelling terecht is en dat de Hoge Raad zou moeten overwegen om het ontnemingsbedrag opnieuw vast te stellen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/04662 P
Zitting8 maart 2022

CONCLUSIE

D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 27 september 2019 het door de betrokkene [1] wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 616.400,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 19/04453. [2] In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. F.P. Slewe, advocaat te Haarlemmermeer, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het
eerste middelkomt op tegen de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het richt zich tegen de begrijpelijkheid van de vaststelling van de hoogte van het voordeelsbedrag, in het bijzonder voor zover het betreft de ‘de afgedragen inkomsten [betrokkene 1] ’ ten bedrage van € 379.400,00.
5. Bij arrest van 27 september 2019 is de betrokkene in de onderliggende strafzaak onherroepelijk veroordeeld ter zake van mensenhandel, meermalen gepleegd. De veroordeling ziet op feiten gepleegd in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 juni 2015 ten aanzien van twee slachtoffers, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] .
6. In de onderhavige ontnemingszaak heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten tot een totaalbedrag van € 616.400,00, bestaande uit € 237.000,00 aan afgedragen inkomsten van [betrokkene 2] en € 379.400,00 aan afgedragen inkomsten van [betrokkene 1] .
7. Het betreden arrest houdt dienaangaande – en voor zover voor de beoordeling van het middel relevant – het volgende in:
"Oordeel hof
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 616.400,00.
Het hof komt als volgt tot deze schatting en heeft daarbij kennisgenomen van de volgende stukken:
- Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, Onderzoek ‘ [naam] ’, proces-verbaalnummer 1601281610.AMB, afgesloten d.d. 28 januari 2016 (aantal doorgenummerde bladzijden: 7074);
- De ontnemingsrapportage (deel 1 en 2), Onderzoek ‘ [naam] ’, rapportnummer 1607251400.FIN, afgesloten d.d. 3 oktober 2016 (aantal doorgenummerde bladzijden: 448);
- Het verzoek tot schadevergoeding met bijlagen van [betrokkene 2] d.d. 11 november 2016;
- Het arrest van dit hof d.d. 27 september 2019 (parketnummer 21-007032-16).
[betrokkene 2]
(…)
[betrokkene 1]
heeft haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden aan veroordeelde afgestaan. Het hof acht aannemelijk geworden dat zij – zoals volgt uit de ontnemingsrapportage – gedurende 542 dagen als prostituee heeft gewerkt en haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden heeft afgestaan.
Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat dat [betrokkene 1] minimaal € 700,00 per dag moest verdienen, hetgeen zij aan veroordeelde moest afdragen. Het hof komt aldus tot een bedrag van € 700,00 per dag wat [betrokkene 1] heeft afgestaan aan veroordeelde.
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt aldus 542 x € 700,00 = € 379.400,00.
Totaal
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel kan nu als volgt worden berekend:
Afgedragen inkomsten [betrokkene 2] € 237.000,00
Afgedragen inkomsten [betrokkene 1]€ 379.400,00+
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 616.400,00.
De verlichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.”
8. Uit de aanvulling met bewijsmiddelen volgt dat het hof voor de berekening van het aantal dagen dat [betrokkene 1] zou hebben gewerkt, gebruik heeft gemaakt van een tweetal overzichten met vlucht-, respectievelijk reisgegevens. Daarbij is het hof ervan uitgegaan dat [betrokkene 1] enkel en alleen voor haar prostitutiewerkzaamheden vanuit Hongarije op en neer naar Nederland is gereisd. De berekening is te vinden in het zesde bewijsmiddel. [3] Dit bewijsmiddel houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
6. Het niet ondertekende en derhalve als ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5, tot het bewijs gebezigde ontnemingsrapportage (deel 1) van de Koninklijke Marechaussee, onderzoek ‘ [naam] ’, rapportnummer 1607251400.FIN, d.d. 3 oktober 2016 (pagina’s 1 tot en met 22 van het ontnemingsdossier), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
als relaas van rapporteur [betrokkene 3] :
6.1 Berekening
In deze rapportage zal het wederrechtelijk verkregen voordeel per slachtoffer berekend en weergegeven worden. Het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat in deze uit de elementen Directe vermogensvermeerdering -/- Kosten. (...)
Directe vermogensvermeerdering:
Om te komen tot de hoogte van de directe vermogensvermeerdering is door mij onder andere gebruik gemaakt van de door Eindhoven Airport, afdeling Viggo Handling, verstrekte vluchtgegevens van de slachtoffers. Aangezien de slachtoffers enkel en alleen naar Nederland zijn gekomen om o.a. in Den Haag in de prostitutie te gaan werken, zijn de werkperiodes die door mij zijn berekend gebaseerd op een inkomende vlucht vanuit Boedapest gevolgd door uitgaande vlucht naar Boedapest. Doordat de tijdsbestekken tussen de twee vluchten niet langer zijn dan ongeveer twee maanden is het gerechtvaardigd om te stellen dat het hier de heen- en terugvluchten betreffen van het een en dezelfde werkbezoek.
Kosten:
(…)
[betrokkene 1]
Directe vermogensvermeerdering (1)
Dagopbrengst (P):
Uit zaakdossier van [betrokkene 1] en proces-verbaal van bevindingen voorzien van documentcode AMB-109 kan geconcludeerd worden dat [betrokkene 1] in opdracht van [betrokkene ] , geboren op [geboortedatum] 1963 per dag minimaal € 700,00 (P) moest verdienen, hetgeen zij dagelijks aan hem moest afdragen.
Dagopbrengst € 700,00 (P)
Aantal werkdagen (H):
De hoogte van het aantal werkdagen is berekend middels:
Aantal reisdagen: het aantal reisdagen is gezien de duur van een enkele vlucht op 2 dagen gesteld.
Aantal dagen vrij: het aantal dagen vrij is gesteld op 1 dag in de 14 dagen. Ondanks dat zij zelf in haar verklaring spreekt over het feit dat zij 7 dagen in de week werkte, is het aannemelijker dat zij toch vrije dagen heeft genoten. Derhalve uitgegaan van de verklaring van [betrokkene 2]. (....)
Directe vermogensvermeerdering (2)
Uit onderzoek naar de door Eindhoven Airport, afdeling Viggo Handling, verstrekte gegevens, zijnde vluchtgegevens slachtoffers, is onder andere gebleken dat [betrokkene 1] op de navolgende vluchten, zijnde inkomende of uitgaande vlucht, geboekt stond. Doordat de opvolgende of voorafgaande vlucht niet bekend is, omdat er kennelijk gebruik is gemaakt van een ander soort vervoersmiddel, is er voor de berekening gebruik gemaakt van een gemiddeld aantal dagen aan verblijf.
Voor het berekenen van het gemiddeld aantal dagen van verblijf in Nederland door [betrokkene 1] is door mij gebruik gemaakt van de periodes waarvan de inkomende en daarbij horende uitgaande vlucht wel bekend is. Hiervan is bekend dat [betrokkene 1] gedurende 10 werkperiodes 310 werkdagen in Nederland heeft gehad, hetgeen inhoudt dat dit gemiddeld 31 dagen per periode is. In het voordeel van de verdachte(n) zal voor de vluchten, waarbij de opvolgende of voorafgaande vlucht niet bekend zijn, met een werkperiode van 31 dagen gerekend worden.
Dagopbrengst € 700,00 (P)
(…)”
9. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat deze berekening van het hof niet klopt. Als de twee overzichten met vlucht-/reisgegevens met elkaar worden vergeleken, dan zit daarin volgens de steller van het middel een dubbeltelling.
10. De klacht is terecht voorgesteld. Wanneer ik de vluchtgegevens uit de twee overzichten in bewijsmiddel 6 vergelijk, komt daaruit inderdaad naar voren dat het hof kennelijk één werkperiode van [betrokkene 1] tweemaal heeft meegeteld in de berekening van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de ene kant neemt het hof namelijk de periode van 18 januari 2015 tot 23 februari 2015 in aanmerking als 39 dagen (inclusief reisdagen), waarvan 35 werkdagen. [4] Aan de andere kant rekent het hof de periode voorafgaand aan de uitgaande vlucht van 25 februari 2015 naar Boedapest ook nog eens als 31 dagen, waarvan 29 werkdagen. [5] Deze periodes overlappen elkaar (grotendeels), waardoor er inderdaad sprake is van een dubbeltelling in het vastgestelde aantal werkdagen. [6] Dat is niet zonder meer begrijpelijk en een nadere motivering ontbreekt. Tegen deze achtergrond is het door het hof vastgestelde ontnemingsbedrag voor zover het betreft de ‘de afgedragen inkomsten van [betrokkene 1] ’ ten bedrage van € 379.400,00 ontoereikend gemotiveerd.
11. Het eerste middel slaagt.
12. Het
tweede middelklaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
13. Op 10 oktober 2019 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 12 maart 2021 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met meer dan negen maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting. [7]
14. Behoudens de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, heb ik overigens ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Zoals opgemerkt kan de bestreden uitspraak op grond van het eerste middel niet in stand blijven. Ik geef de Hoge Raad (echter) in overweging om na (gedeeltelijke) vernietiging de zaak niet terug te wijzen, maar om het ontnemingsbedrag zelf (opnieuw) vast te stellen, waarbij het wederrechtelijke voordeel verkregen uit de inkomsten van [betrokkene 1] voor wat betreft de dubbel getelde periode, te weten de opbrengst van 29 werkdagen, niet wordt meegerekend, [8] terwijl bovendien rekening wordt gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. [9]
16. Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de bestreden uitspraak,
- vermindering van de vaststelling van de omvang van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel met een bedrag van € 20.300,00, en
- vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag naar de gebruikelijke maatstaf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Het betreft hier de ontnemingszaak met parketnummer 21-005918-18 tegen
2.De zaak met zaaknummer 19/04453 betreft de strafzaak tegen
3.Zie p. 3-6 van de aanvulling met bewijsmiddelen.
4.Zie het eerste vluchtschema in bewijsmiddel 6 onder
5.Zie het tweede vluchtschema in bewijsmiddel 6 onder
6.De vraag hoeveel werkdagen elkaar overlappen is niet eens zo heel gemakkelijk te beantwoorden, omdat het hier gaat om ‘
7.Nu in de onderliggende strafzaak met parketnummer 21-007032-16 geen cassatieberoep is ingesteld kan geen compensatie worden toegepast in de hoofdzaak en kan in de onderhavige ontnemingszaak niet worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
8.Voor wat betreft het aantal van 29 (werkdagen) zie voetnoot 6. Het gaat dus om een vermindering van de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel met een bedrag (in euro’s) van 29 x 700 = 20.300.
9.Vgl. HR 9 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0090,