ECLI:NL:PHR:2024:1271

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
22/03419
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van proeftijd bij vorderingen tot tenuitvoerlegging in strafzaken

In deze zaak gaat het om de veroordeling van de verdachte wegens diefstal, meermalen gepleegd, en de afwijzing van een verzoek tot verlenging van de proeftijd bij vorderingen tot tenuitvoerlegging. De verdachte is op 5 augustus 2021 door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vier vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de proeftijden van de voorwaardelijke straffen konden niet meer worden verlengd omdat deze reeds waren verstreken op het moment van de uitspraak. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld. Dit middel betreft de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de proeftijden niet meer konden worden verlengd. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij hij opmerkt dat de proeftijden in de zaken met de vier parketnummers reeds waren geëindigd. De conclusie is dat de klacht van de verdachte faalt, en dat het hof op juiste gronden heeft geoordeeld dat de proeftijden niet meer konden worden verlengd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03419

Zitting26 november 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 14 september 2022 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 augustus 2021 bevestigd, met aanvulling en verbetering van de gronden. In dat vonnis is de verdachte wegens 1. en 2., telkens ‘diefstal’, veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Tevens heeft de politierechter vier vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen toegewezen. Daarnaast is de vordering van een benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/03420. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

4. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de proeftijden van de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen niet meer kunnen worden verlengd.
5. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:

Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbetering van de gronden waarop dit berust. Voorts zal het hof het vonnis – gelet op hetgeen de raadsvrouw omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging heeft aangevoerd – op de hierna te vermelden wijze aanvullen.
(…)
De vorderingen tot tenuitvoerlegging
Namens de verdachte is bepleit de proeftijden van de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen met parketnummers 02-097618-17, 02-063136-19, 02-152821-17 en 02-168232-18, te verlengen.
Het hof overweegt als volgt.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging hebben – blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2022 – betrekking op voorwaardelijk opgelegde straffen met als einddata van de proeftijden respectievelijk 4 april 2022, 9 februari 2022, 14 augustus 2021 en 4 april 2022. Het hof constateert dat alle proeftijden ten tijde van het wijzen van dit arrest reeds zijn verstreken, zodat het niet langer mogelijk is om deze proeftijden te verlengen.
Het hof wijst op die grond het verzoek van de raadsvrouw van de verdachte af.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.’
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 augustus 2022 en 31 augustus 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘De advocaat-generaal rekwireert als volgt:
Het is jammer dat – mede gelet op de reden van het hoger beroep – de verdachte niet terechtzitting van heden is verschenen. De aan de verdachte tenlastegelegde feiten zijn ernstig en er dient een signaal te worden gegeven dat het ernstige feiten zijn. De verdachte moet daarvoor zijn verantwoordelijkheid dragen. De bewezenverklaring en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij worden in hoger beroep niet betwist. In hoger beroep gaat het om de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde sancties. De verdachte wist dat die straffen aan hem zijn opgelegd. Ter terechtzitting van heden heb ik niet meer gehoord dan dat het nu kennelijk beter met de verdachte gaat. Hij heeft evenwel nog geen werk. Ik kan mij vinden in het vonnis van de politierechter en vorder derhalve dat het hof het vonnis – ook voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – zal bevestigen.
(…)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging als volgt:
De verdediging verzoekt het hof het vonnis van de politierechter te bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Cliënt is in het verleden veelvuldig in contact geweest met politie en justitie. Het is een klein wonder te noemen dat die contacten nu niet meer plaatsvinden. Cliënt woont bij zijn moeder en heeft een modus gevonden die lijkt te werken. Dat had niemand verwacht. Indien cliënt nu nog een gevangenisstraf moet gaan uitzitten, dan zal dat een negatieve uitwerking op hem hebben, terwijl het nu juist goed met hem gaat. De verdediging verzoekt het hof de proeftijden te verlengen. Cliënt kan dan bewijzen dat hij op dezelfde voet kan doorgaan.’
7. Het vonnis houdt onder meer het volgende in:

‘7. De vordering tot tenuitvoerlegging

02-097618-17
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 29 augustus 2017 ten uitvoer zal worden gelegd.
02-152821-17
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 21 maart 2018 ten uitvoer zal worden gelegd.
02-168232-18
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 6 september 2018 ten uitvoer zal worden gelegd.
02-063136-19
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 4 april 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
De politierechter stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van de hiervoor genoemde veroordelingen schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde van die voorwaardelijke veroordelingen heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 02-097618-17, 02-152821-17, 02-168232-18 en 02-063136-19 worden toegewezen.’
8. Bij de herziening van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling in de jaren ’80 van de vorige eeuw kwam art. 14f, eerste lid, Sr als volgt te luiden: ‘De rechter die de voorwaarde heeft gesteld kan hetzij na de ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde de proeftijd verkorten of deze éénmaal verlengen. De verlenging geschiedt met ten hoogste één jaar’. [1] Art. 14g, eerste lid, Sr hield in: ‘Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, indien hij daartoe termen vindt, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in art. 14f, 1o. gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd; 2o. al dan niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd’. Dit samenstel van bepalingen bood de rechter (die de voorwaarde gesteld had en) die over de vordering tot tenuitvoerlegging oordeelde de mogelijkheid de proeftijd te verlengen. Uw Raad heeft evenwel beslist dat ‘een beslissing tot verlenging van de proeftijd in de zin van art. 14f, eerste lid, Sr slechts gedurende de proeftijd gegeven kan worden’. [2]
9. Art. 14b, tweede lid, Sr bepaalt nog steeds dat de proeftijd behoudens een uitzondering die in dit verband niet ter zake doet ‘ten hoogste drie jaren’ bedraagt. [3] De Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen heeft de regeling van de proeftijd en de verlenging daarvan voor het overige evenwel overgeheveld naar het Wetboek van Strafvordering en op onderdelen aangepast. [4] Uit art. 6:1:18, eerste lid, Sv volgt dat de proeftijd, voor zover in deze van belang, ‘begint op de dag dat het vonnis of arrest onherroepelijk is geworden’. [5] Uit het derde lid volgt dat de proeftijd niet loopt ‘gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen’. De mogelijkheden tot verlenging van de proeftijd zijn uitgebreid. De rechter kan de proeftijd volgens art. 6:6:19, eerste lid, Sv meermalen verlengen, en die verlengingen bedragen volgens het tweede lid (voor zover in deze van belang), ‘ten hoogste de termijn die maximaal aan de proeftijd kan worden verbonden’. [6] In de gevallen waarin de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit is op grond van art. 6:6:1, tweede lid, Sv (onder nadere voorwaarden) ‘het gerecht bevoegd dat kennis neemt van dat feit’. Uit de wettekst en de toelichting kan niet worden opgemaakt dat wijziging is gebracht in de regel dat een beslissing tot verlenging slechts gedurende de looptijd kan worden gegeven. [7]
10. Bij de stukken van het geding bevindt zich een 'uittreksel Justitiële Documentatie' van 17 juni 2022. Dat houdt inzake de zaken die aanleiding hebben gegeven tot de vier vorderingen tot tenuitvoerlegging het volgende in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:

‘Volledig afgedane zaken betreffende misdrijven’

(p. 3)
‘Instantie/zaaknr. Parket OVJ Zeeland-West-Brabant 02-063136-19
Datum beslissing 04 april 2019 Politierechter in de rechtbank Zeeland-West-
Brabant
(…)
Status Onherroepelijk 19 april 2019
Beslissing t.a.v.
Feit 1, Feit 2, Feit 3 subsidiair 5 Maanden Gevangenisstraf waarvan 3 Maanden
voorwaardelijk met een proeftijd van 2 Jaren
Start- en einddatum proeftijd:
19 april 2019 – 04 april 2022
(…)
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 17-03-2019 en
beëindigd op 19-04-2019.
Kennisgeving De executie heeft plaatsgevonden in de volgende periode
19-04-2019 t/m 16-05-2019.
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 19-03-2019 en
beëindigd op 05-04-2019.’
(p. 5)
‘Instantie/zaaknr. Parket OVJ Zeeland-West-Brabant 02-168232-18
Datum beslissing 06 september 2018 Politierechter in de rechtbank Zeeland-
West-Brabant
(…)
Status Onherroepelijk 21 september 2018
Beslissing t.a.v.
Feit 1 6 Weken Gevangenisstraf waarvan 3 Weken voorwaardelijk
met een proeftijd van 2 Jaren
Start- en einddatum proeftijd:
21 september 2018 – 14 augustus 2021
(…)
Kennisgeving De preventieve hechtenis is gestart op 25-08-2018 en
beëindigd op 17-09-2018.’
(p. 7)
‘Instantie/zaaknr. Parket OVJ Zeeland-West-Brabant 02-097618-17
Datum beslissing 29 augustus 2017 Politierechter in de rechtbank Zeeland-
West-Brabant
(…)
Status Onherroepelijk 21 mei 2019
Beslissing t.a.v.
Feit 1 3 Weken Gevangenisstraf waarvan 2 Weken voorwaardelijk
met een proeftijd van 2 jaren
Start- en einddatum proeftijd:
21 mei 2019 – 04 april 2022’
(p. 9)
‘Instantie/zaaknr. Parket OVJ Zeeland-West-Brabant 02-152821-17
Datum beslissing 21 maart 2018 Politierechter in de rechtbank Zeeland-West-
Brabant
(…)
Status Onherroepelijk 05 april 2018
Beslissing t.a.v.
Feit 1, Feit 2 2 Maanden Gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd
van 2 Jaren
Start- en einddatum proeftijd:
- 09 februari 2022’
11. De steller van het middel voert in de schriftuur aan dat de voorwaardelijke straffen die in de zaken met de vier parketnummers zijn opgelegd blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 juni 2022 allen een proeftijd van 2 jaar hadden. Nu de proeftijd volgens hetzelfde uittreksel bij de voorwaardelijke straffen die in drie zaken zijn opgelegd telkens drie jaren zou belopen moet het er volgens de steller van het middel voor worden gehouden dat bij deze eerder voorwaardelijk opgelegde straffen de proeftijd is verlengd met één jaar. Voor de vierde zaak (met parketnummer 02-152821-17) zou het uittreksel slechts vermelden dat de proeftijd van 2 jaren op 9 februari 2022 is ingegaan, zodat deze ten tijde van het indienen van de schriftuur nog zou lopen.
12. Op basis van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 juni 2022 kan worden vastgesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging allen betrekking hebben op (gedeeltelijk) voorwaardelijk opgelegde straffen waaraan een proeftijd van twee jaren is verbonden. Bij drie parketnummers volgt uit de vermelde start- en einddatum van de proeftijden dat deze telkens meer dan twee jaren hebben belopen. Anders dan de steller van het middel meen ik dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de proeftijd in deze zaken op enig moment door de rechter met één jaar is verlengd. In dat geval had de einddatum van de proeftijd telkens ten minste drie jaren na de startdatum van de proeftijd gelegen en dat is niet het geval. In alle drie zaken is de proeftijd juist korter dan drie jaren. Bovendien had een beslissing tot verlenging uit de justitiële documentatie moeten blijken. [8] En dat is bij deze parketnummers evenmin het geval.
13. Dat de proeftijd in deze drie van de zaken meer dan twee jaren heeft geduurd, heeft een andere verklaring. Art. 1, sub g, Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens merkt als ‘justitiële documentatie’ aan: ‘een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende justitiële gegevens die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd’. Dat deze verzameling gegevens langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd, brengt mee dat de tijd gedurende welke een veroordeelde rechtens van zijn vrijheid ontnomen is geweest, wordt verdisconteerd in de einddatum van de proeftijd zoals deze is vermeld op de justitiële documentatie. Alleen al uit de vermelding van gegevens die betrekking hebben op de vier zaken waar de vordering tot tenuitvoerlegging op ziet, blijkt dat de verdachte na de aanvang van de eerste proeftijd op 21 september 2018 verschillende malen rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Ik wijs in dit verband ook op een nog niet onherroepelijke veroordeling tot 240 dagen gevangenisstraf op 26 april 2021, waarbij is vermeld ‘preventieve hechtenis is gestart op 21-10-2020 en beëindigd op 05-06-2021’ en ‘preventieve hechtenis is gestart op 30-09-2020 en beëindigd op 05-10-2020’ (p. 1-2). [9] En op de preventieve hechtenis in de onderhavige zaak, die ‘is gestart op 28-07-2021 en beëindigd op 05-10-2021’.
14. Voor zover de steller van het middel opmerkt dat het uittreksel bij het vonnis met parketnummer 02-152821-17 slechts vermeldt ‘dat deze proeftijd is ingegaan op 9 februari 2022’ merk ik op dat het hof deze vermelding aldus heeft opgevat en heeft kunnen opvatten dat de proeftijd op 9 februari 2022 is geëindigd. Uit de justitiële documentatie volgt immers dat deze zaak op 5 april 2018 onherroepelijk is geworden. [10] Zoals al eerder opgemerkt kan uit de justitiële documentatie worden afgeleid dat verdachte nadien op verschillende momenten rechtens zijn vrijheid is ontnomen geweest, welke periode ook hier langs geautomatiseerde weg is verdisconteerd in de einddatum van de proeftijd. Ik merk voorts op dat het liggend streepje voor de datum van 09 februari 2022 staat.
15. Het voorgaande brengt mee dat de klacht dat het hof ten onrechte geen rekening zou hebben gehouden met het voorschrift dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen eveneens faalt. De steller van het middel heeft uitgerekend dat de verdachte in de periode waarin de proeftijden van de vier voorwaardelijk opgelegde straffen hebben gelopen 304 dagen rechtens zijn vrijheid is ontnomen. [11] Uit de proeftijd van de drie veroordelingen waarbij een begin- en einddatum is vermeld, kan worden afgeleid dat de proeftijd van twee jaren telkens zelfs met meer dagen is verlengd (maar niet met een vol jaar).
16. Ik merk in dat verband nog op dat de optelsom van de dagen waarvan aan de hand van de gegevens op de justitiële documentatie kan worden vastgesteld dat de verdachte rechtens zijn vrijheid was ontnomen, niet behoeft te sporen met het aantal dagen dat hem daadwerkelijk rechtens zijn vrijheid was ontnomen. Het gaat daarbij namelijk niet alleen om strafrechtelijke vrijheidsbeneming, maar ook om vrijheidsbeneming op andere titel. [12]
17. Alles overziend is het oordeel van het hof dat de proeftijden in de zaken met parketnummers 02-097618-17, 02-168232-18 en 02-063136-19 en 02-152821-17 reeds waren geëindigd zodat het niet langer mogelijk was om deze proeftijden te verlengen begrijpelijk en toereikend gemotiveerd. [13]
18. Het middel faalt.

Afronding

19. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Uit een arrest van Uw Raad van 15 oktober 2024 leid ik evenwel af dat in een geval als het onderhavige met de constatering van de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase kan worden volstaan. [14] Ook voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Wet van 26 november 1986, houdende herziening van de regeling betreffende de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling,
2.HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4445,
3.Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling,
4.Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) van 22 februari 2017,
5.In art. 14b Sr was het moment van aanvang van de proeftijd voordien anders geregeld. Behoudens in het geval van dadelijke uitvoerbaarheid was een kennisgeving vereist (vgl. art. 366a (oud) Sv). Vgl. over deze wijziging
6.Vgl.
7.Verpalen in:
8.Art. 2, tweede lid, Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de gegevens worden aangewezen die als justitiële gegevens worden aangemerkt. Art. 7, eerste lid, onder a, Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens merkt, voor zover van toepassing, als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aan ‘alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen’, met enkele uitzonderingen die hier niet ter zake doen. Zie bijvoorbeeld p. 16 van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 juni 2022 waaruit volgt dat de Kinderrechter op 19 september 2002 de proeftijd bepaald bij het vonnis onder parketnummer 02-001763-99 met 1 jaar heeft verlengd. Vgl. ook C.A. Knape en B.A.A. Postma,
9.Deze veroordeling is gewezen in de andere zaak waarin ik vandaag concludeer.
10.Van dadelijke uitvoerbaarheid blijkt niet uit de justitiële documentatie.
11.Naar ik begrijp de optelsom van de preventieve hechtenis in de onderhavige en de samenhangende zaak.
12.Verpalen in:
13.Ik attendeer in dit verband nog op HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:401, waarin Uw Raad overwoog dat de stelling ‘dat de proeftijd reeds was verstreken op het moment dat de strafbare feiten zijn gepleegd op grond waarvan de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is gedaan’ een onderzoek van feitelijke aard vergde ‘zodat daarop niet voor het eerst in cassatie met vrucht een beroep kan worden gedaan’. In deze zaak doet zich de – tot op zekere hoogte spiegelbeeldige – situatie voor waarin het hof in reactie op het verzoek om de proeftijden te verlengen vaststelt dat deze verstreken zijn. ’s Hofs oordeel dat de proeftijd in alle vier zaken is verstreken is een feitelijk oordeel over de begrijpelijkheid waarvan in cassatie kan worden geklaagd.
14.HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1449. Aan de verdachte was 4 maanden gevangenisstraf waarvan 2 maanden voorwaardelijk opgelegd (zo leid ik uit de conclusie van A-G Harteveld af) en Uw Raad deed meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep uitspraak.