Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00958
Zitting10 mei 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 26 februari 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens 3. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”, 4. “schuldheling” en 5. “de eendaadse samenloop van afpersing en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.Het eerste middel
3.1.
Het
eerste middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van [verbalisant] als getuige heeft afgewezen.
eerste middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van [verbalisant] als getuige heeft afgewezen.
3.2.
Het hof heeft in zijn eindarrest van 26 februari 2021 ten aanzien van het door de verdediging gedane getuigenverzoek, het volgende overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft (voorwaardelijk) verzocht om verbalisant [verbalisant] als getuige te horen. Het hof ziet hiertoe geen noodzaak. Het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant] wordt afgewezen.
Uit het dossier en met het name het eerdergenoemde Proces-verbaal biologisch vooronderzoek van het Team Forensische Opsporing (PL1700-2019026241-26) blijkt voldoende duidelijk op welke wijze het DNA-spoor is veiliggesteld door [verbalisant] als operationeel specialist A (DNA vooronderzoek). Het hof gaat er van uit dat het verrichte sporenonderzoek aan de bivakmuts voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen (de FO-normen). Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van concrete aanwijzingen die duiden op eventueel onbetrouwbaar onderzoek of een fout in de onderzoeksketen, noch is dit aangevoerd door de verdediging. Dat geen sporen van getuige [betrokkene 1] op de bivakmuts zijn aangetroffen, brengt het hof niet tot een ander oordeel. De bemonstering heeft immers slechts plaatsgevonden aan de binnenzijde van de bivakmuts, rondom de mondopening terwijl getuige [betrokkene 1] de bivakmuts van het hoofd van de overvaller heeft afgepakt en daarmee dus de muts aan de buitenzijde heeft aangeraakt. Het hof twijfelt dan ook niet aan de betrouwbaarheid van het DNA-(voor)onderzoek.”
3.3.
De steller van het middel klaagt dat het hof bij de beoordeling van het voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant] een te beperkte invulling heeft gegeven aan het criterium van art. 315 Sv. Voorts klaagt de steller van het middel onder verwijzing naar de Keskin-jurisprudentie dat het belang bij het horen van verbalisant [verbalisant] door het hof voorondersteld had moeten worden en dat dit verzoek slechts kon worden afgewezen in geval als bedoeld in art. 288 lid 1 sub a of b Sv of in het geval dat het getuigenverzoek
manifestly irrelevantof
redundantwas.
manifestly irrelevantof
redundantwas.
3.4.
Ik zal eerst ingaan op de in het middel aangevoerde tweede klacht.
3.5.
In de rechtspraak van het EHRM over het ondervragingsrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen
prosecution witnesses(“persons whose deposition may serve to a material degree as the basis for a conviction and which thus constitutes evidence for the prosecution”) en
defence witnesses(“witnesses whose statements are in favour of the defendant”). [1] De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin – waarnaar de steller van het middel verwijst – heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Een dergelijk verzoek mag niet worden afgewezen op de enkele grond dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd. [2]
prosecution witnesses(“persons whose deposition may serve to a material degree as the basis for a conviction and which thus constitutes evidence for the prosecution”) en
defence witnesses(“witnesses whose statements are in favour of the defendant”). [1] De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin – waarnaar de steller van het middel verwijst – heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Een dergelijk verzoek mag niet worden afgewezen op de enkele grond dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd. [2]
3.6.
In de zaak die heeft geleid tot HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1279,
NJ2021/369, m.nt. Jörg had de verdediging verzocht om een politieagent en twee officieren van justitie als getuigen te horen om hiermee de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek aan de orde te stellen en te onderbouwen dat sprake was van een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. De Hoge Raad oordeelde dat het horen van dergelijke “rechtmatigheidsgetuigen” [3] niet kan worden gelijkgesteld met het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Dit brengt mee dat in zo een geval geldt de in het arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017 neergelegde regel dat het verzoek tot het oproepen en horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021 heeft hierin geen verandering gebracht. [4]
NJ2021/369, m.nt. Jörg had de verdediging verzocht om een politieagent en twee officieren van justitie als getuigen te horen om hiermee de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek aan de orde te stellen en te onderbouwen dat sprake was van een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. De Hoge Raad oordeelde dat het horen van dergelijke “rechtmatigheidsgetuigen” [3] niet kan worden gelijkgesteld met het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Dit brengt mee dat in zo een geval geldt de in het arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017 neergelegde regel dat het verzoek tot het oproepen en horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021 heeft hierin geen verandering gebracht. [4]
3.7.
In de onderhavige zaak wenst de verdediging verbalisant [verbalisant] te horen om hem vragen te stellen over de wijze waarop het onderzoek aan de in beslaggenomen bivakmuts is verricht en over de betrouwbaarheid van de resultaten van dat onderzoek. De sleutel waarin het verzoek is gedaan, betreft aldus het toetsen van de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de resultaten van het DNA-onderzoek aan de bivakmuts. Ik meen dat ook ten aanzien van deze getuige heeft te gelden dat zo een getuige niet kan worden gelijkgesteld met het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Een dergelijke getuige moet in mijn ogen worden beschouwd als een ontlastende getuige. [5]
3.8.
Een vergelijkbaar geval als de onderhavige deed zich bij het EHRM voor in de zaak Ivanovski tegen Macedonië. [6] In deze zaak was de klager veroordeeld voor drugshandel, nadat in een kelder pakjes met heroïne waren aangetroffen waarop een vingerafdruk van de klager zat. De verdediging had betoogd dat de politie die vingerafdruk – waarop het bewijs in belangrijke mate rustte – direct na de vondst van het pakketje hierop had geforceerd. De klager wenste onder meer de betrokken politieagenten en degenen die het rapport over de aangetroffen vingerafdruk hadden opgesteld te horen. Dit verzoek werd door de nationale rechter afgewezen, waarna de klager zich richtte tot het EHRM. Het Hof merkte het verzoek tot het horen van deze getuigen aan als het willen horen van
defence witnessesen daarop is – zoals hierboven in randnummer 3.6 reeds is opgemerkt en anders dan de steller van het middel kennelijk meent – de Keskin-jurisprudentie niet van toepassing.
defence witnessesen daarop is – zoals hierboven in randnummer 3.6 reeds is opgemerkt en anders dan de steller van het middel kennelijk meent – de Keskin-jurisprudentie niet van toepassing.
3.9.
Dit betekent dat het beoordelingskader zoals de Hoge Raad heeft geformuleerd in zijn arresten uit 2014 en 2017 in de onderhavige zaak van toepassing is.
3.10.
Met betrekking tot de afwijzing van het verzoek tot het horen van [verbalisant] heeft het hof het noodzakelijkheidscriterium toegepast, hetgeen gelet op art. 315 Sv niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De toepassing van dit criterium brengt mee dat bij de beoordeling van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, slechts van belang is of de rechter het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Dit betekent dat zo een verzoek kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Van een aldus gemotiveerde afwijzing kan niet worden gezegd dat die ervan blijk geeft dat de rechter op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen de getuigen zouden kunnen verklaren. [7]
3.11.
In de onderhavige zaak heeft het hof geoordeeld dat het geen noodzaak ziet verbalisant [verbalisant] als getuige te horen, zodat het verzoek van de verdediging wordt afgewezen. Vervolgens overweegt het hof waarom het niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van het DNA-(voor)onderzoek. Daartoe voert het hof aan dat uit het dossier en het “Proces-verbaal biologisch vooronderzoek van Team Forensische Opsporing” voldoende duidelijk blijkt op welke wijze het DNA-spoor is veiliggesteld door [verbalisant] als operationeel specialist A en dat het hof ervan uitgaat dat het verrichte sporenonderzoek aan de bivakmuts voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen. Volgens het hof is er niet gebleken van concrete aanwijzingen die duiden op eventueel onbetrouwbaar onderzoek of een fout in de onderzoeksketen, noch is dit door de verdediging aangevoerd. Dat van getuige [betrokkene 1] geen sporen op de bivakmuts zijn aangetroffen, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
3.12.
Het hof heeft hiermee voldoende tot uitdrukking gebracht dat het zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken, zodat de klacht faalt. Met dit oordeel heeft het hof evenmin een te beperkte invulling gegeven aan het criterium van art. 315 Sv, hetgeen meebrengt dat ook deze klacht van de steller van het middel niet slaagt.
3.13.
Het eerste middel faalt.
4.Het tweede middel
4.1.
Het
tweede middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed, ten laste van de verdachte bewezen heeft verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 5 tenlastegelegde, nu het feitelijke daderschap niet uit de bewijsvoering van het hof kan volgen en het door de verdachte geschetste alternatieve scenario ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd, is verworpen.
tweede middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed, ten laste van de verdachte bewezen heeft verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 5 tenlastegelegde, nu het feitelijke daderschap niet uit de bewijsvoering van het hof kan volgen en het door de verdachte geschetste alternatieve scenario ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd, is verworpen.
4.2.
Ten laste van de verdachte is onder 5 feit bewezenverklaard dat:
“hij op 25 januari 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, dat aan Slijterij [A] toebehoorde, en hij op 25 januari 2019 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld dat aan Slijterij [A] toebehoorde, welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld en vergezeld door geweld tegen [betrokkene 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte op die [betrokkene 2] is afgerend met gestrekte arm met daarin een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp met een bivakmuts op zijn hoofd en dit wapen heeft gericht op die [betrokkene 2] en (daarbij) heeft gezegd ‘Maak de lade open, ik wil geld, snel snel, als je snel bent dan vallen er geen gewonden”, vervolgens het wapen hard tegen de arm van die [betrokkene 2] heeft gedrukt/geduwd of geslagen.”
4.3.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5 houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“1. Een proces-verbaal van aangifte [betrokkene 2] d.d. 26 januari 2019 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2019026241-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 26 april 2019 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Op 25 januari 2019 was ik aan het werk in slijterij [A] , gevestigd [a-straat 1] te Spijkenisse, gemeente Nissewaard. Ik hoorde een persoon schreeuwen. Ik zag dat er een man de winkel in kwam rennen. Ik zag dat hij tijdens het rennen een gestrekte arm had. Ik zag dat hij in zijn hand een pistool vasthad. Ik zag dat hij dit pistool mijn kant op richtte. Ik hoorde hem zeggen: "Maak de lade open, ik wil geld, snel snel, als je snel bent dan vallen er geen gewonden." Toen hij dit zei stonden we naast de toonbank. Ik deed de geldlade open. Ik deed alles zo rustig mogelijk om tijd te rekken. Ik merkte dat hij geïrriteerd werd omdat hij het pistool, dat hij op mij gericht hield, hard op mijn arm drukte of sloeg. Ik moest het geld in een tasje stoppen. Ik stopte het geld naar de bodem van de tas. Hij had het pistool een tijd op mij gericht. Hij heeft mij met het pistool geduwd of geslagen op mijn arm. Nadat al het geld uit de kassalade in het tasje zat, ging de dader ervandoor. Ik vermoed dat er 400 a 500 euro in de geldlade zat. Hij had al het geld meegenomen. Uitgezonderd de losse muntjes in de geldlade. Ik zag dat de man die als klant bij de twee vrouwen in de winkel had gestaan achter de dader aan ging. Dit gebeurde in de hal.
Ik kan de dader als volgt omschrijven:
Man
Ik vermoed tussen de 1.75 m en 1.80 m lang
Slank postuur
Ik vermoed tussen de 18 jaar en 25 jaar oud
Donker bruine ogen
Volledig in het zwart gekleed en geheel zwarte schoenen
Volledig in het zwart gekleed en geheel zwarte schoenen
Zwarte bivakmuts op zijn hoofd
2. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] d.d. 25 januari 2019 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2019026241-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 25 januari 2019 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik was met mijn vriendin op 25 januari 2019 te Spijkenisse in de Slijterij [A] , gevestigd [a-straat 1] te Spijkenisse. Op het moment dat wij naar buiten wilden lopen, kwam er een man, gekleed in totaal donkere kleding met een bivakmuts op, met wat ik vond een nep pistool en een plastic zak in zijn handen. Op een gegeven moment hoorde ik veel geschreeuw. Bij het verlaten van de winkel heb ik van de verdachte zijn muts gepakt. Ik schat dat de verdachte begin 20 jaar oud is. Hij had een donker gekleurd gezicht. Maar op het moment dat ik zijn bivakmuts van zijn hoofd afhaalde, deed hij gelijk zijn handen voor zijn gezicht.
Ik pakte hem vast op zijn hoofd en aan zijn jas. Ik kon alleen zijn muts afgrijpen. Hij glipte eigenlijk uit mijn handen.
De kleding van de man was geheel zwart. Dus van schoenen, sokken, broek, jas en bivakmuts.
3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] d.d. 25 januari 2019 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2019026241-15. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 25 januari 2019 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik stond op 25 januari 2019 in de slijterij aan het [a-straat] te Spijkenisse. Ik was samen met mijn vriend [betrokkene 1] . We liepen naar de uitgang van de winkel. Ik zag een man naar binnen rennen met een pistool in zijn hand. Ik hoorde dat de man iets riep. Hij was geheel in het zwart gekleed. Hij droeg een zwarte trui, een zwarte joggingbroek, zwarte sneakers met zwarte sokken. Hij had een zwarte bivakmuts op. Toen de man naar buiten rende, heb ik hem aan de achterzijde gezien. Ik zag dat hij zwart, heel kort gekruld haar had.
4. Een proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 19 april 2019 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2019026241-26. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In verband met een overval te Spijkenisse in de gemeente Nissewaard werd op verzoek van de Eenheid Rotterdam op donderdag 18 april 2019 om 10:51 uur door mij, verbalisant [verbalisant] , als Operationeel Specialist A (DNA vooronderzoek), een forensisch onderzoek verricht naar sporen aan onderstaande sporendrager.
Sporendrager
Goednummer : PL1700-2019026241-5754929
SIN : AAIV6318NL
Object : Hoofddeksel (Muts)
Kleur : Zwart
Land : Nederland
SIN : AAIV6318NL
Object : Hoofddeksel (Muts)
Kleur : Zwart
Land : Nederland
Bijzonderheden : Bivakmuts van de verdachte
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht in de onderzoeksruimte 02.16 (DNA onderzoekruimte A) van de Forensische Opsporing, Eenheid Rotterdam, Albert Schweitzerlaan 10, 2922 HD Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek hoofddeksel (muts) met SIN AAIV6318NL
Tijdens het ingestelde onderzoek aan dit hoofddeksel (muts) werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen:
Ik zag dat dit het volgende SVO betrof: Bivakmuts met 3 gaten (2x oog, 1x mond), merk: ‘Mil-Tec’, kleur: zwart.
Biologisch vooronderzoek
Ik heb deze bivakmuts visueel onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zag ik geen op bloed lijkende sporen.
Ik heb de binnenzijde van deze bivakmuts (omgeving mond) bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen. Ik heb het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAMM7541NL en verzegeld.
Veiliggestelde sporen
Spoornummer : PL1700-2019026241-163949
SIN : AAMM7541NL
Relatie met SIN : AAIV6318NL
Spoortype : Biologisch
Spooromschrijving : Speeksel
Wijze veiligstellen : Stub
Datum/tijd veiligstellen : 18 april 2019 om 11:00 uur
Plaats veiligstellen : Binnenzijde bivakmuts omgeving mond
5. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr 2019.25.152 (aanvraag 001), d.d. 16 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door de deskundige ing. F. van Gennip. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als relaas van deze deskundige:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAMM7541NL#01 Een bemonstering (
binnenzijde bivakmuts omgeving mond)
binnenzijde bivakmuts omgeving mond)
Resultaat, interpretatie en conclusie
In Tabel 1 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN (
omschrijving)
omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAMM7541NL#01 (
binnenzijde bivakmuts omgeving mond)
binnenzijde bivakmuts omgeving mond)
DNA-profiel van een man
[verdachte] (zie ‘DNA-databank’)
Kleiner dan 1 op 1 miljard
DNA-databank
DNA-profiel AAMM7541NL#01 is op 7 oktober 2019 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
Sindsdien wordt het vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel [verdachte] RABP8033NL. Dit betekent dat het DNA in bemonstering AAMM7541NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] . Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 57081 (zie bijlage).
Bijlage DNA-profielcluster 47081
Bijlage bij NFI-zaaknummer 2019.09.25.152
Overzicht van de matchende DNA-profielen die bij het NFI zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 47081. Toekomstige matches met dit DNA-profielcluster krijgen hetzelfde DNA-profielclusternummer toegewezen.
Een DNA-profielcluster kan bestaan uit enkelvoudige DNA-profielen en DNA-mengprofielen. Naast de desbetreffende zaakgegevens is van elk spoor weergegeven of er een enkelvoudig DNA-profiel of een DNA-mengprofiel is opgenomen. Bovendien is de matchkans van het DNA- (meng)profiel (van het spoor) vermeld.
NFI-zaaknummer 2019.09.25.152
Omschrijving een bemonstering
onderzoeksmateriaal
DNA-identiteitszegeloverval AAMM7541NL#01
Delict overval
Functie opdrachtgever Officier van Justitie
Plaats opdrachtgever Rotterdam
Aanvrager Politie Eenheid Rotterdam
Kenmerk aanvrager PL.1700-2019026241-26
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
Datum opname DNA-databank 7 oktober 2019
Datum rapportage zie bijgaand rapport
NFI-zaaknummer 2017.11.30.007
NFI-batchnummer CON-17-358
Omschrijving een referentiemonster
NFI-batchnummer CON-17-358
Omschrijving een referentiemonster
Onderzoeksmateriaal wangslijmvlies van [verdachte]
(geboren op [geboortedatum]
2000)
DNA-identiteitszegel RABP8033NL
(geboren op [geboortedatum]
2000)
DNA-identiteitszegel RABP8033NL
Delict DNA veroordeelde
Functie opdrachtgever Forensisch Officier
Plaats opdrachtgever Rotterdam
Parketnummer 10/690417-16
Strafrechtsketennummer 9940184
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel n.v.t.
Datum opname DNA-databank 08 december 2017
Datum rapportage 13 december 2017
Strafrechtelijke status
zoals bekend bij het NFI Veroordeeld 6”
4.4.
De nadere bewijsoverweging van het hof ten aanzien van feit 5 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting overeenkomstig zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, wegens een gebrek aan bewijs.
Daartoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek, dat als enige bewijsmiddel in de richting van de verdachte wijst, in onvoldoende mate toetsbaar is, nu uit het dossier niet blijkt hoe de bemonstering heeft plaatsgevonden, welke methode daarvoor is gebruikt, in hoeverre die methode geaccrediteerd is en hoe betrouwbaar die methode is. Daarnaast betreft de bivakmuts een verplaatsbaar object en zijn geen sporen van anderen op de bivakmuts aangetroffen, bijvoorbeeld van getuige [betrokkene 1] , terwijl dat wel te verwachten was nu deze de bivakmuts ook heeft aangeraakt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat, aangezien de door de getuigen opgegeven signalementen van de overvaller te verschillend en te algemeen zijn om te concluderen dat de verdachte de overval heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Op 25 januari 2019 heeft een overval plaatsgevonden bij Slijterij [A] te Spijkenisse. De overvaller droeg een bivakmuts over het hoofd. In de slijterij heeft de overvaller onder meer geroepen: "Maak de lade open, ik wil geld, snel snel, als je snel bent dan vallen er geen gewonden". Getuige [betrokkene 1] , die in de slijterij aanwezig was, heeft de bivakmuts van het hoofd van de overvaller getrokken, toen de overvaller de winkel verliet.
Uit het proces-verbaal vooronderzoek lab (PL1700-2019026241-26) blijkt dat verbalisant [verbalisant] de binnenzijde van de bivakmuts in de omgeving van de mond heeft bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen. Hij heeft op 18 april 2019 het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAMM7541NL en verzegeld. Blijkens dit proces-verbaal gaat het om speeksel. De sporendrager en het veiliggestelde spoor zijn vervolgens overgedragen aan de afdeling Sporenbeheer van de Forensische Opsporing bij Eenheid Rotterdam.
Blijkens het NFI rapport d.d. 16 oktober 2019 is een match gevonden tussen het enkelvoudige DNA-profiel in de bemonstering van de bivakmuts (SIN AAMM7541NL) en het in de DNA-databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte. De kans dat het DNA-profiel op de bivakmuts afkomstig is van een willekeurige andere persoon dan de verdachte, is kleiner dan één op één miljard.
Het hof stelt vast dat verdachte voor de aangetroffen DNA-sporen op de bivakmuts geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven. Dit maakt dat het hof de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waarin hij iedere betrokkenheid bij de overval ontkent, als ongeloofwaardig terzijde schuift.
De verklaring van de verdachte dat hij in die periode vaker bivakmutsen droeg, waaronder bivakmutsen van zijn broertje, acht het hof geen plausibele alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de aangetroffen sporen op de bivakmuts die van het hoofd van de overvaller is afgetrokken. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder dat de overvaller tijdens de overval heeft geroepen/gesproken zodat het voor de hand ligt dat de rondom de mondopening aangetroffen DNA-sporen afkomstig zijn van de overvaller. Het rondom de mondopening aan de binnenzijde van de bivakmuts aangetroffen DNA-profiel matchend met het DNA-profiel van de verdachte is voorts een enkelvoudig profiel en geen mengprofiel met DNA-sporen van - zoals te verwachten in de lezing van de verdachte - ook de werkelijke overvaller. Het hof concludeert dan ook dat het de verdachte is geweest die de overval heeft gepleegd.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat voor de vaststelling van daderschap steunbewijs nodig is naast de databankmatch overweegt het hof dat er geen regel van bewijsrecht is die inhoudt dat het daderschap van de verdachte niet mag worden gebaseerd op uitsluitend DNA-bewijs. Het hof overweegt voorts dat de door de getuigen opgegeven signalementen weliswaar niet heel specifiek zijn, maar stelt vast dat zij evenmin een contra-indicatie vormen dat het de verdachte is geweest die de overval heeft gepleegd. Dat de getuigen geen specifieke kenmerken hebben kunnen opgeven, acht het hof niet onbegrijpelijk, gelet op de zeer hectische en beangstigende omstandigheden waaronder zij de waarnemingen hebben gedaan. Daarnaast droeg de overvaller donkere kleding en heeft de overvaller, direct nadat de bivakmuts van zijn hoofd werd getrokken, met zijn handen zijn gezicht bedekt.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de bivakmuts een verplaatsbaar voorwerp betreft en dat het daarom niet zonder meer een daderspoor is, verwerpt het hof dit verweer. Hoewel een bivakmuts op zich een verplaatsbaar object kan zijn, stelt het hof vast dat de bivakmuts in de onderhavige zaak bij de overval is gebruikt en dus delict gerelateerd is, aangezien getuige [betrokkene 1] de bivakmuts direct na de overval van het hoofd van de overvaller heeft getrokken. Het is hiermee ook duidelijk dat de bivakmuts aan de overvaller kan worden gelinkt en dat het op de bivakmuts aangetroffen DNA-spoor dus een daderspoor is.
(…)
Het hof acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, de onder 5 tenlastegelegde afpersing en diefstal met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.”
4.5.
De verdediging heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd dat het DNA-spoor van de verdachte niet tijdens de overval op de bivakmuts terecht moet zijn gekomen, maar dat dit al eerder is gebeurd, omdat hij weleens bivakmutsen van zijn broertje en vrienden heeft gedragen. De steller van het middel klaagt dat ’s hofs verwerping van dit namens de verdachte geschetste alternatieve scenario en ’s hofs conclusie dat de verdachte de persoon is geweest die de overval heeft gepleegd, niet kan volgen uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
4.6.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging blijkt het volgende. Op 29 januari 2019 heeft een overval plaatsgevonden op een slijterij, waarbij de overvaller een bivakmuts over het hoofd droeg. Een getuige die in de slijterij aanwezig was ten tijde van de overval heeft de bivakmuts van het hoofd van de overvaller getrokken toen de overvaller de winkel verliet. De binnenzijde van de bivakmuts in de omgeving van de mond is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen. Uit dit onderzoek is een match gevonden tussen het enkelvoudige DNA-profiel in de bemonstering van de bivakmuts en het in de DNA-databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte. Het hof stelt vervolgens vast dat de verdachte voor de aangetroffen DNA-sporen op de bivakmuts geen aannemelijk en verifieerbare verklaring heeft gegeven, zodat het de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waarin hij iedere betrokkenheid bij de overval ontkent, als ongeloofwaardig terzijde schuift.
4.7.
Ten aanzien van de verklaring van de verdachte dat hij in die periode vaker bivakmutsen droeg, waaronder bivakmutsen van zijn broertje, heeft het hof geoordeeld dat het dit geen plausibele alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de aangetroffen sporen op de bivakmuts die van het hoofd van de overvaller is getroffen acht. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder dat de overvaller tijdens de overval heeft geroepen/gesproken zodat het voor de hand ligt dat de rondom de mondopening aangetroffen DNA-sporen afkomstig zijn van de overvaller. Bovendien is het op de bivakmuts aangetroffen DNA-profiel dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte een enkelvoudig profiel en geen mengprofiel met DNA-sporen van, zoals te verwachten is in de lezing van de verdachte, ook de werkelijke overvaller. Op basis hiervan komt het hof tot de conclusie dat de verdachte de overval heeft gepleegd.
4.8.
Anders dan de steller van het middel heeft aangevoerd, kan de verwerping van het door de verdachte geschetste alternatieve scenario en de conclusie dat de verdachte de persoon is geweest die de overval heeft gepleegd, zonder meer volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging.
4.9.
Het tweede middel slaagt niet.
5.Het derde middel
5.1.
Het
derde middelbehelst de klacht dat het hof de strafoplegging onbegrijpelijk heeft gemotiveerd door de straf mede te baseren op de overweging dat de verdachte met een vuurwapen een overval heeft gepleegd, terwijl in de bewezenverklaring onder feit 5 in het midden is gelaten of er gebruik is gemaakt van een pistool of een op een pistool gelijkend voorwerp.
derde middelbehelst de klacht dat het hof de strafoplegging onbegrijpelijk heeft gemotiveerd door de straf mede te baseren op de overweging dat de verdachte met een vuurwapen een overval heeft gepleegd, terwijl in de bewezenverklaring onder feit 5 in het midden is gelaten of er gebruik is gemaakt van een pistool of een op een pistool gelijkend voorwerp.
5.2.
De strafmotivering van het hof luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
“Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van het slachtoffer [betrokkene 2] en diefstal met (bedreiging van) geweld, door de slijterij waar [betrokkene 2] werkzaam was gewapend te overvallen. Een dergelijke brutale overval, waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen, is een buitengewoon naar feit en veroorzaakt niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en de omstanders maar heeft ook zijn weerslag op de samenleving in het algemeen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd te kampen kunnen hebben met de gevolgen van deze vreesaanjagende ervaringen. De verdachte heeft kennelijk uitsluitend oog heeft gehad voor eigen financieel gewin.
(…)”
5.3.
Blijkens de bewezenverklaring ten aanzien van feit 5 heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte op [betrokkene 2] “is afgerend met gestrekte arm met daarin een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp”. In de strafmotivering overweegt het hof daarentegen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen, hetgeen volgens de steller van het middel verbazing wekt, omdat het hof hiermee kennelijk alle twijfel over de aard van het gebruikte voorwerpen laat varen en de straf mede baseert op de stelling dat er sprake was van een brutale overval waarbij gebruikt is gemaakt van een vuurwapen. Door ten aanzien van de strafmaat te overwegen dat er sprake is geweest van een overval met een vuurwapen, is het hof bij de strafbepaling van zijn eigen bewezenverklaring afgeweken. Dit brengt volgens de steller van het middel mee dat de strafoplegging niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
5.4.
Ik kan de steller van het middel niet volgen in het standpunt dat het hof zou zijn afgeweken van de bewezenverklaring ten aanzien van feit 5 – nog daargelaten waartoe dat zou moeten leiden. Het hof heeft immers bewezenverklaard dat de verdachte met een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp op [betrokkene 2] is afgerend, zodat het hof niet onbegrijpelijk heeft overwogen dat de verdachte bij de overval gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen. Het hof is dus in mijn ogen niet afgeweken van de bewezenverklaring ten aanzien van feit 5. Bovendien overweegt het hof dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen in de context dat een dergelijke overval, met een vuurwapen of een op een vuurwapen lijkend voorwerp, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
5.5.
Het derde middel faalt.
6.Conclusie
7. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG