ECLI:NL:PHR:2022:956

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
21/00692
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens medische omstandigheden in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van een verdachte die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor mishandeling. De verdachte had een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij wegens medische omstandigheden niet in staat zou zijn om naar de zitting te komen. De advocaat-generaal heeft het verzoek afgewezen, omdat de medische klachten van de verdachte niet voldoende waren onderbouwd met bewijsstukken. De verdachte had eerder al medische verklaringen overgelegd, maar het hof oordeelde dat de huidige klachten niet aannemelijk waren gemaakt. De verdachte had onder andere aangegeven dat hij last had van hoge bloeddruk, duizeligheid en andere gezondheidsproblemen, maar het hof vond dat hij met het openbaar vervoer op tijd naar de zitting had kunnen komen. De zaak was eerder al twee keer aangehouden, en het hof oordeelde dat het belang van een spoedige afdoening van de zaak zwaarder woog dan het belang van de verdachte om aanwezig te zijn. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bekritiseerd, omdat het niet voldoende gemotiveerd was waarom de verdachte niet in staat zou zijn om te reizen. De conclusie van de procureur-generaal was dat de zaak moest worden terugverwezen naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00692
Zitting18 oktober 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 10 februari 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "mishandeling", veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis, en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tot slot heeft het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, een en ander zoals in het arrest is vermeld.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. [1]
1.3
Het eerste middel klaagt over de afwijzing van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan aanhoudingsverzoek. Het tweede middel bevat de klacht dat het arrest is gewezen door een raadsheer die onjuist is beëdigd. Beide middelen strekken ertoe dat de zaak naar het hof wordt teruggewezen.

2.Het eerste middel

2.1
Het middel houdt in dat het hof het ter terechtzitting in hoger beroep gedane aanhoudingsverzoek onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2
Aan die afwijzing ging het volgende vooraf.
2.3
De eerste zitting bij het hof van 5 juni 2020 is aangehouden, naar aanleiding van een aanhoudingsverzoek van de raadsman twee dagen daaraan voorafgaand, omdat de verdachte verkouden was en last had van griepachtige verschijnselen. Het hof had hiervan een nadere medische onderbouwing verzocht, waarop de verdachte een medische verklaring van de huisarts heeft toegezonden waarin de door de verdachte ervaren klachten werden omschreven en de huisarts adviseerde een coronatest te laten doen.
2.4
De behandeling is toen opnieuw gepland op 9 oktober 2020. Vier dagen voorafgaand aan die zitting, op 5 oktober 2020, heeft de raadsman opnieuw verzocht om aanhouding, aangezien de verdachte nog steeds zou kampen met ziekteverschijnselen, zoals benoemd in het eerste verzoek. Bij dat verzoek is een verklaring van de huisarts gevoegd van 2 oktober 2020, die inhield dat op 22 september 2020 melding is gemaakt van ‘jaarlijks terugkerende voorhoofdsholten-klachten en (sinds tien jaar) slaapapneu-klachten’. Op 23 september 2020 heeft de huisarts de verdachte in verband met de slaapapneu-klachten doorverwezen naar een KNO- en longarts. Het hof heeft toen verzocht om een recentere medische verklaring, met daarin een antwoord van de (huis)arts op de vraag of er gezien de huidige medische situatie al dan niet belemmeringen zijn voor de verdachte om te reizen en naar de zitting te komen. De raadsman heeft hierop een verklaring van de huisarts van 7 oktober 2020 overgelegd, waarin melding wordt gemaakt van gezondheidsklachten die door de verdachte zijn doorgegeven aan de huisartsenpraktijk en afspraken met de KNO-arts op 16 oktober 2020 en de longarts op 9 november 2020. Verder werd door de huisartsenpraktijk geadviseerd om bij toename van de klachten een coronatest te doen. De huisarts kon geen antwoord geven op de door het hof gestelde vraag. Het hof heeft de zaak vervolgens weer aangehouden, waarbij het in het proces-verbaal van de terechtzitting heeft opgenomen dat het de verdediging verzocht ten behoeve van de volgende behandeling in elk geval over te leggen nadere medische informatie die aan het huidige aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, te weten: een bericht van de longarts en van de KNO-arts met wie de afspraken stonden gepland en de uitslag van een eventuele coronatest.
2.5
De behandeling van de zaak is hierna, in overleg met de raadsman, ingepland op 27 januari 2021 om 09.00 uur. Op 9 december 2020 heeft de raadsman van de verdachte per mail aan het hof verzocht de zitting later op de dag te laten plaatsvinden, omdat de verdachte anders niet tijdig zou kunnen verschijnen. Hieraan werd ten grondslag gelegd dat de verdachte vanwege zijn gezondheid niet in staat was per auto af te reizen en er geen OV-verbinding was waarbij hij op tijd vanuit Middelburg op het hof in Den Bosch kon komen. Het hof heeft hierop gereageerd dat het niet akkoord ging met de verplaatsing, omdat de datum en het tijdstip een maand daarvoor was geaccordeerd door de raadsman, de zaak al tweemaal eerder was aangehouden en er volgens het hof wel degelijk reismogelijkheden waren voor de verdachte, onder verwijzing naar 9292.nl. Verder bracht het hof de raadsman wederom het aan de verdediging gerichte verzoek om de hiervoor genoemde medische stukken te overleggen onder de aandacht.
2.6
Op 22 januari 2021 heeft de verdachte verschillende e-mailberichten verstuurd naar het hof en zijn raadsman, waarin – naast uitvoerige bezwaren tegen de veroordeling – wederom werd verzocht om aanhouding van zijn zaak wegens zijn gezondheid. Hij heeft – voor zover van belang – het volgende geschreven:
“Mijn cholesterol is heel slecht 6.2 H/LDL-cholesterol direct 3.3 H, cholesterol HDL-ratio 8.9, Triglyceriden 6.0 HH, mijn suiker is verhoogd 8,0 H, mijn bloeddruk is enorm hoog (bovendruk en onderdruk 170/94). Alle mijn medische gegevens zijn bekend bij mijn huisarts, cardiolog en longenarts. Wegens mijn hoge cholesterol heb ik ook klachten gekregen van mijn hart. Op 21 december 2020 ben ik bij mijn cardiolog geweest voor een grondig onderzoek. Ik moest met begeleiding naar het ziekenhuis om daar 4 uur lang te blijven en een aantal onderzoeken te doen. Dat is ook per direct gebeurd en ik ben weer met begeleiding naar huis gekomen, ondanks het zo een korte afstand is. Ik heb voor mijn hart nieuwe medicijnen (Metoprololsucc, Rosuvastatine, Carbasalaatcalcium Cardio Mylan) gekregen en ik moet 3 maanden lang deze medicijnen gebruiken om beter te worden. En van mijn KNO-arts heb ik 2 verschillende sterke neussprays (Dymista, Mometason) gekregen om dagelijks te gebruiken. Daarnaast gebruik ik veel paracetamol tegen mijn pijn. Sinds ik op 20 november 2012 expres werd aangereden door automonteur van politie Zeeland. Daarna is mijn gezondheid enorm snel achteruitgegaan. Mijn huisarts, mijn cardioloog en mijn longenarts adviseren mij dringend om een rustig leven te lijden zonder stress. Maar u geeft mij de mogelijkheid niet, zodat ik een halfjaar lang tijd kan nemen om mijn gezondheid te verbeteren zonder stress. Vervolgens moet ik op 26 januari 2021 weer naar het ziekenhuis voor mijn verdere hart onderzoeken. Op die dag moet ik 3 uur lang daar blijven voor een aantal verschillende onderzoeken. Voor de tweede keer moet ik foto's van mijn hart maken en bloedonderzoeken doen wegens mijn slechte cholesterol. Zoals u op de hoogte bent en u kunt zien, kan ik absoluut niet een daagje later op 27 januari wegens mijn slechte gezondheid, aanwezig zijn bij het Gerechtshof in Den Bosch om 9.00 uur. Daarnaast kan ik niet in deze coronatijd zo een lange afstand reizen naar Den Bosch te komen. De reis is voor mij op dit moment te zwaar. Ik ben gauw moe, duizelig en kan niet lang staan. Daarnaast zijn beide mijn bloeddrukken heel slecht zoals u boven kunt lezen. Dit is ook bij mijn cardioloog bekend. Het is ook gevaarlijk met zo grote afstand auto te rijden, met mijn slechte gezondheid en ik gebruik zware medicijnen. Op dit moment ben ik te vatbaar en een risicopatiënt. Sinds 3 jaar heb ik in het voorjaar en winterperiode heel veel last van mijn allergie (Voorhoofdsholteontsteking/sinusitis). Deze mijn medische klacht is ook bij uw gerechtshof bekend. Ik ben heel vaak duizelig en ik nies heel veel vooral in een droge ruimte. Het is voor mij heel erg gevaarlijk in deze coronatijd, maar ook voor de treinreizigers/passagiers. Ik wil ook geen ruzie/problemen krijgen met de treinreizigers tijdens mijn reizen wegens mijn niesen/allergie. Het is niet prettig om op deze manier in de trein te zitten. De andere treinreizigers zullen nerveus worden van mijn niesen/ allergie en worden ze ook bang. Omdat iedereen nu bang is voor corona, Mensen zijn gauw prikkelbaar. Als ik straks met de trein naar Den Bosch moet rijden, ben ik heen en weer 10 uur onderweg en zo lang kan ik het niet vol houden. Zolang kan ik niet op mijn benen staan en ook niet zitten door mijn slechte gezondheid. Dat is ook bekent bij mijn artsen/specialisten. Zodra ik met het openbaar vervoer (trein, bus, taxi) rijs ben ik binnen tien minuten uitgeput, draaierig en misselijk waardoor ik ook niet kan staan of zitten. Hiervan is mijn advocaat meneer Roethof ook op de hoogte. Door mijn slechte gezondheid kan ik ook niet naar het kantoor van mijn advocaat meneer Roethof reizen, omdat de afstand te lang is. Wat ik en mijn advocaat mr. Roethof niet kunnen begrijpen, waarom is er zoveel haast voor deze zaak? Waarom is de advocaat-generaal zo nerveus? Waarom zet advocaat-generaal zo enorm druk achter mijn zaak? Het is nu coronatijd. Het is risicovol. Ik kan absoluut deze risico niet nemen wegens mijn slechte gezondheid.
(…)
Als we hier in Nederland een echte democratie hebben dan vraag ik u vriendelijk om mijn zaak ruime tijd (tot juni/juli)) uit te stellen wegens mijn slechte gezondheid omdat dit een serieuze klacht is (medische reden). Zo kan ik mij even concentreren op mijn gezondheid. Ik moet even afstand nemen van stress om weer enigszins beter te worden. Zoals mijn huisarts, cardiolog en longarts dringend mij adviseerde. Zoals bij uw Gerechtshof bekend is, wil ik heel graag persoonlijk bij mijn zaak aanwezig te zijn. Omdat deze rechtszaak voor mij heel erg belangrijk is.”
2.7
Het hof heeft deze correspondentie op 26 januari 2021 zekerheidshalve doorgestuurd naar de raadsman van de verdachte en meegedeeld dat het hof niet op voorhand zou beslissen op het mogelijk gedane aanhoudingsverzoek, maar dat dit zo nodig op de zitting kon worden gedaan. De raadsman reageerde hierop dat hij ter zitting zou verschijnen.
2.8
De verdachte heeft daarna op diezelfde dag nog aan het einde van de middag (onder meer) de volgende mededelingen toegezonden aan het hof:
“Zoals bij u bekend is, zal mijn zaak morgen op 27 januari 2021 om 9.00 uur behandeld worden door u als voorzitter. Ondanks ik heel graag persoonlijk bij wil zijn, is het helaas niet mogelijk wegens mijn slechte gezondheid. Ik ben vandaag op 26 januari 2021 om 11.30 uur naar het ziekenhuis bij mijn cardioloog geweest. Er werd voor de tweede keer binnen twee maanden een hart film gemaakt. Bij mijn cardioloog werd ook mijn bloeddruk opgemeten. Mijn bloeddruk is enorm hoog 170/96. Daardoor heb ik duizeligheid, ben draaierig en heb veel hoofdpijn. Ik zit onder medicijnen.”
2.9
Het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2021 houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.G. Roethof, advocaat te Arnhem, die verklaart uitdrukkelijk door de verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren. Het hof stemt daarmee in.
De voorzitter stelt, aan de hand van de mededeling van de deurwaarder, vast dat [benadeelde] als benadeelde partij ter terechtzitting is verschenen.
De voorzitter deelt mede:
Gisteren heeft het hof een e-mailbericht ontvangen van verdachte met daarin een verzoek tot aanhouding van de zaak. Hieruit blijkt dat de verdachte in ieder geval op de hoogte is van de zitting vandaag. De oproeping is op 22 december 2020 in persoon aan de verdachte betekend. De zaak heeft tweemaal eerder op zitting gestaan, te weten op 5 juni 2020 en 9 oktober 2020.
Het hof zit vandaag in een andere samenstelling en zal het onderzoek, dat laatstelijk ter terechtzitting van 9 oktober 2020 werd geschorst, opnieuw aanvangen.
De raadsman deelt mede:
Ik ben door cliënt gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Ik verzoek uw hof om de zaak aan te houden. Ik weet dat de zaak eerder reeds tweemaal is aangehouden en dat vandaag de benadeelde partij is verschenen. Mijn cliënt heeft in zijn e-mailbericht uitvoerig toegelicht waarom hij om aanhouding verzoekt. Cliënt heeft geen mogelijkheid om zelfstandig met de auto naar het hof te komen. Problemen me zijn hart verhinderen dat cliënt zelf kan rijden. Door deze problemen is het ook moeilijk voor hem om met het openbaar vervoer te komen. Cliënt heeft er veel belang bij om bij de inhoudelijke behandeling bij uw hof aanwezig te zijn. Deze zaak gaat cliënt aan het hart. Cliënt had er graag bij willen zijn om zijn onschuld aan te tonen. (…)
De voorzitter deelt mede dat gisteren, 26 januari 2021, door de verdachte een e-mailbericht aan de strafgriffie is verzonden met daarin de informatie dat verdachte bij de cardioloog is geweest en er een hartfilm is gemaakt. Voorts is de bloeddruk van verdachte hoog, is hij duizelig/draaierig en heeft hij veel hoofdpijn. Verdachte heeft gesteld dat hij niet met de auto kan reizen en het openbaar vervoer moeilijk is.
De raadsman deelt mede:
Ik had uw hof eerder al voorgehouden dat het volgens informatie op de website 9292.nl niet mogelijk is om op tijd op de zitting van vandaag te komen (
opmerking griffier: e-mailbericht van de raadsman d.d. 9 december 2020). Indien cliënt met het openbaar vervoer zou reizen dan zou hij een half uur te laat aanwezig zijn. Door uw hof is toen bericht dat cliënt wel op tijd aanwezig zou kunnen zijn, indien hij zelf vervoer had naar het station. Cliënt is daartoe niet in staat.
De oudste raadsheer merkt op:
In reactie op het e-mailbericht van de raadsman d.d. 9 december 2020 is op 10 december 2020 door het hof onder meer bericht dat er wel reismogelijkheden zijn om met het openbaar vervoer naar Den Bosch te komen en tijdig te arriveren. De voorzitter deelt mede dat op de zitting van 9 oktober 2020 aan de verdediging is gevraagd om informatie te verstrekken over het bezoek van verdachte aan de longarts, de huisarts en om de uitslag van de coronatest te overleggen. Het hof heeft echter tot op heden geen enkele medische informatie van de verdediging ontvangen.
De raadsman deelt mede:
Een nadere onderbouwing van de medische gegevens van cliënt moet ik u schuldig blijven. Ik heb niet meer informatie dan de informatie die uw hof heeft.
(…)
U, oudste raadsheer, vraagt mij of er niet iemand in de omgeving van cliënt is die hem kan rijden. Ik kan niet voor hem spreken, maar ik vermoed dat cliënt niemand wil belasten. U, oudste raadsheer, merkt op dat het hof heeft gevraagd om het overleggen van stukken, stukken die cliënt zo zou moeten kunnen geven. In principe zou cliënt die informatie moeten kunnen geven. Bij het verzoek om aanhouding was ook een stuk van een medicus gevoegd. Het overleggen van diverse stukken raakt ook het medisch beroepsgeheim. Ik begrijp dat bij het ontbreken van deze informatie een verzoek tot aanhouding kan worden afgewezen.
De advocaat-generaal brengt naar voren:
Op een gegeven moment moet de zaak tot een einde komen. Nu de verdachte geen onderbouwing voor zijn medische situatie naar voren brengt, is het moeilijk om het verzoek tot aanhouding te honoreren. Het stuk dat wel is overgelegd betreft een brief d.d. 7 oktober 2020 van een huisarts die door verdachte is gebeld over verkoudheidsklachten. Verdachte mag zich beroepen op het medisch beroepsgeheim, maar je kunt een aanhoudingsverzoek in verband met gezondheidsklachten niet onderbouwen zonder stukken. Iemand die aan het hof verzoekt om aanhouding dient met stukken te komen. Op 9 oktober 2020 is de zaak door het hof aangehouden en is in het proces-verbaal verzocht om alsnog de stukken over te leggen. Wederom komt er niets vanuit de verdediging. Verdachte moet aantonen waarom hij niet zou kunnen verschijnen. De vorige aanhoudingsverzoeken schoten al te kort, maar het gaat te ver om de zaak voor een derde keer aan te houden in verband met gestelde medische klachten (…) De e-mailberichten van verdachte die gisteren zijn binnengekomen, heb ik overigens niet meer gelezen.
(…)
De raadsman deelt mede:
In reactie op de advocaat-generaal wil ik naar voren brengen dat er niet altijd schriftelijk bewijs is van iemands medische toestand. Zo heeft cliënt de uitslag van de coronatest telefonisch medegedeeld gekregen. Het is in ieder geval duidelijk dat cliënt al geruime tijd in de Ziektewet zit en niet kan werken.
De advocaat-generaal brengt naar voren dat de gevraagde medische stukken niet alleen zagen op de uitslag van de coronatest.
De voorzitter ontbreekt de zitting voor kort beraad.
Na hervatting van de zitting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen. Aan het verzoek zijn twee argumenten ten grondslag gelegd. Het hof is van oordeel dat wat betreft de door de verdachte gestelde medische problemen van verdachte, hart, hoge bloeddruk en cholesterol problemen, het niet aannemelijk is geworden dat verdachte daardoor niet in staat is om naar ’s-Hertogenbosch af te reizen om vandaag bij de zitting aanwezig te kunnen zijn.
Voorts acht het hof het niet aannemelijk geworden dat er voor verdachte geen mogelijkheid bestaat om op tijd op de zitting te kunnen verschijnen indien hij met het openbaar vervoer zou reizen. Dit des te meer nu uit het e-mailbericht van de voorzitter d.d. 10 december 2020 volgt dat het wel mogelijk is om met het openbaar vervoer tijdig op de zitting te verschijnen. Het hof wil best aannemen dat verdachte kampt met bepaalde medische klachten, maar deze medische klachten zijn op geen enkele wijze onderbouwd met stukken, terwijl het hof dat op de zitting van 9 oktober 2020 wel had verzocht en dit in herinnering is gebracht bij de raadsman bij voornoemd e-mailbericht van 10 december 2020.
Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat de door de verdachte gestelde medische klachten, die hij overigens niet met medische stukken heeft onderbouwd, een verhindering opleveren voor de verdachte om vandaag op de zitting te verschijnen.
(…)
Ten overvloede overweegt het hof nog, dat, al zou het zo zijn dat de door de verdachte gestelde medische problemen wel een verhindering hadden opgeleverd om heden ter terechtzitting te verschijnen, het hof het verzoek tot aanhouding eveneens had afgewezen, omdat het belang van een behoorlijke strafvordering, welke omvat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn, ernstig in het gedrang komt indien het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden geschorst en dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van verdachte bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden:
 de zaak is reeds twee keer eerder aangehouden door het hof;
 de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 augustus 2019 is verschenen en een verklaring heeft afgelegd;
 het uitvoerige relaas van de verdachte per e-mailberichten;
 het feit dat verdachte door een uitdrukkelijk gemachtigd raadsman wordt vertegenwoordigd;
 de belangen van het slachtoffer, de benadeelde partij, op een spoedige afdoening van de zaak.”
2.1
Tot zover de feitelijke gang van zaken.
2.11
Voor de beoordeling van het middel geldt het volgende toetsingskader zoals de Hoge Raad dat in zijn arrest van 13 juli 2021 nog eens heeft herhaald en aangevuld: [2]
“3.3. Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een verzoek doen tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
De verdachte of zijn raadsman moet concreet de omstandigheid aanvoeren die aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ten grondslag ligt. Indien zo’n omstandigheid niet wordt aangevoerd, mag de rechter het verzoek om die reden afwijzen.
In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Als de rechter de omstandigheid die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat evenwel niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden – in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de verdachte – of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen. Opmerking verdient evenwel dat de rechter het bieden van die gelegenheid en het nemen van een beslissing omtrent de aannemelijkheid van de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid achterwege kan laten op grond van zijn oordeel dat hetgeen is aangevoerd – ware het juist – in de hierna weer te geven afweging van belangen niet tot toewijzing van het verzoek leidt.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds – dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan – afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
Wanneer zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek ter terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896.)”
2.12
De klacht in cassatie valt uiteen in meerdere klachten, die ik kort zal samenvatten. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de verdachte, gegeven de door hem ervaren gezondheidsproblemen (hoge bloeddruk, duizeligheid, draaierigheid, veel hoofdpijn en onder de medicijnen), in staat kan worden geacht af te reizen naar het hof en de zitting bij te wonen, onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de reistijd voor de verdachte meer dan twee uur bedraagt en dat bovendien van de verdachte niet alleen werd verwacht ter zitting aanwezig te zijn, maar ook een actieve en betrokken houding te hebben. Het oordeel van het hof dat de verdachte met zijn medische gesteldheid in staat kon worden geacht de zitting bij te wonen, is daarom volgens de steller van het middel onbegrijpelijk. Ditzelfde geldt volgens haar voor de afwijzing van het verzoek voor zover het is gestoeld op het feit dat de verdachte niet in staat was om tijdig ter zitting te verschijnen. Gesteld wordt dat het hof met de door hem gegeven mogelijkheden om met het openbaar vervoer te reizen, miskent dat de verdachte dan eerst twintig minuten zou moeten lopen naar de bus, terwijl het hof niet heeft vastgesteld dat hij daartoe in staat zou zijn. Daaraan doet volgens de steller van het middel niet af dat het hof heeft geoordeeld ‘dat het best wil aannemen dat verdachte kampt met bepaalde medische klachten, maar dat deze op geen enkele wijze zijn onderbouwd met stukken’ en dat het niet aannemelijk acht dat deze een verhindering opleveren om op de zitting te verschijnen. Hiertoe wordt betoogd dat ter onderbouwing van de medische problematiek immers ter gelegenheid van de daaraan voorafgaande zitting van 9 oktober 2020 stukken van de huisarts zijn overgelegd en dat het hof bovendien niet heeft geoordeeld dat de gestelde problematiek níet aannemelijk is geworden. Ook wordt opgemerkt dat de gezondheidsproblemen die ‘zich de dag voor de zitting voordeden’ [3] kennelijk niet alleen onverwacht optraden, maar ook nog dermate ernstig waren dat die een bezoek aan de cardioloog en het maken van een hartfilmpje rechtvaardigde. Het hof had daarom naar oordeel van de steller van het middel gelegenheid moeten bieden tot het op een later moment alsnog overleggen van bewijsstukken van de zich op 26 januari 2021 voordoende problematiek. Verder valt volgens haar niet in te zien en heeft het hof ten onrechte niet nader toegelicht waarom verplaatsing van de zitting naar een later tijdstip die dag, niet tot de mogelijkheden behoorde.
Tot slot wordt geklaagd over de belangenafweging van het hof. De door het hof onder het tweede tot en met het vierde rondje genoemde feiten en omstandigheden zijn volgens de steller van het middel ‘afzonderlijk noch tezamen toereikend om te dienen als compensatie voor het gefnuikte recht van verzoek om aanwezigheid op de zitting’. Ook zijn de door het hof betrokken omstandigheden haars inziens niet aan te merken als de door de Hoge Raad genoemde ‘bijzondere omstandigheden’. Daarbij wordt erop gewezen dat geen sprake was van enige schending van de redelijke termijn en dat de enige omstandigheden dat de zaak twee keer eerder is aangehouden en de benadeelde partij belang heeft bij een spoedige behandeling van de zaak, niet maken dat het belang van de verdachte om aanwezig te zijn hiervoor moet wijken.
1.1.
Ik meen dat de steller van het middel wat de eerste klacht betreft gelijk heeft. Het hof heeft geoordeeld dat het wat betreft de door de verdachte gestelde medische problemen van de verdachte (aan het hart, een hoge bloeddruk en cholesterolproblemen) niet aannemelijk is geworden dat hij daardoor niet in staat was om naar Den Bosch af te reizen om (tijdig) aanwezig te zijn op de zitting. Daarbij heeft het hof weliswaar overwogen dat de gestelde medische klachten op geen enkele wijze zijn onderbouwd met stukken, maar het heeft inderdaad
nietoverwogen dat het deze klachten op zichzelf onaannemelijk acht. En daar wringt voor mij de schoen. De verdachte heeft immers aangevoerd dat hij de dag ervoor nog bij de cardioloog was geweest voor een hartfilm, dat zijn bloeddruk ‘enorm hoog’ was en dat hij daardoor duizelig en draaierig was, veel hoofdpijn had en onder de medicijnen zat. Reizen met het openbaar vervoer was volgens de verdachte geen optie, omdat hij dan ‘binnen tien minuten uitgeput, draaierig en misselijk zou zijn, waardoor hij ook niet zou kunnen staan of zitten’. De juistheid van deze gestelde klachten zijn in het midden gelaten (hoewel de overwegingen van het hof en het verzoek om alsnog onderbouwing bij het vorige aanhoudingsverzoek te doen overleggen doen vermoeden dat het de geloofwaardigheid van de verdachte betwijfelde). Dat het hof desalniettemin van oordeel was dat de verdachte, die vanuit Middelburg moest komen en kennelijk op het openbaar vervoer was aangewezen, in staat was naar het hof af te reizen en ter zitting te verschijnen, is in dat licht bezien niet toereikend gemotiveerd. Daarbij merk ik op dat de omstandigheid dat de verdediging naar aanleiding van een eerder aanhoudingsverzoek in verband met verkoudheidsklachten heeft verzaakt nadere medische stukken te overleggen, los staat van deze later gestelde medische klachten, en mij niet is gebleken dat het hof de verdachte of zijn raadsman naar aanleiding van de e-mailberichten van 22 januari 2021 heeft verzocht om nadere onderbouwing van de gestelde problematiek aan het hart. Het hof had haar afwijzing naar mijn oordeel dus nader moeten motiveren. De overige klachten die zich tegen dit oordeel van het hof richten hoeven daarom ook geen nadere bespreking.
2.13
In zoverre is het middel dus terecht voorgesteld.
2.14
Nu doet zich in onderhavige zaak de omstandigheid voor dat het hof – weliswaar ten overvloede [4] – een belangenafweging heeft gemaakt. [5] Ik herhaal deze hier nogmaals voor het lezersgemak:
“Ten overvloede overweegt het hof nog, dat, al zou het zo zijn dat de door de verdachte gestelde medische problemen wel een verhindering hadden opgeleverd om heden ter terechtzitting te verschijnen, het hof het verzoek tot aanhouding eveneens had afgewezen, omdat het belang van een behoorlijke strafvordering, welke omvat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn, ernstig in het gedrang komt indien het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden geschorst en dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van verdachte bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden:
• de zaak is reeds twee keer eerder aangehouden door het hof;
• de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 augustus 2019 is verschenen en een verklaring heeft afgelegd;
• het uitvoerige relaas van de verdachte per e-mailberichten;
• het feit dat verdachte door een uitdrukkelijk gemachtigd raadsman wordt vertegenwoordigd;
• de belangen van het slachtoffer, de benadeelde partij, op een spoedige afdoening van de zaak.”
2.15
Het is de vraag of op grond hiervan het cassatiemiddel vergeefs is voorgesteld. Ik vind daarbij het volgende van belang.
2.16
De enkele omstandigheid dat een zaak eerder (wegens ziekte) is aangehouden, levert niet zonder meer een bijzondere omstandigheid op die de afwijzing van een verzoek tot aanhouding rechtvaardigt. [6] Dat neemt niet weg dat eerdere aanhoudingen (op verzoek van de verdediging) en het daarmee gepaard gaande tijdsverloop factoren zijn die kunnen meetellen bij de belangenafweging. Ook het belang van de benadeelde partij, die ter terechtzitting was verschenen, op een spoedige behandeling van de zaak kon het hof betrekken bij zijn afweging. Dat het hof de omstandigheid heeft meegewogen dat de verdachte bij de politierechter is verschenen en aldaar een verklaring heeft afgelegd, vind ik echter niet zonder meer begrijpelijk. De ratio van het hoger beroep is immers dat de verdachte recht heeft op een nieuwe behandeling van zijn zaak, waarbij door hem nieuwe aspecten onder de aandacht van de rechter kunnen worden gebracht. [7] In dat verband is wel begrijpelijk dat het hof heeft overwogen dat de verdachte een uitvoerig relaas in zijn e-mailberichten uiteen heeft gezet. Ook de aanwezigheid van de gemachtigde raadsman kon bijdragen aan het oordeel dat berechting bij afwezigheid van de verdachte aanvaardbaar was. [8] Doorslaggevend is voor mij echter, dat op het moment van het aanhoudingsverzoek nog geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarbij neem ik in aanmerking dat ten tijde van de zitting bijna anderhalf jaar was verstreken sinds het wijzen van het vonnis door de politierechter en de verdachte had verzocht om aanhouding van ongeveer een half jaar.
2.17
Dat maakt dat ik de belangenafweging van het hof ontoereikend vind gemotiveerd.
2.18
Het middel slaagt.

3.Het tweede middel

3.1
Het middel bevat de klacht dat het arrest is gewezen door een raadsheer die onjuist is beëdigd.
3.2
Dit middel faalt. Voor de achtergrond van deze klacht en de gronden waarop het ook naar mijn oordeel faalt verwijs ik naar de vordering tot cassatie in het belang der wet van de procureur-generaal Bleichrodt van 13 september 2022 over onvolkomenheden bij de beëdiging van raadsheren(-plaatsvervangers) in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:PHR:2022:819.

4.Conclusie

4.1
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan – indien het arrest op het beroep in cassatie in het belang der wet reeds is gewezen – worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch om opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Bij aanvullende schriftuur van 12 september 2022 is een tweede middel van cassatie voorgesteld.
2.HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1134 en recent herhaald in (o.m.) HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1409. Zie voor een eerder overzichtsarrest HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934,
3.Dit lijkt niet helemaal juist, omdat uit de stukken juist volgt dat de verdachte stelde dat hij op 21 december 2020 al bij de cardioloog was geweest voor grondig onderzoek. De dag voor de zitting stelde hij een nader onderzoek te hebben gehad bij de cardioloog, waarbij wederom een hartfilmpje zou zijn gemaakt. De klachten zou hij dus al langer dan die dag ervaren.
4.Hierin verschilt de zaak van die ten grondslag ligt aan mijn conclusie van 30 augustus 2022, ECLI:NL:PHR:2022:731, voorafgaand aan HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1409.
5.Een cassatiemiddel dat klaagt over de motivering van een beslissing faalt als de beslissing op meerdere gronden steunt en één van die gronden in orde blijkt te zijn, óók als het gaat om een overweging die ten overvloede is gegeven, zie Van Dorst,
6.Vgl. HR 1 november 1994,
7.Aldus mijn ambtgenoot Paridaens in haar conclusie ECLI:NL:PHR:2021:145 onder 14.
8.Zie ook de conclusie van (thans) PG Bleichrodt ECLI:NL:PHR:2021:561 voorafgaand aan HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1134.