ECLI:NL:PHR:2024:191

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
23/03721
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van beklag ex artikel 552a jo. 5.4.10 Sv door verschoningsgerechtigde tegen EOB

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 552a in verbinding met artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de klager, een advocaat, tegen de inbeslagneming van geheimhoudersstukken. De rechtbank Limburg heeft op 11 juli 2023 het beklag van de klager ongegrond verklaard. De klager had eerder, op 8 maart 2023, een klaagschrift ingediend na de inbeslagneming van documenten in het kader van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. De rechter-commissaris had op 3 april 2023 een beslissing genomen over de inbeslagneming van deze geheimhoudersstukken, maar de klager was van mening dat zijn verschoningsrecht niet correct was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de klager niet in de gelegenheid was gesteld om kennis te nemen van de inbeslaggenomen stukken, wat volgens de klager een schending van zijn rechten betekende. De rechtbank stelde echter vast dat de beslissing van de rechter-commissaris onherroepelijk was, omdat er geen beroep tegen was ingesteld. De klager en zijn advocaat voerden aan dat de rechtbank ten onrechte de beslissing van de rechter-commissaris als gegeven beschouwde en dat de rechtbank niet had moeten oordelen zonder de betekening van de beschikking aan de klager af te wachten. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank de zaak opnieuw moet behandelen, omdat de betekening van de beschikking niet rechtsgeldig was geschied. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/03721 Br
Zitting27 februari 2024

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de klager
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 11 juli 2023 het beklag van de klager strekkende tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen met de IBN-codes A.01.04.001, A.01.004.003, A. 01.05.002 en A.01.05.003, ongegrond verklaard.
Er bestaat samenhang met de zaak 23/03720 Br. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en M.D. Rijnsburger en T.H.L. Kneepkens, beiden advocaat te Amsterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. Dit middel is tijdig binnen de daartoe gestelde nadere termijn aangevuld, zodat het middel met inbegrip van deze aanvulling zal worden beoordeeld.
Het middel
4.1
Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
4.2
Namens de klager - een advocaat gevestigd in [plaats] - is op 8 maart 2023 een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv in verbinding met art. 5.4.10 Sv bij de rechtbank ingekomen. Dit klaagschrift houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“ [klager] (hierna: klager), geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , Rechtsanwalt bij Park Wirtschafsstrafrecht en kantoorhoudende te [plaats] aan de [a-straat 1] , te dezer zake domicilie kiezende te (1075 BH) Amsterdam aan het Valeriusplein 20A, ten kantore van Jansen Kneepkens Rijnsburger Advocaten;
dat klager wordt bijgestaan door de ondertekenende raadsman mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam, die tot het ondertekenen en indienen van dit klaagschrift (met het recht van substitutie) bepaaldelijk is gevolmachtigd;
dat er op 28 februari jl. beslag is gelegd op geheimhoudersstukken dan wel documenten en/of gegevensdragers die als geheimhoudersstukken dienen te worden aangemerkt;
dat klager vermoedt dat deze stukken in het kader van een Europees onderzoeksbevel, geregistreerd onder kenmerk EOB-1-2023002061, op verzoek van de Duitse autoriteiten in beslag zijn genomen;
dat klager zich niet met het beslag kan verenigen in verband met het navolgende:
1. De in beslag genomen stukken zijn geheimhoudersstukken en dienen per direct te worden geretourneerd. In dit verband wordt verwezen naar de correspondentie van [klager] aan ondergetekende waarin de geheimhoudersstukken worden toegelicht (bijlagen). Over de vraag of sprake is van geheimhoudersstukken bestaat geen misverstand. Uitvoering aan het Europees onderzoeksbevel is onverenigbaar met het geldende verschoningsrecht en dient te worden geweigerd gelet op artikel 5.4.4 van het Wetboek van Strafvordering.
2. Niet blijkt dat enig belang (van strafvordering) zich (nog langer) verzet tegen de teruggave van de geheimhoudersstukken. Nu dit niet (langer) het geval is, dient het beslag te worden opgeheven en de goederen te worden teruggegeven.
3. Indien niet middels schriftelijke afdoening tot gegrondverklaring van dit klaagschrift wordt overgegaan, is klager zeer wel bereid om het onderhavige klaagschrift met c.q. door middel van zijn raadsman in raadkamer van uw Rechtbank nader toe te (doen) lichten, en vragen klager en zijn raadsman zo nodig daartoe in raadkamer te worden opgeroepen.
4. De raadsman verzoekt voorts de Griffier en de Officier van Justitie alle (proces)stukken toe te zenden. Deze stukken waren ten tijde van het indienen van dit klaagschrift nog niet voorhanden. Klager behoudt zich dan ook uitdrukkelijk het recht voor om de gronden waarop dit klaagschrift steunt nader aan te vullen, dan wel te wijzigen.

REDENEN WAAROM:

Klager Uw Rechtbank verzoekt om het klaagschrift gegrond te verklaren en een last tot teruggave van de in beslag genomen goederen te (doen) geven.”
4.3
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 14 maart 2023 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden raadkamer van 14 maart 2023 voor zover betreffende de behandeling van het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat kantoorhoudende te
Amsterdam (Valeriusplein 20BG, 1075 BH Amsterdam),
hierna te noemen: de klager.
Ter terechtzitting tegenwoordig:
mr. L.P. Bosma, rechter;
mr. E. Gulikers, officier van justitie;
mr. M.J.M. Penders, griffier.
De rechtbank doet de zaak uitroepen.
De klager en zijn advocaat mr. T.H.L. Kneepkens zijn met voorafgaand bericht niet in raadkamer verschenen.
De rechtbank heef telefonisch contact opgenomen met de advocaat van de klager met de mededeling dat de betreffende geheimhouderstukken nog niet aan het kabinet RC ter beschikking zijn gesteld, waardoor de RC nog geen beslissing ex artikel 98 Sv heeft kunnen nemen. De behandeling van onderhavig klaagschrift kan derhalve niet worden voortgezet.
De rechtbank:
- schorst het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd;
- beveelt de oproeping van de veroordeelde tegen de dag en het tijdstip waarop de behandeling van de vordering ter terechtzitting wordt voortgezet.”
4.4
De rechter-commissaris in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft op 3 april 2023 een beslissing als bedoeld in art. 98 Sv genomen. Deze beslissing houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“beslissing over inbeslagneming geheimhoudersstukken
(artikel 98 Wetboek van Strafvordering)
In de strafzaak tegen de verdachte:
[betrokkene 1]
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]
Procedure
Op 7 maart 2023 heeft mr. T. Kneepkens, advocaat te Amsterdam, namens [klager] , Rechtsanwalt in [plaats] (Duitsland), een persoon met de bevoegdheid tot verschoning, bezwaar bij de rechter-commissaris gemaakt tegen de ter uitvoering van het EOB-1-2023002061, op 28 februari 2023 onder de verdachte in beslag genomen geheimhoudersstukken.
De rechter-commissaris heeft kennis genomen van de processtukken.
De verschoningsgerechtigde heeft aangevoerd dat zijn plicht tot geheimhouding zich uitstrekt tot de volgende hierna aangeduide en onder de verdachte in beslag genomen administratie (Verteidigerkorrsepondenz als bedoeld in §§ 97 en 148 Strafprozessordnung):
- een ‘Leitz’-ordner;
- een usb-stick;
- handgeschreven aantekeningen van de verdachte ‘zu Verteidigungszwecken'.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geheimhoudersstukken terug kunnen naar de verdachte maar dat het aan de rechter-commissaris is daarover te beslissen.
Beoordeling
1. Op 7 maart 2023 heeft mr. Kneepkens op grond van artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend omdat, kort gezegd, tussen de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, stukken zitten die onder het verschoningsrecht van zijn cliënt vallen. Het beklag strekt tot teruggave van de in beslag genomen geheimhoudersstukken.
2. Op grond van artikel 98 Wetboek van Strafvordering is het echter eerst aan de rechter-commissaris te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers. De rechtbank zal de behandeling van het klaagschrift dienen aan te houden en de zaak in handen van de rechter-commissaris dienen te stellen teneinde een beschikking te geven als bedoel in artikel 98 Sv.
3. Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het oordeel of dit laatste het geval is komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter). Voor zover dat noodzakelijk is mag daartoe door de rechter-commissaris van de desbetreffende stukken worden kennisgenomen, (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434). Indien de rechter-commissaris - bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens - niet in staat is zelf dat onderzoek te verrichten, zal hij het daarheen dienen te leiden dat het onderzoek wordt verricht door zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt.
De rechter-commissaris oordeelt als volgt.
(…)
5. Bij de handgeschreven aantekeningen van de verdachte ‘zu Verteidigungszwecken’ gaat het om de stukken die in de lijst van in beslag genomen goederen zijn aangeduid met de respectieve nummers (IBN-code) (…) A.01.04.001 en/of A.01.004.003 en/of A.01.05.002 en/of A.01.05.003. Die aantekeningen zijn op 22 maart 2023 in twee verzegelde enveloppen, die zich op hun beurt bevonden in één verzegelde plastic envelop, op het kabinet van de rechter-commissaris ontvangen.
6. De rechter-commissaris heeft kennisgenomen van de handgeschreven aantekeningen van de verdachte 'zu Verteidigungszwecken’ teneinde te kunnen beoordelen of deze aantekeningen onder het verschoningsrecht van de Duitse Rechtsanwalt vallen.
(…)
6.2.
Het stuk A.01.04.001 bevat een blok ruitjespapier (A-4 formaat) waarvan de eerste acht pagina’s handgeschreven aantekeningen bevatten. Uit niets blijkt dat het hier gaat om verslagen van gesprekken tussen de verdachte en de verschoningsgerechtigde of om aantekeningen of gespreksverslagen die weergeven of samenvatten wat in de vertrouwelijkheid van het kantoor tussen de verdachte en zijn Duitse Rechtsanwalt is besproken. Wat de rechter-commissaris betreft kan er dan ook redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat deze aantekeningen niet onder het verschoningsrecht vallen. Voor de twee losse vellen (A-4 formaat) die zijn genummerd A.01.04.003 geldt hetzelfde.
6.3.
Het stuk A.01.05.002 bevat verzameld in een plastic A-4 map diverse aantekeningen, zowel handgeschreven als in gedrukte vorm. De eerste pagina is een notitie, gedagtekend 17 april 2016, 18:20 uur van de hand van de verdachte. Uit de aanhef blijkt voor wie de notitie is bestemd; dat is niet de Duitse Rechtsanwalt of een medewerker van diens kantoor. Hoewel de eerste pagina als ‘restricted’ is geoormerkt, blijkt uit de notitie noch uit de overige stukken dat het hier gaat om verslagen van gesprekken tussen de verdachte en de verschoningsgerechtigde of om aantekeningen of gespreksverslagen die weergeven of samenvatten wat in de vertrouwelijkheid van het kantoor tussen de verdachte en zijn Duitse Rechtsanwalt is besproken. Ook hier geldt daarom dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het hier niet gaat om stukken die onder het verschoningsrecht vallen.
6.4.
Het stuk A.01.05.003 bevat een klein schrift met handgeschreven aantekeningen (zonder omslag), een geelkleurige plastic A-4 map en een rood schrift met harde omslag (A-4 formaat).
6.4.1.
Wat het handgeschreven kleine schrift betreft: uit niets blijkt dat het hier gaat om verslagen van gesprekken tussen de verdachte en de verschoningsgerechtigde of om aantekeningen of gespreksverslagen die weergeven of samenvatten wat in de vertrouwelijkheid van het kantoor tussen de verdachte en zijn Duitse Rechtsanwalt is besproken.
6.4.2.
De geelkleurige plasctic map bevat allereerst kennelijk twee van het internet gehaalde en voor eigen gebruik uitgeprinte artikelen met de titel ‘Cum-Ex-Trick kostet Steuerzahler zwölf Milliarden' en ‘Neues Schlupfloch, Wie Banken das Finanzamt erneut austricksen’. Van beide documenten (kennelijk dus afkomstig uit openbare bron) is duidelijk dat het hier niet gaat om stukken die onder het verschoningsrecht vallen. Verder bevindt zich in de map een uitgeprint, op 25 september 2019 om 10:04 uur aan de verdachte doorgestuurd mailbericht. Gelet daarop en op de mailadressen die in de mail zijn vermeld, gaat het hier niet om geheimhoudersinfo. In de gele map, in twee afzonderlijke doorzichtige plastic mappen, zitten verder nog, een door het ‘inland revenue department’ van de republiek Malta op 15 oktober 2012 afgegeven certificaat en twee notities. Het certificaat is evident geen geheimhoudersstuk. De notities zijn dat evenmin. De eerste notitie is gedagtekend 13 april 2018, tijdstip 12:26 uur en is niet afkomstig van of gericht aan de Duitse Rechtsanwalt. De verdachte is niet de geadresseerde van de notitie; aan hem is slechts een kopie ervan verstrekt. De tweede notitie is gedagtekend 14 februari 2018, tijdstip 11:06 uur. De notitie is kennelijk van de hand van de verdachte zelf en is door hem als ‘restricted’ geoormerkt Aan de notitie is een handgeschreven weergave van een schriftelijk telefoongesprek gehecht, dat
kennelijk tussen de verdachte en [betrokkene 2] op 13 april 2018 heeft plaatsgevonden alsook een agenda van het bezoek dat die [betrokkene 2] van 23 tot en met 27 april (naar de rechter-commissaris aanneemt van het jaar 2108). [betrokkene 2] , zo maakt de rechter-commissaris uit de stukken op, is de toenmalig managing director van ‘ [A] ’ en dus niet iemand die op grond van zijn beroep een verschoningsrecht toekomt.
Gelet hierop en nu verder uit niets blijkt dat het bij deze notities gaat om verslagen van gesprekken tussen de verdachte en de verschoningsgerechtigde of om aantekeningen of gespreksverslagen die weergeven of samenvatten wat in de vertrouwelijkheid van het kantoor tussen de verdachte en zijn Duitse Rechtsanwalt is besproken, kan daarom redelijkerwijs geen twijfel erover bestaan dat deze notities niet onder het verschoningsrecht van de Duitse Rechtsanwalt vallen.
6.4.3.
Het rood schrift met harde omslag (A-4 formaat) bevat handgeschreven aantekeningen en -los ingevoegd - een document ‘Central Securities Depositories Regulation’ van juni 2020 van de hand van [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , allen werkzaam voor HSBC. Het gaat hier niet om geheimhouders en dus valt het stuk niet onder het verschoningsrecht van de Duitse Rechtsanwalt en datzelfde, om de eerder gebezigde redenen, geldt voor de handgeschreven aantekeningen. Niet evident is immers dat het hier gaat om aantekeningen of gespreksverslagen die weergeven of samenvatten wat in de vertrouwelijkheid van het kantoor tussen de verdachte en zijn Duitse Rechtsanwalt is besproken.
(…)
Beslissing
De rechter-commissaris:
- bepaalt dat inbeslagneming van (…) het stuk A.01.03.001 (als bedoeld in overweging 6.1) (…) niet en voor het overige wel is toegestaan”
4.5
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 11 juli 2023 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“proces verbaal van de in het openbaar gehouden raadkamerzitting van 11 juli 2023 voor zover betreffende de behandeling van het bezwaarschrift overeenkomstig artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam (Valeriusplein 20BG, 1075 BH Amsterdam),
hierna te noemen: de klager.
Ter raadkamerzitting tegenwoordig zijn:
mr. M.J.M. Goessen, rechter,
D.V. Haring, griffier,
mr. T.C.M. Smeets, officier van justitie.
De rechter doet de zaak uitroepen.
Ter raadkamerzitting verschijnt mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam, die verklaart door de klager te zijn gemachtigd om namens hem het woord te voeren. De klager is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen. De belanghebbende [betrokkene 1] is ter raadkamerzitting gehoord.
De rechter heeft kort voorgehouden de documenten, die zich in het aan de rechtbank ter beschikking gestelde dossier bevinden.
De raadsman onderbouwd zijn klaagschrift met een (schriftelijk overlegde) pleitnota, welke in het digitale dossier te vinden is.
De belanghebbende [betrokkene 1] voert aan:
Alhoewel een KVI verstrekt is na de doorzoeking, is voor mij niet duidelijk welke stukken er in beslag zijn genomen. Hier wordt ook geen duidelijkheid over verschaft.
De officier van justitie brengt naar voren:
De procedure is naar oordeel van het Openbaar Ministerie correct verlopen. De rechter-commissaris heeft reeds gemotiveerd aangegeven dat het hier niet meer om geheimhouders stukken gaat. Het bezwaarschrift moet daarom ongegrond verklaard worden.
De rechter verklaart het onderzoek in raadkamer gesloten doet aansluitend uitspraak.”
4.6
De door de raadsman overgelegde pleitnota houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Meneer/mevrouw de voorzitter, Edelachtbaar college,
1. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de interpretatie zoals gehanteerd door rechter-commissaris te strikt is waar het gaat over geheimhoudersstukken, namelijk:
‘Uit niets blijkt dat het hier gaat om verslagen van gesprekken tussen de verdachte en de verschoningsgerechtigde of om aantekeningen of gespreksverslagen die weergeven of samenvatten wat in de vertrouwelijkheid van het kantoor tussen de verdachte en zijn Duitse Rechtsanwalt is besproken.'
2. Deze definitie van de rechter-commissaris is volgens de verdediging, mede gelet op de jurisprudentie op dit vlak (zie bijgevoegde uitspraak), te beperkt. Ook als uit de stukken blijkt dat deze zijn vervaardigd met het oog op de verdediging en er aldus ook uit blijkt dat de stukken zijn vervaardigd om aan de advocaat ter hand te stellen is sprake van geheimhoudersstukken. Zie in dit verband ook de toelichting van [klager] (bijlage), die reeds op voorhand met uw Rechtbank en Officier van Justitie per e-mail is gedeeld.
3. Volgens [betrokkene 1] zijn alle handgeschreven notities en gespreksverslagen vervaardigd ten behoeve van zijn verdediging en om aan zijn advocaat te overhandigen en is aldus sprake van geheimhoudersstukken.
4. De verdediging verzoekt uw rechtbank dan ook het ertoe te leiden dat alle handgeschreven notities worden geretourneerd aan [betrokkene 1] respectievelijk aan [klager] .
5. Daar komt bij dat zowel [klager] als [betrokkene 1] niet in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van de in beslaggenomen stukken. [klager] en [betrokkene 1] hadden graag kennis willen nemen van het beslag teneinde het standpunt kenbaar te maken. Dat is onverhoopt niet gebeurt. In de regel wordt een overleg belegd bij de rechter-commissaris en wordt men in de gelegenheid gesteld een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van het beslag waarna een beslissing ex artikel 98 Sv kan worden genomen. In onderhavige zaken is dat onverhoopt verzuimd door de rechter-commissaris. Zie in dit verband ook overweging 3. van de beslissing van de rechter-commissaris. [klager] had natuurlijk moeten worden uitgenodigd teneinde kennis te nemen van het beslag en vervolgens in de gelegenheid dienen te
worden gesteld om een standpunt kenbaar te maken.
6. Dit overleg bij de rechter-commissaris is dan vaak met de advocaat in kwestie, diens vertegenwoordiger en (in dit geval) de deken. Er kan dan een standpunt worden ingenomen welk standpunt in beginsel geëerbiedigd dient te worden, tenzij de rechter-commissaris redenen heeft om daarvan af te wijken. In een dergelijk geval kan daarbij desnoods kennis worden genomen van de stukken.
7. In dit geval is de mogelijkheid om kennis te nemen van de inhoud niet geboden waar dat had wel gemoeten.
8. Het vorenstaand maakt dat de verdediging uw rechtbank verzoekt om het klaagschrift ex artikel 552a Sv gegrond te verklaren en het ertoe te leiden dat alle handgeschreven notities aan [betrokkene 1] respectievelijk [klager] worden geretourneerd en een last tot teruggave wordt gegeven.
9. Samengevat wordt opgemerkt dat er i) verzuimd is de juiste procedure te volgen waarbij ook de verschoningsgerechtigde kennis kan nemen van de stukken en ii) dat het gehanteerde criterium te eng is. Primair verzoekt de verdediging uw rechtbank het beklag gegrond te verklaren te gelasten dat de eerder aangemerkte stukken en alle handgeschreven notities waar het verschoningsrecht op ziet worden geretourneerd. Subsidiair verzoekt de verdediging uw rechtbank om de zaak vandaag aan te houden teneinde de stukken weer in handen van de rechter-commissaris te stellen en de omissie voor wat betreft het niet kunnen inzien van de stukken te herstellen.”
4.7
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
(…)
Feiten
Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Duitse officier van justitie, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 28 februari onder [betrokkene 1] beslag gelegd op diverse goederen, waaronder, verschillende ordners, handgeschreven notities, emailberichten, een externe harde schijf, USB-sticks, een telefoonboek, laptops, desktoppen en mobiele telefoons.
Procedure
Het klaagschrift is op 8 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het klaagschrift is in raadkamer gezamenlijk behandeld met de zaak met raadkamernummer 23­006076 van [betrokkene 1] , wiens klaagschrift betrekking heeft op dezelfde stukken.
Vanwege de aanwezigheid van stukken die onder het verschoningsrecht vielen, is het onderzoek in raadkamer zitting van 14 maart 2023 aangehouden, om de uitkomst van de procedure bij de rechter-commissaris af te wachten. Op 3 april 2023 heeft de rechter-commissaris (in de procedure op grond van artikel 98 Sv) een beslissing genomen. Naar aanleiding hiervan heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt voor het vervolg van de raadkamerzitting.
De rechtbank heeft op 11 juli 2023 de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer voortgezet en daarbij de gemachtigde advocaat van de klager, mr. T.H.L. Kneepkens en de officier van justitie gehoord. De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De belanghebbende [betrokkene 1] is in raadkamer gehoord. Vervolgens is terstond uitspraak gedaan.
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover deze niet al zijn teruggeven. Het gaat hierbij om de inbeslaggenomen voorwerpen met de volgende inbeslagname codes (hierna: IBN-codes): A.01.04.001, A.01.004.003, A.01.05.002 en A.01.05.003.
Door de raadsman van de klager is aangevoerd dat de interpretatie van de rechter-commissaris over de reikwijdte van verschoninggerechtigde te beperkt is. Deze moet ook gelden voor stukken die gemaakt zijn met het oog op de verdediging, zoals de Hoge Raad heeft gesteld in de zaak met nummer ECLI:NL:HR:2016:2686. Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat de klager, als zijnde de verschoningsgerechtigde, niet in de gelegenheid is gesteld om van de inbeslaggenomen stukken kennis te nemen en een standpunt in te nemen. Het klaagschrift moet daarom gegrond verklaard worden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de autoriteiten om overdracht van de voorwerpen hebben gevraagd. Door de rechter-commissaris is inmiddels vastgesteld dat het hier geen stukken betreft die onder het verschoningsrecht vallen, waardoor niks aan de voerlevering in de weg staat.
Toetsingskader
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift, gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB, geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot die inbeslagneming. De Duitse autoriteiten hebben daarbij verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klager
De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich - gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd en de klager is ontvankelijk in het beklag.
Zoals hiervoor in het toetsingskader uiteen is gezet worden de goederen die in het kader van een EOB in beslag zijn genomen overgedragen aan de verzoekende autoriteit tenzij daarvoor beletselen zijn.
Een van de beletselen in de onderhavige zaak zou kunnen zijn dat er stukken in beslag zijn genomen die zouden kunnen vallen onder het verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft daartoe onderzoek verricht en daarover een beslissing genomen. De stukken waarover naar het oordeel van de rechter-commissaris, terecht een beroep is gedaan op het verschoningsrecht zijn teruggegeven aan klager en daarover zal de rechtbank dan ook geen beslissing meer nemen.
In de kern komt het klaagschrift erop neer dat de klager, als verschoningsgerechtigde, zich voor alle stukken beroept op zijn verschoningsrecht en dat de rechter-commissaris een onjuiste beslissing heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat tegen de beslissing van de rechter-commissaris geen beroep is ingesteld door de verdediging. Het is niet aan de rechtbank om thans in de juistheid daarvan te treden. Deze beslissing is derhalve bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift voor de rechtbank een gegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat de door de raadsman overgelegde jurisprudentie ziet op het beoordelingskader van de rechter-commissaris en derhalve bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift niet relevant lijkt te zijn.
Van overige beletselen om de in beslag genomen goederen over te dragen aan de Duitse autoriteiten is de rechtbank niet gebleken. Door de verdediging is hieromtrent ook niets aangevoerd.
Gelet op het bovenstaande dient het klaagschrift ongegrond verklaard te worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond.”
4.8
In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat de rechtbank kennelijk van oordeel is dat het beklag van de klager niet (ook) ziet op de beslissing van de rechter-commissaris en dat de beslissing van de rechter-commissaris reeds onherroepelijk is op grond waarvan er niet meer gerespondeerd hoefde te worden op de verweren van de klager. Volgens de stellers van het middel geven die oordelen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn die oordelen niet begrijpelijk. Daarbij wordt een deelklacht opgeworpen die betrekking heeft op de aard en omvang van het klaagschrift ex art. 5.4.10 juncto art. 552a Sv en een deelklacht die ziet op de (on)herroepelijkheid van de beslissing als bedoeld in art. art. 98 Sv.
De eerste deelklacht
4.9
Betoogd wordt dat het er gelet op de inhoud van het klaagschrift - waarin expliciet wordt gesteld dat sprake is van geheimhoudersstukken - voor dient te worden gehouden dat namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 5.4.10 in verbinding met art. 552a Sv is ingediend met het oog op de in art. 98 Sv bepaalde belangen. Het beklag richt zich volgens de stellers van het middel immers ook op de kennisneming van de stukken, waarmee het impliciet gericht is op de door de rechter-commissaris genomen beslissing. De onderhavige situatie zou de wetgever bij de totstandkoming van art. 98 lid 4 Sv onvoldoende voor ogen hebben gehad. Een andere reden die ervoor pleit om de beslissing van de rechter-commissaris onderwerp van het reeds op grond van art. 5.4.10 in verbinding met art. 552a Sv ingediende beklag te maken is volgens de stellers van het middel gelegen in de omstandigheid dat art. 552a Sv zich ook op het gebruik van de voorwerpen richt en bij geschriften het gebruik samenvalt met de kennisneming, waardoor in het onderhavige geval sprake is van een overlap. Kortom: een art. 552a Sv beklag waarin een beroep is gedaan op het verschoningsrecht om het gebruik te verhinderen kan (en hoort) gelijkgesteld (te) worden met een beklag gericht op kennisneming van diezelfde stukken. Ook om doelmatigheidsredenen ligt genoemde gelijkstelling voor de hand, omdat een opeenstapeling van procedures zijn doel voorbij schiet en het de Minister bij de invoering van art. 98, vierde lid, Sv juist te doen was om kortere termijnen te verbinden aan de procedure, waardoor opsporing en vervolging geen grote vertraging meer oplopen. Het onverkort vasthouden aan genoemde gescheiden (maar inhoudelijk verstrengelde) procedures zou juist vertraging in de hand werken. Gelet op het voorgaande zou het oordeel van de rechtbank dat het thans niet meer aan haar is om in de juistheid van de beslissing van de rechter-commissaris te treden getuigen van een onjuiste rechtsopvatting.
4.1
Met betrekking tot deze deelklacht merk ik op dat het in het onderhavige geval niet gaat om een art. 552a Sv-beklag waarin een beroep is gedaan op het verschoningsrecht om het gebruik van de in beslag genomen voorwerpen te verhinderen. Uit het onder 4.2 weergegeven klaagschrift blijkt dat het beklag zich richt tegen de inbeslagneming en dat het beroep op het verschoningsrecht verband houdt met de weigeringsgrond zoals weergegeven in art. 5.4.4, eerste lid, onder a, Sv. Daarop stuit deze deelklacht af.
4.11
Overigens merk ik op dat de rechtbank in raadkamer van 14 maart 2023 terecht heeft beslist dat de behandeling van het klaagschrift niet kon worden voortgezet vanwege de omstandigheid dat de rechter-commissaris nog geen beslissing als bedoeld in art. 98 Sv heeft kunnen nemen. Immers, indien vaststaat dat de klager met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, dient de behandeling van het klaagschrift te worden aangehouden en dient de zaak in handen van de rechter-commissaris te worden gesteld teneinde een beschikking te geven als bedoeld in art. 98, eerste lid, Sv. [1]
De tweede deelklacht
4.12
Betoogd wordt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een reeds onherroepelijke beslissing van de rechter-commissaris. De bewoordingen van de rechtbank, dat er geen beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris en het “thans” niet meer aan de rechtbank is om in de juistheid van die beslissing te treden, lezen de stellers van het middel zo dat daarin besloten ligt dat de rechtbank kennelijk van oordeel is dat dit op een eerder moment wel het geval had kunnen zijn, maar dat inmiddels deze beschikking van de rechter-commissaris “een gegeven” is. Dit zou onderstrepen dat de rechtbank het kennelijke oordeel is toegedaan dat geen beklag als bedoeld in art. 98, vierde lid, Sv meer kan worden ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris. Volgens de stellers van het middel wordt eraan voorbij gezien dat in het onderhavige geval geen betekening van de beschikking zoals bedoeld in art. 98, vierde lid, Sv heeft plaatsgevonden, zodat er ten tijde van de behandeling van het onderhavige klaagschrift nog beklag openstond. Daarbij wordt nog opgemerkt dat van een uitzondering als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1268 geen sprake is en daar overigens ook niets over is opgenomen. Tegen deze achtergrond zou het oordeel van de rechtbank dat de beslissing van de rechter-commissaris een gegeven was waarbij thans niet meer in de juistheid kon worden getreden van een onjuiste rechtsopvatting getuigen, althans onbegrijpelijk zijn. Volgens de stellers van het middel had de rechtbank alvorens een beslissing te nemen op het onderhavige klaagschrift ofwel de onherroepelijkheid van de beslissing van de rechter-commissaris af moeten wachten ofwel had inhoudelijk gerespondeerd moeten worden op de namens de klager naar voren gebrachte verweren. De enkele overweging van de rechtbank dat de overgelegde jurisprudentie niet relevant lijkt te zijn is daartoe in elk geval onvoldoende.
4.13
In de aanvullende toelichting op het middel wordt met betrekking tot deze deelklacht nog aangevoerd dat uit de aan het dossier toegevoegde stukken blijkt dat geen enkel stuk aan het adres van de klager is gezonden. Er is uitsluitend correspondentie waaruit volgt dat de beschikking van de rechter-commissaris op 3 april 2023 per e-mail aan de raadsman van de klager is gezonden. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM0781 wordt betoogd dat een dergelijke uitreiking aan het kantooradres van de raadsman niet als een rechtsgeldige betekening kan worden aangemerkt. Volgens de stellers van het middel moet het er dan ook voor worden gehouden dat de beschikking niet betekend is aan de klager. Nu de in art. 98, vierde lid, Sv genoemde termijn aanvangt op het moment van betekening dient het er voorts voor te worden gehouden dat de daarin bepaalde termijn van veertien dagen nog geen aanvang had genomen, althans niet was verstreken ten tijde van de onderhavige beschikking. Verder wordt nog opgemerkt dat uit de stukken evenmin kan worden afgeleid dat de klager kennis heeft genomen van de (inhoud van de) beschikking, althans blijkt niet op welk moment de beschikking de klager heeft bereikt.
4.14
Bij de beoordeling van deze deelklacht zijn de volgende bepalingen van belang:
- Artikel 98 Sv
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
5. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”
- Artikel 552d, eerste lid, Sv
“Een beschikking ingevolge artikel 552a, 552ab of 552b wordt onverwijld aan de klager betekend.”
4.15
Blijkens de inhoud van de onder 4.6 weergegeven pleitnota heeft de raadsman van de klager in raadkamer onder meer betoogd dat de interpretatie zoals gehanteerd door de rechter-commissaris (ik begrijp: in zijn beschikking van 3 april 2023) te strikt is waar het gaat over de geheimhoudersstukken. Blijkens de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat het thans niet aan haar is om in de juistheid van deze beslissing van de rechter-commissaris te treden, omdat daartegen geen beroep is ingesteld. De rechtbank beschouwt deze beslissing bij de beoordeling van het beklag daarom als een gegeven. Met de stellers van het middel meen ik dat in genoemde overwegingen besloten ligt dat volgens de rechtbank de beslissing van de rechter-commissaris ten tijde van de beoordeling van het beklag reeds onherroepelijk - en daarmee ontastbaar - was. Daarbij merk ik op dat uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 11 juli 2023, zoals weergegeven onder 4.5, niet blijkt dat naar aanleiding van het door de raadsman ingenomen standpunt de betekening van de beschikking aan de orde is gesteld.
4.16
Ingevolge art. 98, vierde lid, Sv kan de verschoningsgerechtigde tegen de beschikking van de rechter-commissaris op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift indienen bij de rechtbank. Het klaagschrift moet binnen veertien dagen na de betekening van de beschikking aan de verschoningsgerechtigde worden ingediend. Het aanvangsmoment van genoemde termijn ligt derhalve bij het moment waarop de betekening van de beschikking aan de verschoningsgerechtigde heeft plaatsgevonden. Het wetboek kent in dit verband geen regeling waarbij de termijn aanvangt nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat genoemde beschikking de verschoningsgerechtigde bekend is. [2]
4.17
Op de betekening van een beschikking als bedoeld in art. 98 Sv zijn de voorschriften van art. 36a e.v. Sv van toepassing. Ingevolge art. 36b, tweede lid, Sv geschiedt betekening van een gerechtelijke mededeling door middel van uitreiking of elektronische overdracht, op de bij de wet voorziene wijze.
4.18
Door de stellers van het middel zijn de betekeningsstukken van de beschikking van 3 april 2023 tijdig opgevraagd bij de rolraadsheer. Aan betrokkenen is teruggekoppeld dat de stukken niet zijn aangetroffen in het op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegestuurde dossier. Naar aanleiding daarvan heeft de Hoge Raad informatie ingewonnen bij de rechtbank Limburg. De rechtbank heeft aangegeven dat deze stukken niet aanwezig zijn. Wel heeft de rechtbank een mailwisseling toegestuurd waaruit blijkt dat de beslissing van de rechter-commissaris van 3 april 2023 op genoemde datum per mail is verstuurd aan de betrokken advocaat en de officier van justitie. Deze mailwisseling is in het digitale dossier van de Hoge Raad geplaatst.
4.19
Uit het voorgaande blijkt niet van een rechtsgeldige betekening van de beschikking van de rechter-commissaris van 3 april 2024 [3] , zodat er in cassatie uit van zal moeten worden uitgegaan dat een dergelijke betekening niet heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de beschikking van de rechter-commissaris nog steeds niet is verstreken. Het kennelijke oordeel van de rechtbank dat die beschikking al wel onherroepelijk was is daarom niet begrijpelijk. De rechtbank had in verband met de nog openstaande beroepstermijn haar beslissing moeten aanhouden totdat die betekening voltooid was en (alsdan) duidelijk was geworden of er wellicht een beklag ex art. 522a Sv tegen de beslissing van de rechter-commissaris was ingediend. Die weg zal naar ik meen na terugwijzing door de Hoge Raad alsnog bewandeld moeten worden.
4.2
Het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan en tot het aan de rechter-commissaris in die rechtbank in handen stellen van de stukken teneinde op de voet van art. 98, vierde lid, Sv de beschikking van 3 april 2023 aan de klager te betekenen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Zie bijv. HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, NJ 2018/435 en HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960.
2.Vgl. bijv. HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1970, NJ 2021/378 (kennisgeving aan de beslagene a.b.i. art. 5.4.10 lid 1 Sv).
3.De verzending van een e-mail naar het adres van de raadsman kan niet als een betekening in de zin van art. 36b lid 2 Sv worden aangemerkt – daarvoor is het gebruik van de aangewezen elektronische voorziening vereist.