Conclusie
Nummer20/04317
Inleiding
Het zesde middel
zesde middelbehelst aldus de klacht dat de conclusiewisseling in het ongerede is geraakt, waardoor de Hoge Raad niet kan nagaan welke argumenten ter nadere onderbouwing van de getuigenverzoeken zijn gebruikt. Het niet beschikbaar zijn van deze conclusiewisseling strijdt daardoor zozeer met een behoorlijke procesorde dat dit, nu het verzuim onherstelbaar is, nietigheid van de beslissing van het hof tot afwijzing van de verzoeken en/of het onderzoek ter terechtzitting d.d. 22 april 2016 en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt, aldus de steller van het middel.
Het eerste middel
eerste middeldat de klacht behelst dat het hof ten onrechte het verzoek van de verdediging tot het horen van een aantal ontlastende getuigen heeft afgewezen.
De aangetroffen goederen zijn in China geleverd door [T] Ltd aan het bedrijf [E] Ltd.
Omtrent de bestelling, levering en aflevering van de goederen, in het bijzonder de goederen met de CMR-nummers 571570, 571572, 571569, 571568 en 571571 wenst de verdediging deze getuige nadere vragen te stellen.
Voorts kan deze getuige vragen beantwoorden betreffende mogelijke vervalsing van de rekeningen van de containers met de nummers CCLU6596060, CCLU6350380, CCLU7523772, CCLU6168924 eb CCLU7001063.
24. Een deskundige omtrent de gevaarzetting en classificatie van het door de rechtbank in haar vonnis bedoelde vuurwerk.”
(…)
(…)
(ad 22:)
Het tweede middel
tweede middelbehelst de klacht dat uit de bewijsvoering ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde niet kan volgen dat van opzet bij de verdachte sprake is geweest en uit de bewijsvoering ten aanzien van het onder feiten 2 en 3 primair bewezenverklaarde niet kan volgen dat van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander bij het binnenbrengen op het grondgebied van Nederland en het voorhanden hebben en/of gebruik maken van een valse CMR sprake is geweest.
1.
Rechtbank:
T.a.v. feit 1, feit 2 en feit 3 (zaak 2)
- kenteken [kenteken 3] /Container nr. CCLU 710719-0 (CMR-nr. 327956) 835 Cartons UN 0336 Fireworks 1.4 G, NEQ 126,92 kg, bruto 10.835 kgs [6]
[getuige 2] was ook samen met deze man en een ander in het kantoortje van het bedrijf in [plaats] . Hij hoorde dat die andere man tegen die uit [plaats] zei dat voorin zijn container twee pallets stonden met illegaal vuurwerk. Vervolgens hoorde hij dat die man uit [plaats] zei dat hij zou proberen de mensen van VROM weg te lokken met koffie, zodat de pallets uitgereden konden worden. [17] Tegenover de rechter- commissaris heeft [getuige 2] deze verklaring bevestigd. Hij herkent de CMR-nr. 327950 en verklaart deze te hebben geschreven voor zijn collega en getekend in hokje 23. Het aantal kilo ’s heeft hij niet gecontroleerd. De hoeveelheid was hem opgegeven door de man met het Brabantse accent. [18] De verklaringen van getuige [getuige 2] , in onderling verband bezien, houden in dat hij beide vrachtbrieven heeft ingevuld aan de hand van informatie die hem door [medeverdachte 2] werd verstrekt, derhalve ook de CMR met nummer 327956, die ziet op de container waarin de 70 dozen zaten.
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
degene die ... binnen het grondgebied van Nederland bracht", welke bewoordingen zijn ontleend aan het Vuurwerkbesluit.
1. Degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, meldt voorafgaand elektronisch het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen of buiten Nederland brengen van het vuurwerk gedaan.(...)(...)4. Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:a. de naam en het adres van degene die het vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt:b. de voorziene plaats waar, de datum en het verwachte tijdstip, waarop het vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland wordt gebracht:c. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, het productiejaar, het type vuurwerk, de netto explosieve massa, per artikelnummer de hoeveelheid verpakt vuurwerk in kilogrammen of het gewicht per verpakkingseenheid in kilogrammen en indien van toepassing het containernummer waarin het vuurwerk zich bevindt:d. de voorziene datum waarop en de plaats waar het vuurwerk wordt gelost of overgeladen en, indien het vuurwerk aansluitend aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen tot ontbranding wordt gebracht, de plaats van die ontbranding:e. bij binnen het grondgebied van Nederland brengen het land van productie, de naam van de onderneming die het vuurwerk geproduceerd heeft, de naam en het adres van degene bij wie het vuurwerk wordt opgeslagen, en de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk is bestemd:f. bij buiten het grondgebied van Nederland brengen de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk is bestemd, en het adres van degene bij wie het vuurwerk wordt afgeleverd in het buitenland.
Om het toezicht te vergemakkelijken, is bepaald dat de importeur van vuurwerk - ongeacht de vraag of dat vuurwerk bestemd is voor de Nederlandse of voor de buitenlandse markt - de invoer van tevoren meldt bij de Minister van VROM. (...)3 [24]
invoer en uitvoer.
Voor de definitie van dat begrip is in de Nota van Toelichting opgenomen [25] :
Onder in- en uitvoeren wordt in dit besluit verstaan het binnen respectievelijk buiten Nederlands grondgebied brengen, overeenkomstig het gedefinieerde in de Wet milieugevaarlijke stoffen.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien een redelijk vermoeden is gerezen dat door handelingen met stoffen of preparaten ongewenste effecten zullen ontstaan voor mens of milieu, regelen worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederlandinvoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen,vervoeren,uitvoerenen zich ontdoen van deze stoffen of preparaten.2. Hiertoe kunnen behoren regelen, inhoudende:i. een verplichting een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten of daarbij aangewezen categorieën van produkten waarin die stoffen of preparaten voorkomen, te melden op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan onder overlegging van daarbij aangegeven gegevens;
invoeren, toepassen, bewerken, verwerken, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen,
vervoeren,
uitvoerenen zich ontdoen van deze stoffen, preparaten of organismen.
i. een verplichting een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen, preparaten of genetisch gemodificeerde organismen of daarbij aangewezen categorieën van producten waarin die stoffen, preparaten of organismen voorkomen, of een voornemen tot het verrichten van die handelingen, te melden op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan onder overlegging van daarbij aangegeven gegevens;
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht en derhalve eerder zien op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan in dat geval onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Het beslissingskader zoals dat in het hier voorgaande is weergegeven kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. in dezen: HR 02 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411).
Het derde middel
derde middelbehelst de klacht dat de bewijsvoering ten aanzien van het onder 7 subsidiair bewezenverklaarde niet redengevend is voor het bewezenverklaarde opzet.
Het vierde middel
vierde middelbehelst de klacht dat de wetgeving met betrekking tot het onder feit 2 bewezenverklaarde is gewijzigd na het tijdstip waarop het feit zou zijn begaan en het hof heeft verzuimd de voor de verdachte meest gunstige bepaling toe te passen.
NJ2012/78, m.nt. Keijzer geoordeeld dat noch in de toelichting bij de invoering van de RACT, noch uit enig ander gegeven blijkt van een gewijzigd inzicht van de wetgever wat betreft de strafwaardigheid. Hiermee heeft het hof volgens de steller van het middel verzuimd de voor de verdachte gunstigste bepaling toe te passen.
Scoppola t. Italië [35] aanleiding gezien zijn rechtspraak aan te scherpen wat betreft veranderingen in het sanctierecht. [36] Bij dergelijke veranderingen geldt dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang moet worden toegepast, voor zover die verandering ten gunste van de verdachte werkt. Dit ligt evenwel anders ten aanzien van veranderingen die zien op delictsomschrijvingen, zoals veranderingen in bestanddelen en het vervallen van strafbaarstellingen. De Hoge Raad heeft in de rechtspraak van het EHRM geen aanleiding gezien voor een verandering in de geldende nationale rechtspraak ten aanzien van deze gevallen.
Het vijfde middel
vijfde middelricht zich tegen het oordeel van het hof dat de overschrijding van de redelijke termijn is beperkt tot een termijn van achttien maanden en behelst de klacht dat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed.
Zoals gezegd is door de rechtbank vonnis gewezen op 31 mei 2013. De strafzaak heeft in hoger beroep op 18 januari 2016 voor het eerst op zitting gestaan. De eerste regiezittingen hebben plaatsgevonden op 23 april en 10 mei 2016. Dat is drie jaar na het wijzen van het eindvonnis. Bij de regiezittingen en de aanvullende regiezittingen heeft de verdediging een groot aantal onderzoekswensen neergelegd. Ook wenste de verdediging het onderzoeksdossier in te zien. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een reeks van getuigen die deels in het buitenland verbleven gehoord zouden moeten worden. In januari 2020 is er nog een getuige in Groot-Brittannië bevraagd, omdat verhoor via een videoconference niet mogelijk bleek. Bij het plannen van deze verhoren en bij het plannen van de terechtzittingen stuitten het kabinet raadsheer-commissaris en het hof op de omstandigheid dat de raadsman een zeer drukke agenda heeft en gedurende maanden verhinderd was om een zitting of een verhoor bij te wonen. De aard en de omvang van de zaak droegen ertoe bij dat de raadsman ook niet vervangen kon worden door een collega ter gelegenheid van deze regiezittingen en verhoren. Het hof overweegt dat een ieder gebruik mag maken van alle rechten die het strafproces biedt. Daar hoort ook bij het verzoek tot het horen van een getuige in Groot-Brittannië en twee getuigen in Tsjechië die in 2009 reeds door de politie zijn bevraagd en te kennen hebben gegeven niets met vuurwerk van doen te hebben gehad. Getuigen waarvan de verdediging ook wist, gezien het voorliggende procesdossier, dat deze in het geheel niets met vuurwerk te maken hadden en waarvan de namen van de bedrijven valselijk door de verdachte op de facturen waren aangebracht. Zoals gezegd mag een ieder ten volle gebruik maken van alle straf processuele rechten, echter het hof is van oordeel dat de termijn die hiermee verstreken is grotendeels voor het conto van de verdachte dient te komen. Het hof beperkt de overschrijding van de redelijke termijn in verband hiermee voor de periode van het hoger beroep tot een periode van twee jaar.