Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het middel
Inleiding
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager tegen de ongegrondverklaring van zijn klaagschrift door de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 26 oktober 2021 besloten dat het beslag op de bromfiets van de klager, die in beslag was genomen omdat zijn broer ervan verdacht werd deze zonder geldig rijbewijs te besturen, niet opgeheven kon worden. De klager stelde dat hij geen toestemming had gegeven voor het gebruik van de bromfiets door zijn broer en dat hij de sleutel in zijn jaszak bewaarde. De rechtbank oordeelde echter dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de bromfiets later zou verbeurdverklaren, op basis van artikel 33a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal (AG) heeft in zijn conclusie aangegeven dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen of de klager wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat zijn bromfiets door zijn broer zou worden gebruikt voor het strafbare feit. De AG adviseert tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en terugwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken duidelijk gemaakt dat bij de beoordeling van een klaagschrift tegen beslag, de rechter moet overwegen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter de verbeurdverklaring zal bevelen, waarbij ook de kennis of het vermoeden van de klager over het gebruik van de bromfiets door zijn broer van belang is. De conclusie van de AG is dat de rechtbank haar oordeel niet voldoende heeft gemotiveerd en dat het cassatiemiddel slaagt.