“1. Het zal bij de vraag of het tot een bewezenverklaring kan komen voornamelijk aankomen op de vermeende herkenning van cliënt achterop de scooter door verbalisanten.
2. Aan de hand van deze herkenningen is er op cliënt gerechercheerd, is hij als verdachte aangemerkt en zijn er onder andere beelden en historische gegevens opgevraagd. De verdediging meent dat de onderzoeksbevindingen geen sluitend bewijs opleveren dat cliënt degene achterop de scooter moet zijn geweest.
3. Daardoor zal het aankomen op de herkenningen.
4. Maar hoe betrouwbaar zijn deze herkenningen van de twee verbalisanten? De verdediging twijfelt niet aan de oprechtheid van de verbalisanten maar meent dat er wel kritisch naar deze herkenningen moet worden gekeken.
5. Uw hof heeft onlangs het toetsingskader bij de beoordeling van herkenningen aan de hand van camerabeelden/foto's nog eens uiteen gezet:
"Het hof stelt bij de beoordeling van de herkenningen het volgende voorop.
Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld en niet slechts op basis van een gezicht, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen. Aldus spelen verschillende elementen daarbij een rol, waarbij steeds sprake is van een 'holistisch' proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen."
"Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning, is de kwaliteit van de afbeeldingen van de herkende persoon en de mate van zichtbaarheid van diens persoonskenmerken op die afbeeldingen van belang. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien."
6. De verdediging meent dat in onderhavige zaak de camerabeelden van 2 jongens op een scooter gefilmd vanuit een auto het belangrijkste bewijsmiddel is. Immers, er is feitelijk geen ander direct bewijs in het dossier voorhanden waaruit blijkt dat cliënt betrokken zou zijn geweest bij de straatroof.
[…]
13. Er dient derhalve behoedzaam met de herkenningen te worden omgegaan. De verdediging meent dat op de camerabeelden onvoldoende duidelijke, specifieke, onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn van de bijrijder op de scooter.
14. Dat cliënt op de camerabeelden in school volgens de politie een vergelijkbare broek en schoenen lijkt aan te hebben als de bijrijder kan naar mening van de verdediging niet te zwaar meewegen nu het om een grijze broek en witte schoenen gaat. Kleding die elke jongere wel in zijn kast heeft hangen en niet dusdanig opvallend dat het een onderscheidend kenmerk is. Daarnaast is de jas van de bijrijder duidelijk anders dan de jas die cliënt op de beelden van school aan heeft.
15. De beelden zijn op zich duidelijk en van voldoende kwaliteit maar als gekeken wordt op welke wijze de bijrijder op de beelden te zien is, is slechts een klein stukje van een oog, een klein stukje van een mond en de zijkant van een neus te zien (p. 28). Het hoofd van de bijrijder is derhalve niet goed waar te nemen.
16. Eigenlijk is alleen de neus van de bijrijder goed te zien. Verbalisanten [verbalisant 2] (p. 29) en [verbalisant 3] (p 31) maken hier gebruik van en stellen dat zij cliënt op de foto herkennen aan zijn 'opvallend grote neus'.
17. Verbalisant [verbalisant 2] heeft opvallend genoeg in de openlijke geweldpleging zaak, waar het hoger beroep zich vandaag niet tegen richt, cliënt ook herkend van camerabeelden (p. 47). Daar rept [verbalisant 2] echter met geen enkel woord over zijn zogenaamde opvallend grote neus van cliënt.
18. Die heeft cliënt namelijk ook niet. Als ik naar cliënt kijk is wat mij betreft zijn neus niet te kwalificeren als een grote neus/laat staan een opvallend grote neus.
19. Daarnaast herkennen [verbalisant 2] en [verbalisant 3] cliënt aan zijn normale tot stevige/krachtige postuur en aan zijn Marokkaanse uiterlijk. Zij kennen cliënt als hun functie van wijk/jeugdagent en hebben contact met hem gehad.
20. Er kan geconcludeerd worden dat beide verbalisanten cliënt eerder hebben gezien. De verdediging meent echter dat de kenmerken die door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] worden genoemd onvoldoende specifiek en onderscheidend zijn om vast te kunnen stellen dat cliënt de bijrijder moet zijn geweest. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de bijrijder grotendeels verstopt zit achter zijn capuchon en er slechts een zeer klein deel van zijn gezicht te zien is. De verdediging zegt hiermee uiteraard niet dat de verbalisanten doelbewust een valse herkenning hebben gedaan maar de herkenning overtuigt onvoldoende als betrouwbaar.
21. Wat de verdediging voorts nog aan uw hof voor wil houden is dat het Gerechtshof Amsterdam, wellicht voor uw hof iets minder gezaghebbend maar desondanks wel van belang, bij de beoordeling van de herkenning op camerabeelden nog rekening houdt met feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar kunnen maken.
22. Op de camerabeelden is de bestuurder duidelijk in zijn gezicht te zien waardoor een herkenning eenvoudig was. Dit geldt echter niet voor de bijrijder. Verbalisant [verbalisant 2] schrijft (p. 30) dat het hem ambtshalve bekend is dat beide verdachten, de bestuurder en bijrijder, regelmatig met elkaar omgaan.
23. Het ligt zeer voor de hand dat [verbalisant 2] eerst de medeverdachte zal hebben herkend, die was immers duidelijk te zien op de beelden. Vervolgens zal hij bij zijn herkenning van cliënt hebben gevist uit een vijver met bekende vrienden/kennissen van de medeverdachte. Dit is een omstandigheid die een herkenning van cliënt kan hebben gefalsificeerd en onbetrouwbaar hebben gemaakt. [verbalisant 2] was immers reeds beïnvloed.
24. Het geheel overziend meent de verdediging dat aan de hand van de beelden niet onomstotelijk is vast te stellen dat het cliënt is die achterop de scooter zit. De herkenningen van verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn niet voldoende betrouwbaar en kunnen derhalve niet tot het bewijs dienen dat cliënt betrokken zou zijn geweest bij de straatroof.
[…]
26. De verdediging heeft reeds uiteen gezet en dat er in het dossier geen ander direct belastend bewijs aanwezig is voor betrokkenheid van cliënt bij de straatroof. De verdediging verzoekt uw rechtbank derhalve om cliënt wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs vrij te spreken van het tenlastegelegde.”