ECLI:NL:PHR:2022:581

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
20/04038
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieprocedure tegen arrest Gerechtshof Den Haag inzake mensenhandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 november 2020 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep met betrekking tot bepaalde tenlasteleggingen. De verdachte is vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor mensenhandel, waarvan negen maanden voorwaardelijk. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. In de cassatieprocedure zijn twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij het eerste middel klaagt over het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting van het hof en de gebezigde bewijsmiddelen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen proces-verbaal van de zitting aanwezig is en dat er geen relevante bewijsmiddelen zijn ingediend. Hierdoor is het eerste middel terecht voorgesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van het hoger beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/04038
Zitting10 mei 2022 (bij vervroeging)

CONCLUSIE

P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 30 november 2020 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen hetgeen op dagvaarding I onder 1 en 2, tweede en derde cumulatief/alternatief tenlastegelegde, vervolgens het openbaar ministerie ter zake van het bij dagvaarding I onder 2, eerste cumulatief/alternatief en het bij dagvaarding II onder 2, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging. Voorts heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het bij dagvaarding II onder 2, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, maar hem wegens (dagvaarding II onder 1): “mensenhandel, ‘terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,” en (dagvaarding II onder 3): “mensenhandel, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast heeft het hof de straf op vijf maanden bepaald voor de feiten die niet meer aan de orde waren in hoger beroep, heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van het beslag, van benadeelde partijen, daarbij schadevergoedingsmaatregelen opgelegd en, tenslotte, beslist op een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schrifturen is het eerste middel nog nader toegelicht.
3. Het
eerste middelklaagt over het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting van het hof en het ontbreken van de gebezigde bewijsmiddelen zodat het arrest van het hof nietig is.
4. Overeenkomstig het procesreglement hebben de stellers in cassatie de rolraadsheer om aanvulling van de stukken gevraagd. [1] Een namens de griffier van de Hoge Raad aan het hof verzonden brief d.d. 21 mei 2021 houdt, voor zover van belang, in:
“In de cassatieprocedure heeft de advocaat van de verdachte de volgende stukken opgevraagd:
- Het proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling van het Hof van 16 november 2021,
- De aanvulling bewijsmiddelen bij het arrest van het Hof
Bedoelde stukken maken echter geen deel uit van het dossier dat op grond van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad is toegezonden.
Gelet op de in cassatieprocedure lopende termijn voor het indienen van een schriftuur houdende middelen van cassatie, verzoek ik u om de opgevraagde stukken uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van deze brief te doen toekomen aan de strafadministratie van de Hoge Raad, ter attentie van ondergetekende.
Ingeval een opgevraagd stuk in het ongerede is geraakt, niet meer kan worden aangeleverd of geen deel heeft uitgemaakt van uw dossier dan verzoek ik u mij dit zo spoedig mogelijk te berichten door middel van een schriftelijke verklaring welke is ondertekend door de voorzitter en/of de behandelend griffier van de betrokken strafkamer.
Graag wijs ik u erop dat er niet wordt verzocht om deze stukken (opnieuw) op te maken.”
5. Voorts bevindt zich bij de stukken een brief namens de griffier van de Hoge Raad d.d. 25 juni 2021 die, voor zover van belang, inhoudt:
“Bij brief van 21 mei 2021 zijn, in verband met een verzoek van de raadsman van de verdachte, bij uw hof processtukken opgevraagd in de zaak van de verdachte [verdachte] , uitspraak 30 november 2020, nummer 22-000670-19.
Daarop heeft een van uw medewerkers telefonisch laten weten dat de stukken niet zijn uitgewerkt omdat het dossier - per abuis - te vroeg aan de Hoge Raad is verstuurd. Daarbij heeft de medewerker verzocht het dossier voor verdere uitwerking retour te sturen.”
Gelet op de fase waarin de zaak zich thans in de cassatieprocedure bevindt, is het niet mogelijk om het dossier retour te sturen. De zaak zal in cassatie verder worden behandeld op basis van de door uw hof verstrekte informatie.”
6. Op of omstreeks 2 juli 2021 zijn een aantal stukken bij de Hoge Raad ingekomen waaronder processen-verbaal van de zittingen van het hof in de onderhavige strafzaak van 16 en 30 november 2020 en een aanvulling met bewijsmiddelen op het bestreden arrest.
7. In een arrest van 16 februari 2021 overwoog de Hoge Raad onder meer [2] :
“2.5 Naar aanleiding van de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal verdient opmerking dat de in artikel 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie opgenomen bevoegdheid van de Hoge Raad om inlichtingen die voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht, in te winnen bij onder meer de gerechtshoven kan worden benut om na te gaan of in het dossier ontbrekende stukken zich nog bij het gerechtshof bevinden. Die bevoegdheid strekt er echter niet toe het gerechtshof te verzoeken om stukken die niet zijn opgemaakt, alsnog op te maken en in te sturen.”
8. Uit de hierboven geciteerde correspondentie met het hof valt niet anders af te leiden dan dat ten tijde van de inzending van de stukken zich daarbij geen processen-verbaal van de zittingen van het hof en evenmin een aanvulling met bewijsmiddelen bevond. Bij die stand van zaken moet het er gelet op het zojuist geciteerde arrest van de Hoge Raad voor worden gehouden dat er in cassatie geen proces-verbaal van de zitting van het hof aanwezig is en evenmin bewijsmiddelen die redengevende feiten en omstandigheden inhouden, aanwezig zijn. Op de op of omstreeks 2 juli 2021 bij de Hoge Raad ingekomen stukken kan geen acht worden geslagen.
9. Het
eerste middelis terecht voorgesteld. Het tweede middel behoeft daarom geen bespreking.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Artikel 4.3.6.3 Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden.
2.HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:235, NJ 2021/83.