Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het middel
hij in de periode van 22 september 2017 tot en met 23 september 2017 te [plaats], opzettelijk een personenauto (Renault Alpine V6GTA, kenteken: [kenteken]), althans enig goed, aan het krachtens de wet, te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring heeft onttrokken, of wetende dat het daaraan onttrokken was, heeft verborgen;”
Aan verdachte is ten laste gelegd - kort gezegd - dat hij opzettelijk een goed (te weten: een personenauto) heeft onttrokken aan het beslag dat daarop ‘krachtens de wet’ was gelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal ter nadere duiding van dit ‘krachtens de wet’ de tenlastelegging nog aangevuld met ‘te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering’. De omschrijving van het beslag, waaraan verdachte de personenauto heeft onttrokken, te weten een beslag ‘krachtens de wet, te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering’ is daarmee voldoende feitelijk omschreven. Daar komt bij dat uit hetgeen overigens door verdachte en zijn raadsman op de terechtzitting van het hof ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde is aangevoerd, is gebleken dat het verdachte en zijn raadsman volslagen helder was op welk beslag de tenlastelegging ziet.
Het hof verwerpt daarom het verweer.”
hij in de periode van 22 september 2017 tot en met 23 september 2017 te [plaats], opzettelijk een personenauto (Renault Alpine V6GTA, kenteken: [kenteken]), aan het krachtens de wet, te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, daarop gelegd beslag heeft onttrokken;”
Overwegingen ten aanzien van het bewijsVerdachte en zijn raadsman hebben op de terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd.
De auto werd in september 2017 op verzoek van [A] geplaatst in een door [A] gehuurde garagebox, echter zonder dat [A] een titel had om dit te doen. De voorzieningenrechter had immers een verzoek tot bewaarneming door [A] afgewezen, omdat LDM de personenauto onder zich had. Ook LDM had geen recht om de auto onder zich te houden nu haar vordering in een vonnis van februari 2015 was afgewezen. Aan verdachte is verweten dat hij op 22 september 2017 een personenauto heeft onttrokken aan het beslag, maar verdachte stelt zich op het standpunt dat het zijn personenauto was, dat hij daarover mocht beschikken en dat hij door het uit de garagebox halen of laten halen van de personenauto, hij deze niet aan enig beslag onttrok. Het was [A] die zich, door het plaatsen van de personenauto in de garagebox, heeft schuldig gemaakt aan het onttrekken aan het beslag van deze auto.
Vast staat dat op verzoek van [A] op de personenauto conservatoir derdenbeslag is gelegd onder LDM, die deze personenauto onder zich had. Vast staat eveneens dat LDM op de personenauto een vuistpandrecht had, nu dit voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2015 reden was om het verzochte verlof ten aanzien van de aanstelling van een gerechtelijk bewaarder te weigeren.
Voorts staat vast dat de handelskamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 11 april 2018 in een procedure tussen [A] (eiser in conventie en verweerster in reconventie) en verdachte (gedaagde in conventie en eiser in reconventie) de vordering in reconventie van verdachte om een verklaring voor recht dat door [A] gelegde beslagen (waaronder naar het hof begrijpt ook het conservatoir derdenbeslag op de personenauto) heeft afgewezen.
Uit deze rechterlijke uitspraken en de rechtstreekse betrokkenheid van verdachte als partij daarbij, alsook uit hetgeen hierover verder van de zijde van de verdediging is aangevoerd, vloeit voort dat verdachte op 22 september 2017 wist van het conservatoire derdenbeslag dat op de personenauto rustte.
Door de personenauto op 22 of 23 september 2017 met een door hem gehuurde autoambulance uit [plaats] weg te halen en deze te vervoeren naar een onbekende bestemming, heeft verdachte de personenauto feitelijk onttrokken aan het daarop rustende conservatoire derdenbeslag.
Voor strafbaarheid op grond van het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht is niet van belang dat het beslag eventueel bij latere rechterlijke beslissing is opgeheven, of dat het beslag mogelijk later anderszins is vervallen. Het gaat erom dat kan worden vastgesteld - welke vaststelling het hof aan de hand van wettige bewijsmiddelen ook doet - dat op het moment waarop een zaak aan een beslag wordt onttrokken daarop rechtens een beslag rustte.
Het hof verwerpt dit verweer.”