ECLI:NL:PHR:2024:1027

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
22/01883
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van verdachte wegens veroordeling voor het namaken van bankbiljetten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1999, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 is veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De veroordeling betreft meerdere feiten, waaronder het medeplegen van het namaken van bankbiljetten en deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte heeft geen schriftuur met middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn van zestig dagen na de aanzegging, die op 20 september 2022 in persoon is betekend. Hierdoor kan de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn cassatieberoep. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde beroep. Er bestaat samenhang met andere zaken, genummerd 22/01788, 22/01882, 22/01779, 22/01896, 22/01755, 22/01849 en 22/01897, waarin ook conclusies worden getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/01883
Zitting25 juni 2024

CONCLUSIE

B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 10 mei 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens 1. ‘medeplegen van bankbiljetten namaken, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst te doen uitgeven, meermalen gepleegd’, 2. ‘medeplegen van bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven, zich verschaffen, in voorraad hebben en vervoeren, meermalen gepleegd’, 3. ‘het voorhanden hebben van voorwerpen, wetende dat zij bestemd zijn tot het namaken van bankbiljetten’ en 4. ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 22/01788, 22/01882, 22/01779, 22/01896, 22/01755, 22/01849 en 22/01897. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 20 september 2022 in persoon betekend. Namens de verdachte is niet binnen zestig dagen nadien een schriftuur, houdende middelen van cassatie ingediend.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG