ECLI:NL:PHR:2022:954

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
20/03292
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake kinderopvangtoeslagfraude met betrekking tot oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak heeft betrekking op de frauduleuze aanvragen en ontvangen van kinderopvangtoeslag, waarbij de verdachte en haar mededaders op grote schaal valse aanvragen hebben ingediend bij de Belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededaders in de periode van 12 november 2009 tot en met 17 november 2010, door middel van listige kunstgrepen, de Belastingdienst hebben bewogen tot afgifte van een totaalbedrag van circa € 370.132,- aan kinderopvangtoeslag. De verdachte heeft een bedrag van € 46.400,- gewitgewassen, wat het hof heeft gekwalificeerd als gewoontewitwassen. De verdachte heeft in nauwe en bewuste samenwerking met anderen gehandeld, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, genummerd 20/03346 en 20/03347.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03292
Zitting18 oktober 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 8 oktober 2020 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", onder 2 “een gewoonte maken van witwassen” en onder 3 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 20/03347 en 20/03346. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.4
De middelen klagen over (1) de bewezenverklaring van feit 2 en (2) schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.

2.Samenvatting van de feiten en het procesverloop

2.1
De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld voor oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. Alle delicten houden verband met het frauduleus aanvragen en ontvangen van kinderopvangtoeslag.
2.2
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededaders zich op grote schaal bezig hielden met het valselijk opmaken en indienen van aanvraag- en wijzigingsformulieren voor door de Belastingdienst uit te keren kinderopvangtoeslag en het witwassen van op die wijze verkregen geldbedragen. In totaal heeft de Belastingdienst een bedrag van € 370.132,- ten onrechte aan kinderopvangtoeslag uitgekeerd. Daarvan is door het hof vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 46.400,- heeft witgewassen. Het hof heeft daarbij overwogen dat voor de uitgekeerde kinderopvangtoeslag geldt dat het bedragen betreft die ten gevolge van de oplichtingshandelingen bij de aanvrager zijn binnengekomen en vervolgens (voor een deel) zijn doorgeleid naar de verdachte. De verdachte heeft deze, zo stelt het hof,
middellijkvan misdrijf afkomstige gelden verworven en voorhanden gehad, een en ander in nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de desbetreffende aanvragers.
2.3
Het hof heeft ten aanzien van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.
zij in de periode van 12 november 2009 tot en met 17 november 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst heeft bewogen tot afgifte van geld, immers hebben verdachte en haar mededaders telkens
- ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - documenten, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvragen en wijzigingen Kinderopvangtoeslag
bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat
de in de aanvragen en wijzigingen genoemde kinderen gedurende een in de aanvragen en wijzigingen genoemd aantal uren per maand per een in de aanvragen en wijzigingen genoemde ingangsdatum kinderopvang genieten, namelijk dat
aanvraag V-03 [betrokkene 1]
[betrokkene 2] gedurende 105 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A]
en
aanvraag A-073 [betrokkene 3]
[betrokkene 4] gedurende 260 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [B]
en
aanvraag A-091 [betrokkene 5]
[betrokkene 6] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [C]
en
aanvraag A-026 [betrokkene 7]
[betrokkene 8] gedurende 135 uur per maand vanaf 3 januari 2009 kinderopvang geniet bij [D] en [betrokkene 8] gedurende 140 uur per maand vanaf 16 april 2009 kinderopvang geniet bij [D]
en
aanvraag A-056 [betrokkene 9]
[betrokkene 10] gedurende 135 uur per maand vanaf 7 januari 2009 kinderopvang geniet bij [E]
en
aanvraag A-013 [betrokkene 11]
[betrokkene 12] gedurende 130 uur per maand en [betrokkene 13] gedurende 130 uur per maand vanaf 8 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [A]
en
aanvraag A-001 [betrokkene 14]
[betrokkene 15] gedurende 135 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] (en [betrokkene 16] gedurende 140 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [A]
en
aanvraag A-049 [betrokkene 17]
[betrokkene 18] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 mei 2009 kinderopvang geniet bij [F]
en
aanvraag A-010 [betrokkene 19]
[betrokkene 20] gedurende 135 uur per maand en [betrokkene 21] gedurende 135 uur per maand vanaf 7 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [E] en [betrokkene 22] gedurende 230 uur per maand vanaf 7 januari 2009 kinderopvang geniet bij [G]
en
aanvraag A-016 [betrokkene 23]
[betrokkene 24] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [H]
en
aanvraag V-06/A-031 [betrokkene 25]
[betrokkene 26] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 juni 2009 kinderopvang geniet bij [I]
en
aanvraag D-016 [betrokkene 27]
[betrokkene 28] gedurende 230 uur per maand en [betrokkene 29] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [A]
en
aanvraag A-071 [betrokkene 30]
[betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 32] gedurende 140 uur per maand vanaf 2 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [H] en
aanvraag A-153 [betrokkene 33]
[betrokkene 34] gedurende 219 uur per maand vanaf 2 maart 2010 kinderopvang geniet bij [J] en [betrokkene 35] gedurende 219 uur per maand vanaf 2 maart 2010 kinderopvang geniet bij [J]
en
aanvraag A-159 [betrokkene 36]
[betrokkene 37] gedurende 220 uur per maand en [betrokkene 36] gedurende 220 uur per maand vanaf 24 september 2010 beiden kinderopvang genieten bij [K]
en
aanvraag A-163 [betrokkene 38]
[betrokkene 39] gedurende 230 uur per maand vanaf 3 januari 2010 kinderopvang geniet bij [L]
waardoor verdachte en haar mededaders telkens de suggestie hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag en wijziging Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen tot een geldbedrag van in totaal circa € 370.132,00;
2.
zij in de periode van 17 november 2009 tot en met 2 maart 2011 te Amsterdam en Suriname, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte geldbedragen van in totaal circa € 46.800,00 verworven en voorhanden gehad terwijl zij wist dat deze geldbedragen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
zij in de periode van 26 oktober 2009 tot en met begin april 2010 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband, bestaande uit haar en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- oplichting en
- witwassen en
- valsheid in geschrift.”
2.4
De bewezenverklaring steunt op een bewijsmotivering met gebruikmaking van de Promis-werkwijze. De bewijsoverwegingen luiden (met weglating van de voetnoten), voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, als volgt:

Feit 1: oplichting
Gegevens voor KOT aanvragen
Een aantal van de aan de verdachte ten laste gelegde aanvragers heeft verklaard dat zij de voor de aanvraag benodigde gegevens aan de medeverdachte [medeverdachte 1] (hier: [medeverdachte 1] ) hebben afgegeven. Zo heeft [betrokkene 27] verklaard dat zij haar gegevens heeft gebracht op het woonadres van [medeverdachte 1] en daar is voorgesteld aan de verdachte. [medeverdachte 1] stelde de verdachte voor als de Surinaamse vrouw die de aanvragen deed. Daarnaast heeft een aantal van de aanvragers verklaard dat zij hun gegevens aan de verdachte hebben gegeven. Veel van deze aanvragers hebben verklaard dat zij een groot gedeelte van de door hen ontvangen KOT aan de verdachte moesten afstaan. Zo heeft een van deze aanvragers, te weten [betrokkene 11] , € 5.000,00 op de rekening van de dochter van de verdachte gestort.
Op 1 december 2010 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van onder meer [medeverdachte 1] aan [a-straat 1] te [plaats] . In deze woning is een rode tas met het opschrift C1000 aangetroffen met daarin KOT bescheiden die kunnen worden herleid naar 16 aanvragers waarvoor tot 2 april 2010 KOT is aangevraagd. In de tas zaten onder meer gegevens van de aan de verdachte ten laste gelegde aanvragen van [betrokkene 3] , [betrokkene 25] , [betrokkene 27] en [betrokkene 14] . Ook is in de tas een dagplanner aangetroffen met daarin handgeschreven gegevens van, onder meer, de aan de verdachte ten laste gelegde aanvragen van [betrokkene 27] en [betrokkene 17] . [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft verklaard dat de aantekeningen in de dagplanner door hem zijn gemaakt.
Op 2 maart 2011 heeft er een doorzoeking in de woning van [betrokkene 40] aan [b-straat 1] te [plaats] plaatsgevonden. [betrokkene 40] is de vriend van de verdachte. Tijdens deze doorzoeking zijn er twee documenten, waaronder een werkbriefje van de verdachte, met daarop handgeschreven aantekeningen (met onder andere namen van aanvragers en bedragen) aangetroffen.
Uit een opgaaf van de ING bank volgt dat een groot aantal bankrekeningen van aanvragers is ingezien met user-ID MO11572. Deze user-ID was toentertijd in gebruik bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij bij de ING werkte en hij heeft erkend dat hij de bankrekeningen van een aantal aanvragers heeft geraadpleegd. Daaronder vallen ook de bankrekeningen van een aantal van de aanvragers van wie de aanvragen aan de verdachte zijn ten laste gelegd, te weten [betrokkene 41] , [betrokkene 3] , [betrokkene 19] , [betrokkene 30] en [betrokkene 17] .
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij voornoemde gegevens ontvingen en doorgaven aan de verdachte, zodat zij de KOT aanvragen kon doen. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij in opdracht van onder meer de verdachte bankrekeningen van aanvragers inzag.
[…]
De rol van de verdachteDe verdachte heeft via [medeverdachte 1] en eveneens van een aantal andere van de aan haar ten laste gelegde aanvragers gegevens heeft ontvangen voor het doen van aanvragen KOT.
De aanvragen heeft zij tot april 2010 in samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedaan en daarna zonder tussenkomst van hen. Daarbij is voor het hof doorslaggevend dat IP-adressen direct aan de verdachte zijn te koppelen. Daarnaast bevat het dossier de verklaringen van de aanvragers die de verdachte noemen als degene aan wie zij de gegevens hebben verstrekt, zijn er gelden overgemaakt door aanvragers op rekeningen gelieerd aan de verdachte en zijn er bescheiden met gegevens van aanvragers aangetroffen in de woning van [betrokkene 40] .
MedeplegenNaar het oordeel van het hof is voldaan aan de voorwaarden voor de strafbare vorm van samenwerking die als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat tijdens en na afloop van de in de tenlastelegging vermelde aanvragen telkens sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, haar mededader(s) en aanvragers, gericht op de planning en uitvoering van de feiten en de verdeling van de uitgekeerde geldbedragen.
De verdachte heeft - al dan niet door tussenkomst van derden - persoonsgegevens van aanvragers en die van hun kinderen in ontvangst genomen en heeft daar vervolgens valse aanvragen KOT mee ingediend. De verdachte heeft in het samenwerkingsverband een essentiële rol gespeeld bij de oplichting van de Belastingdienst. Immers, het verkrijgen van de persoonsgegevens en vooral ook het daadwerkelijk aanvragen van KOT vormen een wezenlijk onderdeel van het ten laste gelegde fraudepatroon, nu zonder deze bijdrage de Belastingdienst niet tot uitkering over zou gaan. Het hof leidt uit de hiervoor besproken aanvragen af dat de Belastingdienst een bedrag van in totaal € 370.132,00 ten onrechte aan KOT heeft uitgekeerd en daardoor voor dit bedrag is opgelicht.
nummer naam euro
V-03 [betrokkene 1] 11.844
A-073 [betrokkene 3] 24.835
A-091 [betrokkene 5] 36.780
A-026 [betrokkene 7] 12.403
A-056 [betrokkene 9] 13.400
A-013 [betrokkene 13] 25.759
A-001 [betrokkene 14] 12.210
A-049 [betrokkene 17] 18.763
A-010 [betrokkene 20] 51.187
A-016 [betrokkene 23] 13.973
V06/A3J [betrokkene 25] 17.422
A-006 [betrokkene 27] 37.445
A-071 [betrokkene 30] 38.900
A-153 [betrokkene 33] 30.665
A-159 [betrokkene 36] 8.539
A-163 [betrokkene 38] 15.997
totaal 370.122
Feit 2: witwassen
De door onder meer de verdachte gepleegde oplichting heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte KOT heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van € 370.132,00. Voor een nadere onderbouwing van de bewezenverklaring voor witwassen verwijst het hof naar hetgeen hierboven ten aanzien van de oplichting en het gewoontewitwassen is overwogen. De ten onrechte uitgekeerde KOT is uit
eigenmisdrijf afkomstig, waarin wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten.
De KOT is gestort op de bankrekeningen van de aanvragers. Deze criminele opbrengsten bleven deels bij de aanvragers en zijn deels afgestaan aan onder meer de verdachte. Uit de omstandigheid dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht, volgt niet zonder meer dat de verdachte ook moet worden aangemerkt als pleger van het witwassen van het gedeelte dat niet aan verdachte is afgestaan. Ten aanzien van dit gedeelte is de verdachte vrijgesproken.
De volgende aanvragers stellen de volgende contante bedragen aan verdachte te hebben betaald:
- [medeverdachte 1] €8.500,00
- [betrokkene 42] €6.000,00
- [betrokkene 23] €2.500,00
- [betrokkene 43] €20.000,00
- [betrokkene 36] €1800,00
Daarnaast staat vast dat zij via de rekening van [betrokkene 40] geld heeft ontvangen op haar rekening, of die van haar dochter. Aanvrager [betrokkene 44] heeft een bedrag van € 3.000,00 overgemaakt op de rekening van [betrokkene 40] . Vervolgens is dat bedrag op dezelfde dag vanaf de rekening van [betrokkene 40] overgeboekt op de rekening van [betrokkene 45] , de dochter van verdachte. [betrokkene 11] heeft verklaard dat hij € 5.000,00 heeft overgemaakt naar het door verdachte opgegeven bankrekeningnummer, te weten het bankrekeningnummer van [betrokkene 45] . Dit bedrag is ook daadwerkelijk op de rekening van de dochter van verdachte gestort.
De verdachte heeft in de periode dat zij de gelden van de aanvragers zou hebben ontvangen een aanbetaling van € 20.000,00 gedaan op een woning in Suriname. Voorts hebben alle aanvragers, los van elkaar, verklaard over de bedragen die zij hebben afgestaan en heeft de verdachte een aantal bedragen giraal ontvangen. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen. Dit geldt temeer nu in verhouding tot de hoogte van de KOT die is uitgekeerd per aanvrager, het daarvan telkens aan de verdachte afgestane bedrag redelijk overeenkomt. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de bedragen heeft ontvangen zoals hiervoor is uiteengezet. Totaal heeft verdachte dus € 46.800,00 ontvangen.
Voor de uitgekeerde KOT geldt dat het bedragen betreft die ten gevolge van de oplichtingshandelingen bij de aanvrager zijn binnengekomen en vervolgens (voor een deel) zijn doorgeleid naar de verdachte. De verdachte heeft deze - middellijk van misdrijf afkomstige - gelden verworven en voorhanden gehad, een en ander in nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de desbetreffende aanvragers.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de aan haar door de aanvragers overgedragen geldbedragen, te weten een totaal bedrag van € 46.400,00. Het witwassen gebeurde systematisch en gedurende een lange periode, het hof is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte geldbedragen van [betrokkene 46] (€ 4.000,00), [betrokkene 47] (€ 37.000,00), [betrokkene 14] (€ 100,00) en [betrokkene 33] (€ 3.500,00) heeft ontvangen. De verdachte is vrijgesproken van het witwassen van die geldbedragen.
Feit 3: criminele organisatie
Volgens vaste jurisprudentie wordt onder een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht een samenwerkingsverband verstaan met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Het hof is van oordeel dat tot de verdachte naar Suriname vertrok (begin april 2010) sprake was van een samenwerkingsverband van de verdachte en haar mededaders dat aangemerkt moet worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin.
Naast de bij de feiten 1 en 2 opgenomen bewijsmiddelen verwijst het hof ter onderbouwing van dit oordeel ook naar de volgende hierna nog genoemde bewijsmiddelen.
Uit deze bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en de verdachte gedurende een langere periode regelmatig hebben samengewerkt. Hun doel was het verkrijgen van profijt van het indienen van onjuiste aanvragen en/of wijzigingen KOT. Elke deelnemer had zijn eigen rol. Sommigen waren enkel verantwoordelijk voor het ophalen van de gegevens van de aanvragers en het incasseren van gelden. Anderen zorgden ervoor dat de vergaarde informatie werd gedocumenteerd en bij de juiste persoon kwam, dat de gestorte KOT tijdig (deels) werd afgestaan en dat het “fraudeverhaal” werd verspreid. De verdachte was aanvankelijk verantwoordelijk voor het doorgeven van gegevens, maar uiteindelijk ook voor het indienen van een grote hoeveelheid valse aanvragen KOT. Er werd planmatig te werk gegaan.
Verder heeft [betrokkene 43] verklaard dat de verdachte (haar buurvrouw), [medeverdachte 1] en ene [betrokkene 48] bij haar thuis kwamen en dat zij haar gegevens voor het doen van aanvragen KOT op dat moment heeft verstrekt aan de verdachte. Zij heeft de verdachte ook herkend toen haar een foto van de verdachte werd getoond door de FIOD. Tijdens de doorzoeking van het huis van [betrokkene 40] is een werkbriefje aangetroffen met onder andere de volgende geschreven aantekeningen op de voorzijde:
[betrokkene 5] - dec. [betrokkene 43] dec. Aanvragers [betrokkene 1] en [betrokkene 42] hebben eveneens verklaard hun gegevens aan de verdachte te hebben verstrekt.
Het hof acht het samenwerkingsverband daarnaast ook voldoende duurzaam om te kunnen spreken van een organisatie, nu de deelnemers gedurende een langere periode zich met een zekere frequentie bezighielden met het plegen van misdrijven. Ook kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte opzet heeft gehad op het deelnemen aan die criminele organisatie.
Voor een nadere onderbouwing van deze bewezenverklaring verwijst het hof naar hetgeen hierboven ten aanzien van de oplichting en het gewoontewitwassen is overwogen. Voorts is sprake van valsheid in geschrifte, nu er in de aanvragen bewust onjuiste gegevens met betrekking tot de opvangsituatie zijn opgegeven en aan de Belastingdienst zijn verstrekt.
Uit het voorgaande volgt dat het hof bewezen acht dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Het hof acht echter niet bewezen dat verdachte de gehele aan haar ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Uit het dossier volgt immers dat zij in dit verband slechts tot begin april 2010 aanvragen heeft gedaan. Het hof heeft daarom vrijgesproken van de periode na begin april 2010.”

3.Het eerste middel

3.1
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van gewoontewitwassen (feit 2). De kern van het middel is, als ik het goed begrijp, verwoord in de navolgende alinea’s van de cassatieschriftuur:
“In het arrest heeft het hof ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen (feit 2) bewezen
verklaard dat verdachte de bewezenverklaarde geldbedragen middellijk heeft verworven en
voorhanden gehad. In het arrest heeft het hof onder meer vastgesteld dat verdachte tezamen
en in vereniging met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht en dat de 'ten onrechte
uitgekeerde KOT uit eigen misdrijf afkomstig is, waarin wetenschap van de criminele herkomst
ligt besloten'. Hoewel het hof het medeplegen van het maken van een gewoonte van witwassen
niet bewezen heeft verklaard, heeft het hof in de aanvulling bewijsmiddelen wel
overwogen/vastgesteld dat verdachte de door de medeplegers van oplichting verkregen en door
het hof vervolgens aangeduid als 'middellijk van misdrijf afkomstige gelden', heeft verworven
en voorhanden gehad, een en ander in nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte
en de desbetreffende aanvragers.
Dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met medeplegers door oplichting verkregen
geldbedragen 'middellijk' heeft verworven en voorhanden heeft gehad, is in strijd met hetgeen
het hof heeft vastgesteld, zodat om deze reden de bewezenverklaring onbegrijpelijk is. Dit klemt
te meer nu het hof ook bewezen heeft verklaard dat verdachte aan een criminele organisatie
schuldig heeft gemaakt en ten aanzien van de bewijsmiddelen onder meer verwijst naar de ten
aanzien van het medeplegen van oplichting (feit 1) en witwassen (feit 2) gebruikte
bewijsmiddelen.”
3.2
Ik kan me voorstellen dat de stellers van het middel in de overwegingen van het hof enige tegenstrijdigheid zien, omdat het hof enerzijds heeft vastgesteld dat de “ten onrechte uitgekeerde KOT uit eigen misdrijf afkomstig is”, en het hof anderzijds heeft overwogen dat de verdachte deze “- middellijk van misdrijf afkomstige - gelden” verworven en voorhanden heeft gehad “een en ander in nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de desbetreffende aanvragers”. De vraag is echter of het de stellers van het middel uitsluitend om deze bewijsklacht gaat. Overigens vind ik het belang bij dit middel niet evident, nu ook middellijk verkregen voorwerpen uit eigen misdrijf afkomstig kunnen zijn. [1]
3.3
Gelet op de toelichting die de stellers van het middel geven met betrekking tot het belang hierbij vraag ik mij af of het de stellers van het middel niet om een ander punt te doen is. Zij stellen in dat verband het volgende:
“Niet kan worden gezegd dat verdachte niet in haar in rechte te respecteren belangen is geschaad nu aangenomen moet worden dat verdachte de geldbedragen (al dan niet in vereniging met anderen) onmiddellijk voorhanden heeft gehad, nu het enkele verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen niet kan worden aangemerkt als witwassen omdat die gedragingen niet kunnen hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen. Door te oordelen dat de verdachte zich in dat geval (al dan niet tezamen en in vereniging met anderen) heeft schuldig gemaakt aan (het maken van een gewoonte van) witwassen als bedoeld in art. 420bis Sr, heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het hof heeft geoordeeld dat reeds sprake is van "witwassen" in de zin van voormelde bepaling als de verdachte geldbedragen voorhanden heeft die afkomstig zijn uit enig mede door haarzelf begaan misdrijf, heeft het hof gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof daaraan niet heeft voorbijgezien, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, aangezien het hof niet heeft vastgesteld dat het verwerven en/of voorhanden hebben van die geldbedragen heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen.”
Kennelijk doelen de stellers van het middel hierbij op de jurisprudentie van de Hoge Raad over de vraag of de verdachte witwassen kan worden verweten, als dit witwassen enkel bestaat uit het voorhanden hebben van door hem zelf uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen. [2] Het gaat de stellers van het middel dus kennelijk niet zozeer om een bewijskwestie, maar om de vraag of het bewezenverklaarde gekwalificeerd kan worden als (gewoonte)witwassen. Ik vat het middel daarom zo op, dat het zich mede richt tegen de kwalificatie van het bewezenverklaarde.
3.4
Het is vaste rechtspraak dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Uit de motivering van het oordeel dat sprake is van witwassen moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. [3]
3.5
In de onderhavige zaak heeft het hof onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht voor een bedrag van circa € 370.132,- aan kinderopvangtoeslag. Het hof heeft daarbij overwogen dat het ging om een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, haar mededader(s) en de aanvragers. Voorts is door het hof onder 2 bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een gewoonte maken van witwassen. Het hof heeft daarbij bewezenverklaard dat de verdachte geldbedragen van in totaal circa € 46.800,- heeft verworven en voorhanden gehad terwijl zij wist dat deze geldbedragen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. Onder feit 3 is door het hof bewezenverklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk oplichting, witwassen en valsheid in geschrift.
3.6
Uit de vaststellingen van het hof onder feit 1 volgt dat veel van de aanvragers hebben verklaard dat zij een groot gedeelte van de door hen ontvangen kinderopvangtoeslag aan de verdachte moesten afstaan. Uit de aanvullende bewijsoverwegingen van het hof onder feit 2 blijkt dat de criminele opbrengsten deels zijn afgestaan aan onder meer de verdachte.
3.7
Uit de bewijsvoering van het hof volgt voorts dat de opbrengsten uit de door onder meer de verdachte gepleegde oplichting (feit 1) in handen van de verdachte zijn gekomen. De uit de oplichting voortkomende geldbedragen door de Belastingdienst zijn gestort aan de aanvragers en deze aanvragers hebben een gedeelte van dit geld contant aan de verdachte betaald. Een gedeelte daarvan is, soms via tussenpersonen, op de rekening van de dochter van de verdachte overgemaakt. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de verdachte een bedrag van € 46.800,- uit de kinderopvangtoeslag van de aanvragers heeft ontvangen. In zoverre vind ik het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft bewezenverklaard dat de geldbedragen
middellijkafkomstig waren uit enig misdrijf.
3.8
Waar het echter om gaat is of het hof het bewezenverklaarde kon kwalificeren als (gewoonte)witwassen omdat het hof in de aanvullende bewijsoverweging van feit 2 vast heeft gesteld dat de ten onrechte uitgekeerde kinderopvangtoeslag uit eigen misdrijf afkomstig is.
3.9
Het hof heeft in de bewijsoverwegingen van feit 2 wel een aantal overwegingen opgenomen waaruit naar voren komt dat het verwerven en voorhanden hebben van uit eigen misdrijf verkregen geldbedragen heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele opbrengst daarvan, namelijk:
- het overmaken van € 3.000,00 via de rekening van [betrokkene 40] op de rekening van [betrokkene 45] , de dochter van verdachte;
- de betaling door [betrokkene 11] van € 5.000,00, eveneens op de rekening van de dochter van de verdachte;
- en de aanbetaling door de verdachte van € 20.000,00 op een woning in Suriname.
Ten aanzien van deze bedragen is de kwalificatie dat er sprake is van witwassen voldoende gemotiveerd.
3.1
Ten aanzien van het overblijvende bedrag van € 18.800,00 heeft het hof echter niets vastgesteld waaruit gedragingen blijken die hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele opbrengst. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
3.11
Ik heb me nog afgevraagd of dit tot cassatie moet leiden. Ik meen van wel, omdat het toch gaat om een substantieel bedrag. Maar ik kan me voorstellen dat de Hoge Raad hier anders over oordeelt.
3.12
Het middel slaagt.

4.Het tweede middel

4.1
Het tweede middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden.
4.2
Namens de verdachte is op 15 oktober 2020 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 16 november 2021 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De stukken zijn daarmee niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden.
4.3
Nu het eerste middel slaagt, behoeft de overschrijding geen verdere bespreking. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het gerechtshof aan de orde worden gesteld.

5.Conclusie

5.1
Het eerste middel slaagt en het tweede middel behoeft geen verdere bespreking.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het de beslissingen ten aanzien van feit 2 betreft en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie F. Diepenmaat, De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen in Nederland, Kluwer: Deventer 2016, p. 83 en p. 107 e.v.
2.HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702,
3.HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 m.nt. N. Keijzer; HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218 m.nt. P.A.M. Mevis en HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:109.