ECLI:NL:PHR:2024:1369

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
15 december 2024
Zaaknummer
22/03568
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep wegens zeer gevaarlijk rijgedrag onder invloed van alcohol en drugs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die op 21 oktober 2020 in Breda betrokken was bij een politieachtervolging. De verdachte, die onder invloed van alcohol en drugs verkeerde, reed met snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur, negeerde meerdere verkeerslichten en reed tegen de verkeersrichting in op een rotonde. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voor het opzettelijk schenden van de verkeersregels in ernstige mate, zoals vastgelegd in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie werd voorgesteld dat zich richtte op de bewezenverklaring van de opzet en de ernst van de verkeersschendingen. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde straf. De zaak benadrukt de ernst van verkeersdelicten en de gevolgen van roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en drugs.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/03568

Zitting17 december 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

1. De verdachte is bij arrest van 23 september 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1.
“overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994”, 2.
“overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”(rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs) en 3.
“overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N. Wouters, advocaat in Middelburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Het middel bevat alleen klachten over de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (art. 5a WVW). Die klachten gaan over het oordeel (i) dat de verdachte ‘opzettelijk’ de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, en (ii) dat met deze gedragingen ‘levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was’.

De bewezenverklaring

4. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“1. hij op 21 oktober 2020 te Breda als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Graaf Engelbertlaan, de Mastbosstraat, de Rithsestraat, de Ambachtenlaan, de Ettensebaan, de Westerparklaan, de Lunetstraat, de Tramsingel, en de Nieuwe Prinsenkade, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door – onder invloed van alcohol en drugs –
-
meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur te rijden, en
-
tegen de verkeersrichting in een rotonde op te rijden en
-
meerdere keren door een rood licht te rijden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was; [1]

De bewijsvoering

5. De bewezenverklaring berust voor zover relevant op de volgende bewijsmiddelen (onderstrepingen mijnerzijds):
1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2020, proces-verbaalnummer PL2000-2020278178-5, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant] :
Op woensdag 21 oktober 2020 reed ik in een herkenbaar dienstmotorvoertuig. Ik was bezig met de verkeerssurveillance en stond met een geijkte lasersnelheidsmeter op de Graaf Engelbertlaan te Breda. De snelheid aldaar is 50 kilometer per uur. Ik zag een voertuig tegemoet komen. Ik zag dat dit voertuig harder reed dan het overige verkeer.Hierop heb ik het voertuig gelaserd met een snelheid van 120 kilometer per uur op een afstand van 160 meter.Hierop ben ik de Graaf Engelbertlaan opgereden, achter het voertuig aan. Ik zag dat het een personenauto betrof van het merk Opel, type Astra, kleur blauw. Ik zag dat het voertuig voorzien was van het Nederlandse [kenteken] .
Ik zag dat het voertuig op de rechter rijstrook ging rijden.Hierop ben ik langs het voertuig gereden. Op het moment dat ik voor het voornoemde voertuig reed, heb ik het politietransparant aan de achterzijde van mijn dienst motorvoertuig aangezet met de woorden: ‘Politie volgen’. Ik zag dat er aan de rechterzijde van de weg een tankstation zat. Op het moment dat ik het tankstation opreed zag ik dat het voertuig mij niet volgde en voorbij het tankstation reed.Ik zag dat hij zijn snelheid verhoogdeen richting de autosnelweg A16 reed. Op het kruispunt van de Graaf Engelbertlaan met de Mastboslaan (het hof begrijpt: Mastbosstraat) zag ik dat het voertuig rechtsaf sloeg de Mastbpslaan (het hof begrijpt: Mastbosstraat) op. Na ongeveer 200 meter zag ik dat het voertuig niet de verplichte rijrichting volgde,maar linksom de rotonde overreeden de Rithsestraat op reed.
Ik heb de optische licht- en geluidssignalen aangezet. Ik zag dat het voertuig met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur verder reed de Ambachtenlaan op. Verderop zag ik dat het voertuig de Nieuwe Heilaarstraat op reed, waarna hij direct weer de Ettensebaan op reed. Op het moment dat ik ook de Ettensebaan op reed heb ik op de mobiele telefoon die in de telefoon houder van mijn dienstauto zit op video opnemen gedrukt. De beelden die zijn opgenomen zal ik op een cd-rom plaatsen die bij dit proces-verbaal gevoegd is.
Op het kruispunt van de Zandoogjes met de Westerparklaan zag ik dat het voertuig door het groene verkeerslicht rechtdoor reed. Op het kruispunt van de Westerparklaan met de Baanzicht zag ik dat het voertuig voor rechtsaf voorsorteerde en uiteindelijk toch rechtdoor reed. Ik zag dat het voertuig hierop achter een vrachtwagen reed.Inmiddels had ik ook mijn politie transparant aan de voorzijde van mijn dienstmotorvoertuig aangezet met de woorden ‘Stop politie’. Ik zag dat de bestuurder daar niet op reageerde en door bleef rijden.Dit alles gebeurde op de Westerparklaan. Toen ik zag dat de rijbaan weer uit twee rijstroken bestond zag ik dat het voertuig op rijstrook één voorbij de vrachtwagen reed en zijn snelheid verhoogde. Ik keek toen snel op mijn teller van mijn dienstvoertuig en zag dat dat ik 100 kilometer per uur reed. Hierop zag ik dat het voertuig aankwam bij de kruising van de Westerparklaan met de Lunetstraat en dat het voertuig rechtsaf sloeg endoor het rode verkeerslicht reed zonder veel vaart te minderen. Nadat het voertuig op de Lunetstraat reed zag ik dat hij zijn snelheid weer verhoogde en dat ik 120 kilometer per uur moest rijden terwijl daar maar 50 toegestaan is.Ik zag ook dat op het kruispunt van de Lunetstraat met de Stadionstraat het voertuigdoor het rode verkeerslicht reed zonder vaart te minderen. Ik zag dat het voertuig midden op rijstrook 1 en 2 reed. Beide rijstroken zijn gescheiden middels een doorgetrokken streep.
Aangekomen bij het kruispunt van de Lunetstraat met de Slingerweg zag ik dat het voertuig door het rode verkeerlicht reed. De snelheid waarmee hij dit deed schatte ik tussen de 70 en 100 kilometer per uur. Op het kruispunt van de Lunetstraat met de Meidoornstraat zag ik dat het voertuig remde, maar wel door het rode verkeerslicht heen reed. Hierna aangekomen op het kruispunt van de Lunetstraat met de Tramsingel zag ik dat het voertuig voor rechtsaf voorsorteerde en uiteindelijk linksaf sloeg.Ik zag ook dat het verkeerlicht op rood stond op het moment dat het voertuig eronderdoor reed.Het gehele stuk dat het voertuig over de Tramsingel reed heb ik achter het voertuig aangereden met een snelheid tussen de 70 en 100 kilometer per uur. Op het kruispunt van de Tramsingel met de Nieuwe Prinsenkade zag ik dat het voertuig linksaf voorsorteerde en uiteindelijk rechtsaf sloeg.Hierbij was het verkeerslicht rood van kleur.
Op het kruispunt van de Nieuwe Prinsenkade met de Hoge Brug zag ik dat het voertuig de Hoge Brug overreed en zo het voetgangersgebied van het centrum van Breda inreed. Nadat het voertuig de Hoge Brug over was zag ik dat het voertuig direct linksaf sloeg de Kraanstraat op. Hierop zag ik dat het voertuig het terrein van het Kasteel van Breda op reed. Ik zag dat het voertuig niet verder kon rijden.
(…)
Ter plaatse aangekomen op het politiebureau hoorde ik van de collega’s dat er in het voertuig lege blikken met bier lagen. (...) Tevens bleek op het politiebureau de verdachte te zijn genaamd:
[verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats]
Op het moment dat ik de verdachte in het systeem nakeek om te kijken of hij in het bezit is van een geldig rijbewijs zag ik dat zijnrijbewijs categorie B vanaf 21-09- 2001 ongeldig was verklaard in verband met de geschiktheid.
2. Het proces-verbaal snelheid d.d. 22 oktober 2020, proces-verbaalnummer 211020202115132743, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] :
Ik zag dat op 21 oktober 2020 om 21.15 uur op de Graaf Engelbertlaan te Breda de verdachte als bestuurder met het hierna omschreven voertuig op de genoemde weg reed.
Motorvoertuig: personenauto, merk Opel Astra, [kenteken] .
De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte lasersnelheidsmeter.

Meetgegevens:

- gemeten afgelezen snelheid: 120 km/h
- werkelijk (gecorrigeerde) snelheid: 116 km/h
- toegestane snelheid: 50 km/h

Verdachte:

Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboren op: [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats]
(…)
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 oktober 2020, procesverbaalnummer PL2000-2020278178-6, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord/opmerking verdachte
V: Kunt u verklaren wat er gisteren gebeurd is?
A: Ik ben woensdag (het hof begrijpt: 21 oktober 2020) gaan eten met mijn vrouw.
Rond 19.00 uur zijn wij teruggegaan naar de hotelkamer. Tijdens het eten heb ik drie wijntjes gedronken. Ik stelde voor om naar de Albert Heijn te gaan. Mijn vrouw zei nog: “doe dat nou niet, je rijbewijs is ongeldig verklaard”. Ik stapte toch in de auto. Ik zag ergens een politieauto staan. Ik ging naar rechts voor de politieauto.Ik zag dat hij voor mij ging rijden en dat ik moest volgen. Ik weet dat ik wegreed. Ik ben twee keer door rood gereden om te kijken of ik de politie af kon schudden.Ik ben meegenomen naar het bureau, waar een bloedproef is afgenomen. Ik testte positief op de drugstest en blies een A-tje.
V: U bent meerdere malen door rood gereden. Wat kunt u daarover verklaren?
A:Ik wilde op dat moment niet stoppen. Ik hoopte dat de politie het op zou geven.
V: Is dat de enige reden dat u niet gestopt bent?
A:Ja. Ik heb wel eens gezien bij ‘politie op de hielen’ dat de politie stopt bij een achtervolging als ze door rood rijden.
V: U heeft de gehele rit harder gereden dan toegestaan was. Wat kunt u daarover verklaren? A: Ik ben dom geweest.
V: Er zijn ook meerdere situaties geweest waarbij u niet het juiste voorsorteer vak volgde waarom deed u dat?
A: Ik deed dat om de politie af te schudden.
V: Erkent u dat u na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder bent opgetreden? A: Ja.
V: Uw rijbewijs is sinds 2001 ongeldig verklaard. Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik was toen jong en heb toen alcohol gebruikt na feestjes.
V: U wist dat u niet mocht rijden?
A: Ja, dat wist ik.
8. De eigen waarneming van het hof naar aanleiding van de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden gemaakt door [verbalisant] op 21 oktober 2020:
Er vindt een achtervolging plaats van een auto door een andere auto. Uit de totaliteit van het dossier volgt dat de verdachte wordt achtervolgd door [verbalisant] .De verdachte rijdt zes keer door rood licht. Er zijn andere verkeersdeelnemers aanwezig op de weg.”
6. Het hof heeft zijn bewezenverklaring, voor zover thans relevant, als volgt nader gemotiveerd (met weglating van de voetnoten):
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.Daartoe is door de raadsvrouw – kort weergegeven – aangevoerd dat er, hoewel aan het vereiste van dubbel opzet is voldaan, onvoldoende uit het dossier blijkt dat er levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander was te duchten, waardoor niet aan de juridische kwalificaties van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 is voldaan.Uit de filmbeelden blijkt dat de verdachte niet extreem hard heeft gereden, dat de verdachte heeft geremd voor de bocht en bij de kruispunten, dat er geen enkele verkeersdeelnemer heeft moeten afremmen, dat de verdachte een vrachtwagen pas heeft ingehaald op het moment dat de weg veranderde in een tweebaansweg, dat de verdachte heeft afgeremd en heeft rondgekeken voordat hij door rood licht is gereden en er op dat moment geen kruisend verkeer zichtbaar was, dat de verdachte zijn snelheid heeft verminderd op het moment dat hij in het stadscentrum is aangekomen en dat de verdachte zijn auto aan de kant heeft gezet toen hij doorkreeg dat het te gevaarlijk was om door te rijden binnen de bebouwde kom, aldus de verdediging.Dit gedrag leidt er volgens de verdediging toe dat het verkeersgedrag van de verdachte weliswaar gevaarzettend was, maar niet zodanig dat de kans bestond dat hierdoor een ongeval zou kunnen worden veroorzaakt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 21 oktober 2020 te Breda met zijn personenauto tijdens een achtervolging door de politie meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur heeft gereden, waar onder andere een snelheid van maximum 50 kilometer per uur was toegestaan, tegen de verkeersrichting in een rotonde is opgereden en meerdere keren door een rood licht is gereden, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol en harddrugs.
Beoordeling van de verkeersovertredingen aan de hand van de maatstaf van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Met andere woorden: vastgesteld dient te worden dat de verdachte verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, of anders gezegd: dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
I) De verkeersregels
Het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van ‘de verkeersregels’. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet is opgemerkt: ‘De dader moet door zo’n gedraging opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels schenden terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat betekent dus niet dat met het verrichten van een of meer van de genoemde gedragingen al vaststaat dat opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden. Het enkele feit dat de bestuurder een telefoon vasthoudt of een bestuurder die onbewust door rood licht rijdt levert geen overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 op. Oftewel overtredingen van de in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen gedragingen die uit simpele onachtzaamheid worden begaan worden niet automatisch een zwaar misdrijf zodra daardoor enig gevaar voor letsel ontstaat. Het gaat bij een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 immers om het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels (en gevaar is te duchten).’ (Kamerstukken 2018/2019, 35 086, nr. 3, p. 12). Uit deze overweging en mede uit de naar aanleiding van de in de consultatiefase uitgebrachte adviezen gemaakte opmerking van de betrokken minister maakt het hof op dat ook een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn gelet op de ernst van het verkeersgedrag en in het licht van de context waarin dat verkeersgedrag heeft plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 21 oktober 2020 op de weg, de Graaf Engelbertlaan, de Mastbosstraat, de Rithsestraat, de Ambachtenlaan, de Ettensebaan, de Westerparklaan, de Lunetstraat, de Tramsingel en de Nieuwe Prinsenkade te Breda, terwijl hij onder invloed was van alcohol en harddrugs, meerdere keren met een te hoge snelheid heeft gereden (g. ), meerdere keren door rood licht is gereden (i.) en tegen de verkeersrichting in is gereden (j.) en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de volgende in artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, sub g., i. en j. bedoelde verkeersgedragingen.
II) In ernstige mate
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. In de MvT valt hierover het volgende te lezen.
“De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Naar het oordeel van het hof zijn in het geval van de verdachte de onder I genoemde verkeersregels in ernstige mate geschonden en kan derhalve worden gesproken van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Immers, de verdachte heeft gedurende de achtervolging meerdere keren met een te hoge snelheid, te weten snelheden tussen de 70 en 120 kilometer per uur, gereden, onder andere ook op locaties waar een maximum van 50 kilometer per uur was toegestaan, hij is tegen de verkeersrichting in een rotonde opgereden en hij is meerdere keren (zonder vaart te minderen) door een rood licht gereden, terwijl het reeds donker was en hij onder invloed was van alcohol en harddrugs. Deze autorit getuigt dermate van een minachting voor verkeersregels en van onverantwoord gedrag in het verkeer, waarbij de verdachte niet de bij de verkeersveiligheid betrokken belangen maar slechts zijn eigen belang om te ontkomen aan een verkeerscontrole voorop heeft gesteld, dat dit leidt tot de conclusie dat de verkeersvoorschriften bij voortduring in ernstige mate zijn geschonden, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
III) Opzettelijk
In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het opzet o.a. het volgende.
“De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Zoals hierboven in de algemene inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de beoordeling van verkeersdelicten in hoge mate casuïstisch.”
Blijkens de MvT is opzet “gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen.” Het hof zal zich dan ook beperken tot de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Voor zover deze vraag bevestigend kan worden beantwoord is daarmee ook de eerste vraag beantwoord: heeft de verdachte een of meer verkeersregels overtreden?
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij, ondanks dat hij wist dat de politie had aangegeven dat hij diende te stoppen, heeft getracht om aan de politie te ontkomen door – terwijl hij voordien alcohol gedronken had – te blijven doorrijden waarbij hij rode verkeerslichten negeerde en te hard reed. Het hof is van oordeel dat het meerdere keren met een te hoge snelheid rijden, tegen de verkeersrichting in een rotonde oprijden en meerdere keren door een rood licht rijden, gelet op verdachtes intentie om zich aan de politiecontrole te onttrekken, zeker in hun onderlinge samenhang bezien, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Immers, de aan de verdachte toe te schrijven verkeershandelingen betreffen telkens nieuwe keuzes die zowel het weten als het aanvaarden impliceren. Daarmee is gegeven de aard en de ernst van de hier aan de orde zijnde verkeersovertredingen het opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels gegeven.
IV) Gevaar te duchten
Het hof oordeelt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege dit ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Immers, de verdachte is gedurende een langere periode met hoge snelheden door de bebouwde kom van Breda gereden, terwijl hij onder invloed van alcohol en harddrugs verkeerde, wat de rijvaardigheid heeft verminderd en er zich meerdere andere verkeersdeelnemers bevonden op de door de verdachte afgelegde route. Deze andere verkeersdeelnemers zijn niet bedacht op het rijgedrag van de verdachte, waardoor zij hem te laat kunnen opmerken. Ook de verdachte kan – nog daargelaten de staat waarin de verdachte zich bevond na het gebruik van alcohol en cocaïne – de andere verkeersdeelnemers bij gebrek aan voldoende overzicht niet tijdig opmerken. Dat rechtvaardigt onder die omstandigheden de reële vrees dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen overlijden.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, toereikend zijn voor het oordeel dat verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.”

Een nadere omschrijving van de klacht

7. Blijkens de toelichting op het middel betwist de steller ervan dat de verdachte zich ‘opzettelijk’ zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden. [2] Betoogd wordt dat het
“enkele feitelijke samenspel van verkeersovertredingen”niet kan leiden tot het oordeel dat (dubbel) opzet aan de orde is, en dat uit het verhoor van de verdachte blijkt dat hij geen bewuste keuzemogelijkheden heeft gemaakt, maar dat het een
“aaneensluiting van feitelijke handelingen”betrof. Daarnaast betwist de steller van het middel dat door het handelen van de verdachte ‘levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was’, [3] nu uit de filmbeelden blijkt dat andere weggebruikers de verdachte opmerken en dat, zo betoogt de steller van het middel, de verdachte “
heel duidelijk rekening houdt met de andere weggebruikers”, waardoor niet kan worden gesteld dat er een reële vrees was voor een aanrijding met letsel of de dood tot gevolg.

Het wettelijke kader

8. Artikel 5a WVW luidt sedert de invoering ervan op 1 januari 2020 als volgt:
“1. Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:
a. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen;
b. gevaarlijk inhalen;
c. negeren van een rood kruis;
d. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan;
e. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats;
f. niet verlenen van voorrang;
g. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid;
h. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
i. door rood licht rijden;
j. tegen de verkeersrichting inrijden;
k. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;
l. niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen;
m. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd.
2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt mede in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.”
9. De memorie van toelichting bij de totstandkoming van de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ [4] houdt, voor zover thans relevant, in (onderstrepingen mijnerzijds):
“I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld:
(…)
een strafbaarstelling te introduceren voor zeer gevaarlijk rijgedrag dat zonder gevolgen is gebleven met een nieuw artikel 5a WVW 1994;
(…)
Concreet betekent dit dat zeer gevaarlijk rijgedrag dat de delictsomschrijving van artikel 5a WVW 1994 vervult, roekeloosheid in de zin van de wet oplevert. (…) Verder geven de in artikel 5a WVW 1994 opgenomen gedragingen meer inzicht aan de rechter in het soort gedragingen dat de wetgever bij roekeloosheid in het verkeer voor ogen staat.Bijvoorbeeld wanneer iemand zonder rekening te houden met andere weggebruikers (veel) te hard rijdt bij gevaarlijke kruisingen, terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten voor een ander. Of wanneer een automobilist onder invloed van ruim boven de toegestane hoeveelheid alcohol slingerend over de weg rijdt met een ruime overschrijding van de maximumsnelheid en daarbij onvoldoende rechts houdt.(…)
Onderdeel A (artikel 5a WVW 1994 (nieuw))
Het nieuwe artikel 5a WVW 1994 (…) kent een aantal elementen. De kern wordt gevormd door de aanhef en de slotzin. In de aanhef staat dat het een ieder verboden is opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate te schenden. Uit de slotzin volgt dat, wil er sprake zijn van een volgens artikel 5a WVW 1994 strafbaar gestelde gedraging, de schending van de verkeersregels tot gevolg moet hebben dat daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is te duchten.
(…)
Naar aanleiding van opmerkingen van de Rvdr en de NOvA verduidelijk ik hier graag dat sprake dient te zijn van opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Opzet maakt dus uitdrukkelijk onderdeel uit van de delictsomschrijving.Het delict wordt volvoerd door in ieder geval een of meer van de genoemde gedragingen te verrichten.Dit moet op een zodanige manier geschieden dat kan worden gezegd dat de verdachte, doordat hij zich aldus heeft gedragen, opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest. (…) En die strafwaardigheid vindt haar grondslag juist ook in het opzettelijk handelen, de welbewuste,zeer onverschillige en gevaarlijke houding waarmee de verdachte zich in het verkeer begeeft.
Ik onderschrijf de constatering van de NVvR dathet opzet in de delictsomschrijving betrekking heeft op de schending van de verkeersregels en dat de verdachte ook het opzet had om deze verkeersregels in ernstige mate te schenden.
(…)
Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis,het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.Wanneer de verdachte meerdere van deze gedragingen in één rit begaat kan het niet anders zijn (en mag dit ook worden aangenomen) dan dat hij de verkeersregels opzettelijk schendt en dat zijn opzet was gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.De verdachte kan in dergelijke gevallen niet onder de werking uitkomen van het voorgestelde artikel 5a WVW 1994 door te verklaren dat hij desbetreffende verkeersborden niet heeft gezien. Een aantal van de genoemde gedragingen –overschrijding van de maximumsnelheid, zeer dicht achter een ander voertuig rijden of het vasthouden van een mobiele telefoon –kunnen bovendien niet anders dan opzettelijk worden gepleegd.Voor andere van de genoemde gedragingen heeft opzet wel een zelfstandige betekenis. (…) Bij de gedragingen waar opzet wel een zelfstandige betekenis heeft komt de nadruk vooral te liggen op het volledige feitencomplex. Het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels zal dan met name moeten worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden diezicht bieden op de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft.
Als is komen vast te staan dat verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen,levert dat gedrag welhaast per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op.Voor een ernstige schending van verkeersregels is ook van belang dat de verdachte bij zijn gedragingen geen acht heeft geslagen op (mogelijke) andere verkeersdeelnemers. Het veroorzaken van het gevaar is opgenomen als een geobjectiveerd bestanddeel oftewel de eis van het «te duchten» van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen dan wel letsel volstaat. Bijvoorbeeld als een verdachte met zijn voertuig veel te hard rijdt in het stadscentrum waardoor andere weggebruikers moeten uitwijken of wegspringen.
(…) De lijst met gedragingen is niet-limitatief. Dit geeft de handhavingspraktijk de ruimte om ook andere gedragingen – van een vergelijkbare zwaarte als de reeds opgesomde gedragingen – die kunnen ontaarden in zeer gevaarlijk rijgedrag onder de delictsomschrijving te laten vallen mits uiteraard voldaan wordt aan de bestandsdelen uit het voorgestelde artikel.
Over het bestanddeel «indien daarvan gevaar is te duchten» merk ik nog op dat daarvoor bepalend is of het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is.Bij de beantwoording van deze vraag kan worden aangesloten bij de criteria uit de causaliteittheorieën. [5]
10. De memorie van antwoord bij dit wetsvoorstel houdt, voor zover relevant, in:
“Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregelsmoeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Over het algemeen zal hierbij sprake zijn van gedragingen gedurende één rit. In hoeverre een onderbreking van de rit van zodanige (korte) duur was dat de opeenvolgende en/of gecombineerde opzettelijke schending van verkeersregels voor en na die onderbreking, tot hetzelfde tenlastegelegde feit (of complex van feiten) behoren, is een beoordeling die de rechter aan de hand van het concrete geval toekomt.” [6]

De bespreking van het middel

11. Het hof heeft het volgende vastgesteld. In de bebouwde kom van Breda heeft een politieachtervolging plaatsgevonden waarbij de verdachte – die op dat moment onder invloed van alcohol en drugs verkeerde – gedurende een langere periode met hoge snelheden (tussen de 70 en 120 kilometer per uur) heeft gereden, onder andere op locaties waar 50 kilometer per uur was toegestaan. De verdachte is daarbij tegen de verkeersrichting in een rotonde opgereden, en heeft zesmaal (zonder (veel) vaart te minderen) een rood verkeerslicht genegeerd. Dit alles terwijl zich op de door de verdachte bereden weg andere verkeersdeelnemers bevonden. Nadat de verdachte was aangehouden, heeft hij verklaard dat hij wist dat de politie hem tot stoppen had gemaand. Desalniettemin heeft hij getracht om aan de politie te ontkomen. [7]
12. Op grond van deze vaststellingen – in onderling verband en samenhang bezien – heeft het hof geoordeeld dat de verdachte – om aan een verkeerscontrole te ontkomen – welbewust en met groot gevaar voor medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden. Dat oordeel getuigt, in het licht van het hiervoor onder de randnummers 8 tot en met 10 geschetste wettelijke kader, niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. [8] Evenmin onbegrijpelijk is dat het hof voorbij is gegaan aan de door de steller van het middel aangevoerde argumenten, te weten (onder meer) dat andere weggebruikers de verdachte zouden hebben opgemerkt. Het argument dat de verdachte met hen rekening heeft gehouden door zijn snelheid te verminderen wordt trouwens weerlegd door de bewijsmiddelen. [9]

Slotsom

13. Het middel is tevergeefs voorgesteld en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging.
14. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 27 september 2022. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in cassatie is overschreden en dat dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
15. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Onder 2 was kort gezegd bewezen verklaard dat hij tevens op 21 oktober 2020 als bestuurder is opgetreden terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard; onder 3 is bewezen verklaard dat hij op diezelfde dag heeft gereden na gebruik van alcohol (0,65 mg/ml bloed) en cocaïne (41 µg/l bloed).
2.De steller van het middel richt zijn pijlen klaarblijkelijk op de bewijsoverweging van het hof, voor zover inhoudende:
3.De steller van het middel richt zijn pijlen klaarblijkelijk op de bewijsoverweging van het hof, voor zover inhoudende:
4.‘Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging van de strafmaxima van enkele ernstige verkeersdelicten met het oog op versterking van de verkeershandhaving’, in werking getreden op 1 januari 2020.
5.
7.Uit bewijsmiddel 7 volgt dat de verdachte o.m. heeft verklaard:
8.Lezenswaardig is: W.H. Vellinga, ‘Aanscherping van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor ernstige verkeersdelicten’,
9.Zie HR 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:78,