ECLI:NL:PHR:2024:57

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
22/01474
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklachten over bijstandsfraude en gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor bijstandsfraude door het niet melden van een gezamenlijke huishouding met haar ex-man en de medebewoning door haar volwassen kinderen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. De verdachte heeft in cassatie zes deelklachten ingediend, die voornamelijk gericht zijn tegen de bewezenverklaring van de gezamenlijke huishouding en de medebewoning. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de bewijsvoering voldoende is om de veroordeling te handhaven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar ex-man gedurende de tenlastegelegde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, ondanks dat de verdachte dit ontkende buiten de erkende periodes. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de kinderen van de verdachte in de tenlastegelegde periode hun hoofdverblijf hadden in de woning van de verdachte, wat de verdachte had moeten melden. De Hoge Raad heeft de cassatieklachten verworpen en de veroordeling bevestigd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/01474

Zitting16 januari 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
Bij arrest van 15 april 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2020 vernietigd voor zover het de strafoplegging betreft en voor het overige bevestigd. In dit vonnis heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld wegens “in strijd met een [haar] bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl [zij] weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van [haar] recht op een verstrekking en de hoogte of de duur van een verstrekking, meermalen gepleegd”. Het hof heeft de verdachte hiervoor een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het cassatiemiddel bevat zes deelklachten, die met name zijn gericht tegen de bewezenverklaring. Die bewezenverklaring ziet, zoals hiervoor aangeduid, op het niet voldoen aan een wettelijke inlichtingenplicht die op de verdachte rustte omdat zij een bijstandsuitkering ontving. Het gaat daarbij om de periode 18 februari 2008 tot en met 4 september 2018. Enerzijds zou de verdachte in die periode niet hebben gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-man [betrokkene 1] . Anderzijds zou zij niet hebben medegedeeld dat enkele van haar volwassen kinderen bij haar woonden. De verdachte heeft erkend dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-man in de periode 18 februari 2008 tot en met 16 november 2009 en in de periode september 2017 tot en met juni 2018. Voor het overige ontkent zij dat sprake was van een gezamenlijke huishouding met haar ex-man of van medebewoning door haar kinderen.
2.2
De eerste en de tweede deelklacht houden in dat de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring voor zover die ziet op de gezamenlijke huidhouding met de ex-man (buiten de erkende periodes) respectievelijk op de medebewoning van de kinderen. In de derde deelklacht wordt aangevoerd dat bewezenverklaring voor beide onderdelen onbegrijpelijk is. De vierde en de vijfde deelklacht zien op de bewezenverklaring respectievelijk de kwalificatie van de medebewoning voorafgaand aan de datum van 1 juli 2015 omdat pas vanaf die datum medebewoning gevolgen zou hebben voor de hoogte van de uitkering. De zesde deelklacht houdt ten slotte in dat twee van de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen ontoelaatbare conclusies zouden bevatten.
2.3
Voordat ik het cassatiemiddel bespreek, zal ik eerst de door het hof bevestigde bewezenverklaring, bewijsoverwegingen en bijbehorende bewijsmiddelen van de rechtbank weergeven.
2.4
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“zij in de periode van 18 februari 2008 tot en met 4 september 2018 te [plaats] , [gemeente] , in strijd met haar bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichtingen, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande ouder) en de Participatiewet (norm alleenstaande ouder), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk nagelaten tijdig en volledig de Afdeling Werk, Participatie en Inkomen van de [gemeente] ervan op de hoogte te stellen dat zij, verdachte, een gezamenlijke huishouding voerde met [betrokkene 1] op het adres [a-straat 1] te [plaats] en dat er wijzigingen waren met betrekking tot medebewoning op haar adres [a-straat 1] te [plaats] .”
2.5
De bewijsmiddelen houden, iets verkort weergegeven, in (met nummering van mijn hand):

[1.] Een proces-verbaal van uitkeringsfraude d.d. 13 november 2018. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (pagina’s 1 t/m 31):In de administratie van de [gemeente] , sector Werk & Inkomen zag ik dat verdachte een uitkering van de [gemeente] ontving gedurende de volgende perioden:
- 01-01-2004 t/m 31-12-2015, Wet Werk en Bijstand (WWB), norm alleenstaande ouder;
- 01-01-2016 t/m heden, P-wet (de rechtbank begrijpt: Participatiewet), norm alleenstaande ouder.
Verdachte ontving maandelijks, dan wel periodiek, een rechtmatigheidsformulier met daarop diverse vragen over haar persoonlijke omstandigheden, waaronder vragen over woonsituatie. Deze vragen zijn van essentieel belang voor de vaststelling van het recht op en/of de voortzetting van de uitkering. Na beantwoording van de vragen diende verdachte deze na datering en ondertekening retour te zenden aan de [gemeente] , Cluster Werk & Inkomen. Ik zag op de rechtmatigheidsformulieren over de periode van februari 2010 t/m maart 2011 (de rechtbank begrijpt: dat verdachte) heeft ingevuld dat er geen wijzigingen in haar woon- en leefsituatie zijn.
Ik zag in het dossier van de [gemeente] , op naam van verdachte, dat er aan de verdachte [verdachte] destijds een besluit is gestuurd, gedateerd 1 september 2017 waarin haar wordt meegedeeld dat haar uitkering wordt voortgezet. In de bijlage wordt zij gewezen op de voor haar geldende inlichtingenverplichting.
Ik zag in de (Gemeentelijke) Basisregistratie Personen (BRP) dat verdachte vanaf 5 september 2005 staat ingeschreven op de [a-straat 1] , [plaats] .
Verdachte en [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (hierna: [betrokkene 1] ) zijn met elkaar getrouwd geweest van [datum] 1986 tot en met [datum] 1991.
Ik zag in de BRP dat [betrokkene 1] vanaf 17december 2022 (de rechtbank begrijpt: 2002) ingeschreven staat op de [b-straat 1] , [plaats] .
Ik zag in de BRP dat verdachte en [betrokkene 1] samen vier kinderen hebben, namelijk [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1988, [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1990, [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1995 en [betrokkene 5] , geboren op [geboortedatum] 2002.
Op 19 april 2017 zag ik dat de oudste drie kinderen staan ingeschreven op het adres van [betrokkene 1] . [betrokkene 2] sinds 3 oktober 2012, [betrokkene 4] sinds 24 juni 2015 en [betrokkene 3] van 15 december 2011 tot en met 1 september 2017 en vanaf 12 juni 2018.
Ik zag in Suwinet dat [betrokkene 1] met ingang van 2 december 2003 een WAO-uitkering van het UWV ontvangt met een aanvulling van N.V. Schadeverzekering.
I[n] het kader van dit onderzoek is het waterverbruik van verdachte opgevraagd. Hieruit blijkt, dat er veel meer water is verbruikt dan bij een gemiddeld verbruik in een twee persoonshuishouden.
Op 19 april 2017 zag ik dat [betrokkene 1] , sinds 17 september 2012 een zwarte Audi A3 met kenteken [kenteken] op zijn naam heeft staan.
[2.] Een schriftelijk bescheid (pagina’s 184 en 185), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.Dit geschrift, te weten een Rechtmatigheidsformulier [gemeente] , stempel 4 februari 2010, houdt onder meer in:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Ten laste komende kinderen
Geboren Naam
[geboortedatum] -2002 [betrokkene 5]
[geboortedatum] -1995 [betrokkene 4]
Indien het inkomen van u, uw partner of één van uw kinderen, ouder dan 18 jaar, is gewijzigd, dient u dit op de achterzijde in te vullen.
Verrekende heffingskortingen
Ink.bel.terugg. alleenst.ouder(5-7)
Zijn er wijzigingen opgetreden in de gegevens, zoals vermeld op de voorzijde van het formulier?
Zo ja, ga dan verder bij opgave wijzigingen
Zo nee, onderteken het formulier en stuur het terug.
Opgave wijzigingen
Een wijziging in gezinssamenstelling of medebewoners. Geef wijzigingen binnen 5 dagen door aan de afdeling Burgerzaken van de gemeente.
De gegevens op de voorzijde van het rechtmatigheidsformulier zijn juist en bovenstaande wijzigingen zijn geheel naar waarheid ingevuld. Ik weet dat het onjuist beantwoorden van vragen strafbaar is. Het niet juist beantwoorden kan leiden tot het opleggen van een boete, maatregel, strafrechtelijke vervolging en/of beëindiging van de uitkering.
Plaats/datum: 1-1-20010
Handtekening cliënt: (de rechtbank begrijpt: handtekening van verdachte).
[3] Een schriftelijk bescheid (pagina’s 178 en 179), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift, te weten een Rechtmatigheidsformulier [gemeente] , stempel 25 augustus 2010, houdt onder meer in:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Ten laste komende kinderen
Geboren Naam
[geboortedatum] -2002 [betrokkene 5]
[geboortedatum] -1995 [betrokkene 4]
(…)
Zijn er wijzigingen opgetreden in de gegevens, zoals vermeld op de voorzijde van het formulier? Zo ja, ga dan verder bij opgave wijzigingen
Zo nee, onderteken het formulieren stuur het terug
(…)
Plaats/datum: [plaats] , 21-8-20010
Handtekening cliënt: (de rechtbank begrijpt: handtekening van verdachte)
[4] Een schriftelijk bescheid (pagina’s 180 en 181), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.Dit geschrift, te weten een Rechtmatigheidsformulier [gemeente] , stempel 10 november 2010, houdt onder meer in:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode]
Ten laste komende kinderen
Geboren Naam
[geboortedatum] -2002 [betrokkene 5]
[geboortedatum] -1995 [betrokkene 4]
(…)
Zijn er wijzigingen opgetreden in de gegevens, zoals vermeld op de voorzijde van het formulier? Zo ja, ga dan verder bij opgave wijzigingen
Zo nee, onderteken het formulieren stuur het terug
(…)
Plaats/datum:05.11.2010
Handtekening cliënt: (de rechtbank begrijpt: handtekening van verdachte)
[5] Een schriftelijk bescheid (pagina’s 182 en 183), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.Dit geschrift, te weten een Rechtmatigheidsformulier [gemeente] , stempel ontvangen 28 maart 2011, houdt onder meer in:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Ten laste komende kinderen
Geboren Naam
[geboortedatum] -2002 [betrokkene 5]
[geboortedatum] -1995 [betrokkene 4]
(…)
Zijn er wijzigingen opgetreden in de gegevens, zoals vermeld op de voorzijde van het formulier? Zo ja, ga dan verder bij opgave wijzigingen
Zo nee, onderteken het formulieren stuur het terug
(…)
Plaats/datum:23.3.200011, [plaats]
Handtekening cliënt: (de rechtbank begrijpt: handtekening van verdachte).
[6] Een schriftelijk bescheid (pagina's 186 en 187), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.Dit geschrift, te weten een Rechtmatigheidsformulier [gemeente] , stempel 10 mei 2010, houdt onder meer in:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Ten laste komende kinderen
Geboren Naam
[geboortedatum] -2002 [betrokkene 5]
[geboortedatum] -1995 [betrokkene 4]
(…)
Zijn er wijzigingen opgetreden in de gegevens, zoals vermeld op de voorzijde van het formulier? Zo ja, ga dan verder bij opgave wijzigingen
Zo nee, onderteken het formulieren stuur het terug
(…)
Plaats/datum: [plaats] , 01-05-2010
Handtekening cliënt: (de rechtbank begrijpt: handtekening van verdachte).
[7] Een schriftelijk bescheid (pagina's 188 en 189), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.Dit geschrift, te weten een Rechtmatigheidsformulier [gemeente] , stempel ontvangen 3 maart 2011, houdt onder meer in:
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode]
Indien het inkomen van u, uw partner of één van uw kinderen, ouder dan 18 jaar, is gewijzigd, dient u dit op de achterzijde in te vullen.Zijn er wijzigingen opgetreden in de gegevens, zoals vermeld op de voorzijde van het formulier?
Zo ja, ga dan verder bij opgave wijzigingen
Zo nee, onderteken het formulieren stuur het terug.
Opgave wijzigingen
Een wijziging in gezinssamenstelling of medebewoners. Geef wijzigingen binnen 5 dagen door aan de afdeling Burgerzaken van de gemeente.
Een wijziging in inkomen van partner
Een wijziging in inkomen van één van mijn kinderen van 18 tot 21 jaar
De gegevens op de voorzijde van het rechtmatigheidsformulier zijn juist en bovenstaande wijzigingen zijn geheel naar waarheid ingevuld. Ik weet dat het onjuist beantwoorden van vragen strafbaar is. Het niet juist beantwoorden kan leiden tot het opleggen van een boete, maatregel, strafrechtelijke vervolging en/of beëindiging van de uitkering.
Plaats/datum:3.3.20011, [plaats]
Handtekening cliënt: (de rechtbank begrijpt: handtekening van verdachte).

[8] Verklaring van verdachte ter terechtzittingDe verklaring die verdachte ter terechtzitting van 29 september 2020 heeft afgelegd, houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in.Ik heb van 10 oktober 1990 tot 1 oktober 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder ontvangen. Ik woon op de [a-straat 1] te [plaats] . Ik sta daar sinds 5 september 2005 ingeschreven met mijn jongste dochter, [betrokkene 5] . Mijn ex-partner, [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), staat ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats] . Onze oudste drie kinderen staan daar ook ingeschreven. [betrokkene 1] en ik zijn gescheiden sinds [datum] 1991. Na de scheiding hebben wij nog twee kinderen gekregen.[betrokkene 1] heeft de in de afgelopen jaren twee keer een periode bij mij in huis geslapen. De eerste keer was in de periode dat mijn oudste dochter werd bedreigd. Zij was toen 19 jaar en zij is geboren in 1988. Dat heeft twee jaar geduurd. Hij heeft ook een keer bij mij gewoond vanwege zijn gezondheidsproblemen en de verbouwing van zijn huis. Dat was eind 2017.U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik de Rechtmatigheidsformulieren (hierna: de formulieren) ken. Ik kan niet lezen en schrijven. Iemand helpt mij met het invullen van de formulieren. Ik heb die formulieren naar waarheid ingevuld en ondertekend bij mij thuis in [plaats] . Aangezien er geen wijzigingen waren, heb ik de formulieren altijd hetzelfde ingevuld.

Mijn oudste dochter, [betrokkene 2] , reed voornamelijk in de Audi van [betrokkene 1] . De auto stond op zijn naam, maar hij gebruikte hem nooit. [betrokkene 2] gebruikte de auto om naar haar werk te gaan zes dagen per week. De andere kinderen gebruikten hem ook. [betrokkene 2] kwam wel vaak op de [a-straat 1] .
[betrokkene 1] en ik hebben samen vier kinderen. Als het nodig is, komt hij natuurlijk naar mijn woning. Mijn kinderen ook. De bedden van de kinderen zijn nog hetzelfde als toen ze in mijn woning woonden. [betrokkene 1] haalt weleens brood, omdat ik vanwege reuma last van mijn heupen heb. Hij zet ook weleens de kliko van de buren buiten. [betrokkene 1] brengt mij weleens naar mijn afspraken. Ik kan niet barbecueën, dus dat doet [betrokkene 1] voor de kinderen.
[9] Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] . Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven- onder meer in als de op 4 september 2018 door verdachte ten overstaan van de verbalisanten afgelegde verklaring (pagina’s 32 t/m 52):Mijn kinderen werken.
Ik heb de zogeheten rechtmatigheidsformulieren ondertekend en ik stuur ze op. Mijn kinderen zeggen mij waar het voor is. De handtekening onder deze formulieren is van mij. Ik ontvang die formulieren omdat ik een uitkering van de gemeente ontvang. Ik weet dat het standaardvragen zijn voor iemand met een uitkering.
[betrokkene 1] heeft een sleutel van mijn woning.
Er zijn diverse observaties verricht. Hieruit is gebleken dat drie vrouwen 's morgens vroeg uit uw woning vertrekken en in de loop van de dag weer terugkomen. Wie zijn deze vrouwen?Mijn dochters.
[betrokkene 1] komt en gaat. Als hij ziek is slaapt hij wel eens bij ons in huis. Er ligt ook wel wat van zijn kleding bij mij. Hij eet in zijn eigen huis en bij ons thuis Als hij ziek is dan komt hij regelmatig.
[10] Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] , Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 24 oktober 2018 door [betrokkene 1] ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring (pagina’s 61 t/m 70):Het klopt dat ik onlangs naar Turkije ben geweest. Ik ben de 19e van de zesde maand naar Turkije gegaan.
Ik ben gescheiden. Ik heb vier kinderen. Eén zoon en drie dochters. Mijn kinderen komen bij hun moeder, [verdachte] , wanneer zij dat willen.
Ik heb een auto, een Audi A3. De auto is wel van mij, maar mijn oudste dochter maakt er gebruik van. Ik gebruik hem zelf niet. Ze gebruikt hem om naar haar werk te gaan. [verdachte] en ik hebben het contact nooit verbroken. We spreken elkaar regelmatig over de kinderen. [verdachte] is ook heel ziek. Als het nodig is, ga ik naar haar toe. [verdachte] woont op de [a-straat 1] in [plaats] met onze jongste dochter, maar de andere kinderen gaan daar ook heen.
In de afgelopen jaren hebben twee vrienden van mij de woning op mijn adres aan de [b-straat 1] te [plaats] gebruikt. Eén daarvan was [betrokkene 6] en een was [betrokkene 7] . Zij verbleven ongeveer vijf jaar geleden in mijn woning, ongeveer drie of vier keer per week. Ze bleven slapen. In die periode was mijn zoon bij mij, mijn dochters kwamen dan alleen overdag. Mijn dochters sliepen dan bij hun moeder, [verdachte] .
Door de weeks gaat mijn dochter met de auto naar haar werk. Zij gaat om half acht de deur uit en werkt tot vijf uur. Op zaterdag gaat zij naar school. Mijn dochter heeft dus zes dagen per week de auto.
In september 2017 heeft er een verbouwing op de [b-straat] plaatsgevonden. Mede gezien dat mijn aders vernauwd waren, wilden mijn kinderen dat ik bij hun op de [a-straat] zou verblijven. Daarna ben ik naar Turkije gegaan. Ik ben op de 19e van de zesde maand dit jaar naar Turkije gegaan. Tussen de verbouwingen dat ik naar Turkije ben gegaan, heb ik al die tijd op de [a-straat] gewoond. Ik ben daar gebleven.
Ik loop vaak in en uit op de [a-straat 1] . In de periode dat ik op de [a-straat 1] verbleef, tijdens de verbouwingen toen ik ziek was, deden we samen de boodschappen. Ik heb geld naar [verdachte] overgemaakt, omdat mijn jongste dochter een bed nodig had.
[verdachte] heeft niet aan de [gemeente] doorgegeven dat ik in die periode op de [a-straat 1] te [plaats] verbleef.
Ongeveer acht jaar geleden had mijn dochter een vriend. In die periode heeft die vriend ons wel bedreigd. Dat heeft ongeveer twee jaar geduurd. In die periode was ik vaak bij [verdachte] . Ik ben er wel blijven slapen omdat die jongen vaak langs reed.
[11] Een schriftelijk bescheid (pagina’s 157 tot en met 163), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.Dit geschrift, te weten een onderzoeksrapportage Handhaving, opgemaakt door rapporteur [betrokkene 8] , datum afsluiting rapport 22 december 2016, houdt onder meer in:
Op 13 december 2016 heeft rapporteur de volgende gegevens opgevraagd:
Waterverbruik [a-straat 1] over de periode 5 september 2005 tot heden.
Volgens het NIBUD verbruikt een huishouden van 2 personen 91 M3 water per jaar. Uit de ontvangen gegevens kan worden geconcludeerd dat het waterverbruik over de periode van 30-03-2015 tot 15-04-2016 overeenkwam met een bewoning van 5 tot 6 personen, namelijk een verbruik van 251 m3. De jaren ervoor ligt het verbruik ook aanzienlijk hoger dan het verbruik voor 2 personen.
[12] Een proces-verbaal van observatie d.d. 10 mei 2017. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (pagina’s 247 t/m 248):In het onderzoek contra verdachte zijn observaties verricht gedurende de periode van 24 april 2017 tot en met 10 mei 2017.
Op 24 april 2017 tussen 22.20 en 23,00 uur bevond ik mij op de [a-straat] te [plaats] . Ik zag in de nabije omgeving van [a-straat 1] te [plaats] de Audi A3 met kenteken [kenteken] geparkeerd staan.
Op 26 april 2017 tussen 07.00 tot 07.30 uur bevond ik mij op de [a-straat] te [plaats] . Ik zag in de nabije omgeving van [a-straat 1] te [plaats] de Audi A3 met kenteken [kenteken] geparkeerd staan.
Op 1 mei 2017 tussen 06.30 tot 07.30 uur bevond ik mij op de [a-straat] te [plaats] . Ik zag in de nabije omgeving van [a-straat 1] te [plaats] de Audi A3 met kenteken [kenteken] geparkeerd staan.
Op 4 mei 2017 tussen 07.00 tot 08.30 uur bevond ik mij op de [a-straat] te [plaats] , in de directe omgeving van [a-straat 1] . Ik zag dat ongeveer 50 meter verder in de straat de Audi A3 met kenteken [kenteken] geparkeerd stond Omstreeks 07.30 uur zag ik een jongedame uit de woning [a-straat 1] te [plaats] komen, welke rechtstreeks naar de Audi liep, instapte en wegreed.
Op 10 mei 2017 tussen 07.15 tot 09.30 uur bevond ik mij op de [a-straat] te [plaats] , in de directe omgeving van [a-straat 1] . Ik zag dat ongeveer 50 meter verder in de straat de Audi A3 met kenteken [kenteken] geparkeerd stond. Omstreeks 07.30 uur zag ik dezelfde jongedame als op 04.05-2017 uit de woning [a-straat 1] te [plaats] komen, welke rechtstreeks naar de Audi liep, instapte en wegreed.
[13] Een proces-verbaal van observatie d.d. 22 november 2017. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (pagina’s 265 t/m 277):In het onderzoek zijn stelselmatige observaties verricht op de [a-straat 1] te [plaats] . Op 11 september 2017 heeft de afdeling Observatie en Techniek van de Politie eenheid Noord-Holland een camera geplaatst, die gericht stond op de ingang van [a-straat 1] te [plaats] . Om 13.10 uur is gestart met het maken van beelden. De camera heeft beelden gemaakt tot en met 26 september 2017 07.50 uur.
De officier van justitie heeft echter een bevel gegeven dat toestemming gaf voor stelselmatig observeren tot en met 23-09-207. De beelden vanaf 24-09-2017 00:00 uur zijn dan ook achterwege gelaten en niet als bewijs opgevoerd.
Uit de camerabeelden is op te maken dat drie dames dagelijks ’s morgens vroeg de woning verlaten en in de loop van de dag weer terugkomen.
Vanaf het moment dat [betrokkene 1] op 19 september 2017 aan kwam lopen, is hij dagelijks meerdere keren waargenomen. Hierbij haalde hij onder andere boodschappen, zette een klikobak op zijn plek voor de woning van verdachte en hij verliet de woning met verdachte of een van de eerder genoemde drie dames.
[14] Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 4 april 2018 door getuige [betrokkene 9] ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring (pagina’s 80 t/m 82):Ik woon al sinds mei 1970 op het adres [a-straat 2] te [plaats] . Op [a-straat 1] woont al zeker tien jaar een Turks gezin. Er wonen een man en een vrouw. Ik herken de vrouw van [a-straat 1] op een foto die u mij toont. Ik herken de man van [a-straat 1] op een foto die u mij toont. Ik zie de man en de vrouw misschien twee of drie keer per week voorbij lopen. In mijn waarneming zijn de man en de vrouw tegelijk op [a-straat 1] te [plaats] komen wonen. Zover ik weet zijn ze altijd bij elkaar geweest.
[15] Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 5 september 2018 door getuige [betrokkene 10] ten overstaan van de verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring (pagina’s 98 t/m 100):Ik woon ongeveer 22 à 23 jaar op de [a-straat 3] te [plaats] . Op de [a-straat 1] wonen een man, een vrouw met hun drie dochters en hun zoon. Het zijn Turkse mensen. Ik denk dat zij er nu ongeveer tien jaar wonen. Het jongste kind was een tot drie jaar toen zij hier kwamen wonen. Ik herken de vrouw op een foto die u aan mij toont als de vrouw die op [a-straat 1] te [plaats] woont. Ik herken de man op een foto’s die u aan mij toont als de man die op [a-straat 1] te [plaats] woont. Zover ik weet zijn de man en de vrouw tegelijk op [a-straat 1] te [plaats] komen wonen.
[16] Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 5 april 2018 door getuige [betrokkene 11] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring (p. 112 t/m 117):Ik woon denk ik sinds 2002 op de [b-straat 2] te [plaats] . Op de [b-straat 1] zitten steeds verschillende mensen. Het zijn steeds andere mensen sinds twee jaar of zo. In de jaren daarvoor heb ik daar eigenlijk niemand gezien. U toont een foto van een man. Die heb ik hier wel gezien. Ik zag hem maar eens in de zoveel tijd. Soms zag ik hem een keer per maand, soms een paar maanden niet. Terwijl ik de andere buren wel bijna iedere dag zie.
[17] Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 4 september 2018 door getuige [betrokkene 12] ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] afgelegde verklaring (pagina’s 125 t/m 126):Ik woon sinds 2014 op de [b-straat 3] te [plaats] . Op de [b-straat 1] woont een vader met zijn zoon. U toont mij een foto van een man en vraagt mij of ik de man op de foto herken (noot verbalisant: aan de getuige wordt een kopie van de pasfoto van verdachte [betrokkene 1] getoond). De man op de foto herken ik niet. Ik herken hem ook niet als mijn buurman.
[18] Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 4 september 2018 door getuige [betrokkene 7] ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] afgelegde verklaring (pagina’s 129 t/m 131):Ik stond twee jaar ingeschreven op de [b-straat 1] (27-3-2014 t/m 9-8-2016). Een paar maanden woonde ook [betrokkene 6] er. Ik sliep in die periode de meeste dagen van de week op [b-straat 1] . [betrokkene 1] heeft kinderen. Ik heb zijn kinderen nooit gezien. In de periode dat ik op [b-straat 1] woonde, woonde niet zijn zoon of dochter op [b-straat 1] .
[19] Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 4 september 2018 door getuige [betrokkene 3] ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] afgelegde verklaring (pagina’s 136 t/m 138):Ik sta sinds twee of drie weken ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats] . De woning is van mijn vader. Ik weet niet zeker of mijn vader hier woont, want ik woon hier nog maar kort. Bovendien wordt de hele flat gerenoveerd. Ook de woning hier is recent gerenoveerd zoals jullie zelf zien. Ik weet niet hoe lang deze woning van mijn vader leegstond in verband met deze renovatie. Er liggen in de woning alleen een paar pakken en kledingstukken van mijn vader. Gisteren heb ik een stapeltje post van mijn vader meegenomen naar de woning van mijn moeder.”
2.6
De bewijsoverwegingen van de rechtbank houden onder andere in:

“3.2.3. Gezamenlijke huishoudingVolgens de wet is sprake van een gezamenlijke huishouding ‘indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins’. Voor de bepaling van het hoofdverblijf in een woning is van belang waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van een persoon zich bevindt. Hierbij is de feitelijke woonsituatie doorslaggevend.

De rechtbank stelt vast dat verdachte en [betrokkene 1] hebben erkend dat [betrokkene 1] gedurende twee periodes in de tenlastegelegde periode in de woning van verdachte heeft gewoond. [betrokkene 1] heeft een periode op dat adres gewoond, omdat het gezin werd bedreigd door een ex-verloofde van de oudste dochter van [betrokkene 1] en verdachte. De oudste dochter, [betrokkene 2] , die is geboren op [geboortedatum] 1988, was toen 19 jaar oud. Die periode heeft twee jaar geduurd. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte heeft erkend dat [betrokkene 1] zijn hoofdverblijf had in haar woning van ongeveer 16 november 2007 tot en met 16 november 2009. Voorts heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij vanwege gezondheidsklachten en een verbouwing op de [b-straat 1] in [plaats] vanaf het begin van de verbouwing in september 2017 tot zijn vertrek naar Turkije in de zesde maand van 2018 (de rechtbank begrijpt: juni 2018) in de woning van verdachte zijn hoofdverblijf heeft gehad.
De rechtbank leidt evenwel uit de verklaringen van diverse buurtbewoners af dat [betrokkene 1] niet enkel gedurende voornoemde periodes, maar gedurende de hele tenlastegelegde periode feitelijk zijn hoofdverblijf had op het adres [a-straat 1] te [plaats] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De getuige [betrokkene 9] , bewoner van [a-straat 2] , heeft op 4 april 2018 verklaard dat op [a-straat 1] al zeker tien jaar een Turks gezin woont. Hij herkent verdachte en [betrokkene 1] als de man en de vrouw waarover hij heeft verklaard. De getuige [betrokkene 10], bewoner van het adres [a-straat 3] te [plaats] , heeft op 5 september 2018 eveneens verklaard dat sinds tien jaar een man en een vrouw met hun drie dochters en hun zoon op het adres [a-straat 1] te [plaats] wonen. Hij herkent verdachte en [betrokkene 1] als de man en de vrouw waarover hij heeft verklaard.
Weliswaar stond [betrokkene 1] ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats] , maar de getuigen [betrokkene 11] en [betrokkene 12] , bewoners van respectievelijk [b-straat 2] en [b-straat 3], herkennen [betrokkene 1] niet als hun buurman. [betrokkene 11] heeft [betrokkene 1] af en toe gezien, maar zegt dat die woning steeds door verschillende mensen wordt bewoond. Voorts heeft de getuige [betrokkene 3] , de zoon van verdachte en [betrokkene 1] , op 4 september 2018 tegenover verbalisanten verklaard dat er op dat moment enkel een paar pakken, kledingstukken en post van [betrokkene 1] in de woning aan de [b-straat 1] liggen en dat hij niet weet of [betrokkene 1] daar woont.
Gedurende de stelselmatige observatie in de periode van 11 september 2017 tot en met 24 september 2017 is [betrokkene 1] vanaf 19 september 2017 meerdere keren op het adres [a-straat 1] waargenomen, terwijl hij met boodschappen naar de woning komt, een kliko terugzet voor de woning en de woning verlaat met verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande niet dat [betrokkene 1] enkel regelmatig ten behoeve van de kinderen langskwam op het adres van de verdachte, zoals verdachte stelt, maar dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [betrokkene 1] zich gedurende de gehele tenlastegelegde periode feitelijk bevond in de woning van verdachte. Uit het voorgaande blijkt ook dat verdachte en [betrokkene 1] daarbij blijk hebben gegeven zorg voor elkaar te dragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Dat uit de bewijsmiddelen niet direct blijkt hoe regelmatig [betrokkene 1] gedurende de tenlastegelegde periode ook overnacht heeft in die woning leidt, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, niet tot een andere conclusie.
Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte en [betrokkene 1] gedurende de gehele tenlastegelegde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het adres [a-straat 1] te [plaats] .
3.2.4.
MedebewoningDe rechtbank overweegt verder dat verdachte heeft verklaard dat de kinderen van [betrokkene 1] en haar sinds ze meerderjarig zijn niet meer op haar adres aan de [a-straat 1] stonden ingeschreven, maar dat zij verbleven waar zij wilden, dat al hun spullen in haar woning stonden en dat hun kamers onveranderd waren. Ook [betrokkene 1] heeft verklaard dat de kinderen naar de [a-straat 1] gaan. In de periode dat de getuige [betrokkene 7] op het adres [b-straat 1] verbleef, van 27 maart 2014 tot en met 19 augustus 2016, verbleven de dochters van verdachte en [betrokkene 1] bij hun moeder, verdachte, aldus [betrokkene 1] . [betrokkene 7] heeft bevestigd dat hij de kinderen van [betrokkene 1] in die periode nooit heeft gezien.
Uit de observatie van de auto van [betrokkene 1] in de periode van 24 april 20 17 tot en met 10 mei 2017 blijkt dat die auto regelmatig in de buurt van de woning van verdachte stond geparkeerd en dat daar tweemaal ’s morgens vroeg een jonge vrouw uit de woning van verdachte kwam, instapte en wegreed. Volgens verdachte en [betrokkene 1] gebruikt hun oudste dochter [betrokkene 2] de auto zes dagen per week om naar haar werk en naar school te gaan.
Gedurende de stelselmatige observatie in de periode van 11 september 2017 tot en met 23 september 2017 heeft men op de beelden waargenomen dat drie dames ’s morgens de woning van verdachte verlaten en in de loop van de dag weer bij die woning terugkeren. Verdachte en [betrokkene 1] bevestigen dat het hier gaat om hun drie dochters.
Daarbij komt dat het waterverbruik in de woning aan de [a-straat 1] over de periode van 30 maart 2015 tot 15 april 2016 overeen komt met een bewoning van vijf tot zes personen en dat ook de jaren ervoor het verbruik aanzienlijk hoger lag dan het gemiddeld verbruik voor twee personen. Dat waterverbruik ligt zodanig veel hoger dan het door het NIBUD vastgestelde gemiddelde waterverbruik van een tweepersoonshuishouden, dat de rechtbank niet aannemelijk acht dat het meer dan gemiddelde waterverbruik van verdachte verklaard kan worden door de behoefte van verdachte om langer te douchen om de door haar reuma veroorzaakte pijn te verzachten en door het feit dat de dochters vaak langskomen en dan ook douchen, zoals de verdediging heeft aangevoerd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de (meerderjarige) kinderen van verdachte in de tenlastegelegde periode eveneens hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] en niet enkel verdachte en de jongste dochter van verdachte en [betrokkene 1] .”
3.1
Ik begin met de bespreking van de
zesde deelklachtomdat die gaat over de bruikbaarheid van twee getuigenverklaringen die mede ten grondslag liggen aan de bestreden bewijsredenering. De verklaringen van de getuigen [betrokkene 9] en [betrokkene 10] zouden volgens het middel een ontoelaatbare conclusie bevatten. De toelichting op het middel [1] houdt in dat door te verklaren dat de verdachte en [betrokkene 1] op het adres [a-straat 1] in [plaats] ‘wonen’, de getuigen een oordeel geven dat aan de rechter is voorbehouden.
3.2
Van een verklaring van een getuige is sprake bij mededelingen van een persoon over feiten en omstandigheden die deze persoon zelf heeft waargenomen of ondervonden. Bevat de verklaring een oordeel dat is voorbehouden aan de rechter, dan kan die verklaring in beginsel niet worden gebruikt voor het bewijs. [2] Daarbij moet wel worden bedacht dat iedere waarneming elementen van een conclusie bevat en dat de grens tussen een dergelijke waarneming een ontoelaatbare conclusie niet altijd makkelijk te trekken is. [3]
3.3
In het kader van zijn onderzoek of bewezen is dat de verdachte haar inlichtingenplicht had geschonden, diende het hof na te gaan of de verdachte in de tenlastegelegde periode een gezamenlijk huishouding voerde in de zin van art. 3 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) en, sinds 1 januari 2015, de Participatiewet (Pw). Met name diende het hof vast te stellen of [betrokkene 1] zijn hoofdverblijf had bij de verdachte, dat wil zeggen of het zwaartepunt van diens persoonlijke leven zich daar bevond [4] . Hoewel de begrippen ‘wonen’ en ‘hoofdverblijf hebben’ een nauwe verwantschap vertonen, zijn zij niet zonder meer gelijk aan elkaar, zeker niet als ‘wonen’ in een feitelijke zin wordt bedoeld, zoals mag worden aangenomen bij een niet bij de zaak betrokken getuige. Dat een persoon ergens woont, zal zich over het algemeen uiten in waarneembaar gedrag. Daarbij kan worden gedacht aan regelmatige aanwezigheid in en om de woning en aan handelingen die passen bij zorg voor de woning of het huishouden dat in die woning wordt gevoerd. Wel zal pas op een reeks van dit soort waarnemingen het predicaat ‘wonen’ kunnen worden toegepast. Dat in een dergelijke interpretatie of beschrijving van een reeks waarnemingen [5] een element van een conclusie zit, kan niet worden ontkend. Het ‘wonen’ is echter zodanig vatbaar voor feitelijk waarneming, dat de grens naar een aan de rechter voorbehouden conclusie niet zonder meer wordt overschreden.
3.4
Ik zie in de stukken en in hetgeen is aangevoerd geen reden om in deze zaak te oordelen dat deze grens wel is gepasseerd. De bewijsmiddelen houden in dat zowel de getuige [betrokkene 9] als de getuige [betrokkene 10] een naaste buur van de verdachte is vanaf het moment dat de verdachte zich aan de [a-straat 1] vestigde. Beide getuigen hebben dus kunnen waarnemen wat zich rondom (en eventueel in) de woning van de verdachte afspeelde. Beiden verklaren dat op dat adres een man en een vrouw zijn komen wonen, die zij herkennen als [betrokkene 1] en de verdachte. Het hof heeft dit kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als waarneming van feiten die verband houden met wonen op dat adres, waarbij die waarnemingen overigens door [betrokkene 9] nog nader worden gespecificeerd.
3.5
De zesde deelklacht treft geen doel.
4.1
De
eerste deelklachthoudt in dat de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring dat de verdachte opzettelijk haar inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat daaruit niet kan volgen dat zij een gezamenlijke huidhouding heeft gevoerd met [betrokkene 1] buiten de door haar erkende perioden om. De
derde deelklachtvoegt hieraan toe dat de bewezenverklaring op dit punt, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk is. In de toelichting op dit middel [6] wordt gewezen op de ontkenningen van de verdachte en van [betrokkene 1] , die niet voldoende door de verklaringen van [betrokkene 9] en [betrokkene 10] zouden worden weerlegd. Uit de verklaringen van [betrokkene 11] en [betrokkene 12] zou verder niet de conclusie kunnen worden getrokken dat [betrokkene 1] niet aan de [b-straat] woonde. De verklaring van [betrokkene 3] over zijn vader zou niet redengevend zijn omdat die betrekking kan hebben op de periode dat zijn vader na juni 2018 in Turkije verbleef. De in september 2017 uitgevoerde stelselmatige observatie ziet ten slotte alleen op een periode waarvan de verdachte de gezamenlijke huishouding heeft erkend, aldus het middel.
4.2
Bij de bespreking van deze deelklachten stel ik twee zaken voorop. Ten eerste is het in beginsel zo dat een bewezenverklaring die inhoudt dat de verdachte zich in een nader omschreven periode heeft schuldig gemaakt aan een feit, niet betekent dat de verdachte gedurende de gehele bewezen verklaarde periode de in de bewezenverklaring genoemde handelingen heeft verricht. Voldoende is dan dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte op enig moment in de bewezenverklaarde pleegperiode de daarin genoemde handelingen heeft verricht. [7] Dat is mijns inziens in deze zaak echter anders wat betreft de gezamenlijke huishouding met [betrokkene 1] . Het hof heeft namelijk, door de bevestiging van het vonnis van de rechtbank ook de bewijsoverweging overgenomen dat [betrokkene 1] niet alleen tijdens de door de verdachte erkende perioden, “maar gedurende de hele tenlastegelegde periode feitelijk zijn hoofdverblijf had op het adres [a-straat 1] te [plaats] ”. Het hof heeft dus geoordeeld dat de verdachte gedurende de gehele bewezenverklaarde periode haar inlichtingenplicht op het punt van het voeren van een gezamenlijke huishouding heeft geschonden.
4.3
Ten tweede wijs ik erop dat de rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren, behalve in bijzondere gevallen. Bij de beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal kan de feitenrechter betekenis toekennen aan onder meer de onderlinge samenhang van dit bewijsmateriaal en de mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal. In cassatie kan de Hoge Raad onderzoeken of de conclusies van feitelijke aard, die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld, begrijpelijk zijn. [8]
4.4
De door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van de getuige [betrokkene 9] houdt in dat er volgens hem op [a-straat 1] van de [a-straat] al zeker tien jaar een Turks gezin woont en dat hij de man die op een foto aan hem wordt getoond, herkent als de man van [a-straat 1] (bewijsmiddel 14). De door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van de getuige [betrokkene 10] houdt in dat er op de [a-straat 1] een man, een vrouw en drie dochters wonen en dat zij daar nu ongeveer tien jaar wonen (bewijsmiddel 15). Tegelijkertijd volgt uit de verklaring van [betrokkene 11] dat [betrokkene 1] gedurende de gehele bewezenverklaarde periode zelden werd gezien op het door [betrokkene 1] opgegeven woonadres van [b-straat 1] in [plaats] , terwijl hij andere buren wel bijna iedere dag zag (bewijsmiddel 16). De verklaringen van de verdachte en [betrokkene 1] dat de laatste buiten de erkende perioden zijn hoofdverblijf had aan de [b-straat] , worden verder weerlegd door de verklaringen van [betrokkene 12] en [betrokkene 7] (bewijsmiddelen 17 en 18). Het hof heeft uit deze bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk afgeleid dat [betrokkene 1] gedurende de gehele bewezenverklaarde periode zijn hoofdverblijf had bij de verdachte aan de Thijssesstraat 41 in [plaats] . Hetgeen het cassatiemiddel aanvoert over de afzonderlijke bewijsmiddelen en over dossierstukken die ingaan tegen de bewezenverklaring, kan aan dit oordeel in cassatie geen afbreuk doen gelet op de genoemde selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter en het gegeven dat de bewijsmiddelen steeds in onderling verband en samenhang dienen te worden bezien.
4.5
De eerste deelklacht en de derde deelklacht, voor zover betrekking hebbende op het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding, treffen geen doel.
5.1
De
tweede deelklachthoudt in dat de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring dat de verdachte haar inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij er geen melding van heeft gemaakt dat drie van haar kinderen bij haar inwonen. De
derde deelklachtbetoogt ook hier dat de bewezenverklaring op dit punt, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk is. In de toelichting op het middel [9] wordt aangevoerd dat de observaties niet voldoende zijn om te concluderen dat de dochters hun hoofdverblijf hebben in de woning. De gegevens over het waterverbruik kunnen verder niet bijdragen aan het bewijs omdat niet is gespecificeerd wat het verbruik voor en na 1 juli 2015 is geweest, terwijl volgens de steller van het middel pas vanaf die datum voor de verdachte een plicht bestond om inlichtingen te verstreken over medebewoning.
5.2
Ik verwijs om te beginnen naar hetgeen ik hiervoor onder 4.3 heb aangehaald over de selectie- en waarderingsvrijheid van de rechter. In navolging van mijn opmerking onder 4.2 wijs ik erop dat het hof slechts bewezen heeft verklaard dat de verdachte geen mededeling heeft gedaan van wijzigingen in de medebewoning. In de bewijsoverwegingen heeft het hof niet opgenomen dat deze medebewoning gedurende de gehele tenlastegelegde periode bestond. Het hof heeft slechts geoordeeld “dat de (meerderjarige) kinderen van verdachte
inde tenlastegelegde periode eveneens hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning van verdachte” (onderstreping toegevoegd, MvW). Alleen dit hoeft uit de bewijsvoering te volgen.
5.3
Uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de kinderen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] gedurende de bewezenverklaarde periode in de Basisregistratie personen zijn uitgeschreven op het adres van de verdachte, te weten de [a-straat 1] in [plaats] , en wel op 15 december 2011, 3 oktober 2012 respectievelijk 24 juni 2015. Zij zijn ingeschreven op het adres van [betrokkene 1] , [b-straat 1] in [plaats] (bewijsmiddel 1). De verklaring van de verdachte houdt in dat dit niet heeft betekend dat de bedden van de kinderen zijn veranderd. De kinderen komen waanneer zij willen. Ook volgens [betrokkene 1] verbleven de kinderen waar zij wilden. Verder houden de bewijsmiddelen de verklaring van [betrokkene 1] in dat zijn kinderen in september 2017 wilden dat hij “bij hun” op de [a-straat] zou verblijven (bewijsmiddel 10). Het waterverbruik (in de periode van 30 maart 2015 tot en met 15 april 2016 én daarvoor) (bewijsmiddelen 1 en 11), de aanwezigheid van de auto die [betrokkene 2] gebruikt (en [betrokkene 2] zelf) bij de woning van de verdachte (april en mei 2017) (bewijsmiddel 12) en de observatie dat twee uitgeschreven dochters dagelijks de woning van de verdachte verlaten en daar weer terugkeren (september 2017) onderbouwen het verblijf van de kinderen aan de [a-straat] (bewijsmiddel 13). Ook de getuige [betrokkene 10] verklaart dat er op het adres aan de [a-straat 1] een man, een vrouw en drie dochters wonen (bewijsmiddel 15). Tegelijkertijd wonen de kinderen volgens de verklaring van [betrokkene 7] niet op de [b-straat] (maart 2014 tot augustus 2016) (bewijsmiddel 18), terwijl er ook volgens [betrokkene 1] perioden waren dat de kinderen niet aan de [b-straat] sliepen. Dit onderbouwt de bewezenverklaring voldoende, wederom gelet op het onderlinge verband en samenhang van de bewijsmiddelen. Een onderscheid tussen de periode voor en na 1 juli 2015 is niet van belang vanwege de omvang van de bewezenverklaring zoals hiervoor beschreven (en gelet op de navolgende bespreking van de vierde en vijfde deelklacht). Ik acht het op deze feiten gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is geweest van een medebewoning die verdachte had dienen te melden niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
5.4
De tweede deelklacht en de derde deelklacht, voor zover betrekking hebbende op de medebewoning, treffen daarom evenmin doel.
6.1
De
vierde en vijfde deelklachtzien op de bewezenverklaring respectievelijk kwalificatie als strafbaar feit van de schending van de inlichtingenplicht op het punt van de medebewoning in de periode van 18 februari 2008 tot 1 juli 2015. In die periode was volgens de steller van het middel art. 19a Pw over medebewoning niet op de verdachte van toepassing, zodat medebewoning geen feit of omstandigheid was waarvan redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed kon zijn op de uitkering van de verdachte. [10]
6.2
Voor zover de schending van de inlichtingenplicht op het punt van de medebewoning ook bewezen is verklaard voor de periode voor 1 juli 2015, stelt het middel de vraag aan de orde of de wettelijke inlichtingenplicht zich ook toen al uitstrekte tot de medebewoning van de woning van de verdachte. Die vraag moet naar mijn mening bevestigend worden beantwoord omdat ook onder de voorheen geldende Wet werk en bijstand medebewoning van invloed was op de aan een alleenstaande ouder toe te kennen toeslag. Omdat het cassatiemiddel slechts het bestaan van een relevante wettelijke regeling betwist en niet ingaat op de toepasselijkheid van die regeling in dit specifieke geval, volsta ik hier met een weergave van dit wettelijke kader op hoofdlijnen. Daarbij merk ik op dat in de bewezen verklaarde periode op 1 januari 2015 de Wet werk en bijstand zowel inhoudelijk werd gewijzigd als werd voorzien van de nieuwe citeertitel Participatiewet. [11]
6.3
Beide wetten bevatten in art. 17 lid 1 de verplichting voor een belanghebbende in de zin van de wet om aan het college van burgemeester en wethouders “op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden [te doen] waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand”.
6.4
Artikel 21 van beide wetten bepaalt het normbedrag van de uitkering voor een alleenstaande ouder die volwassen is maar nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. [12] Beide wetten bevatten echter ook regels die een afwijking van het normbedrag bewerkstelligden.
6.5
Artikel 25 lid 1 WWB bepaalde tot aan 1 januari 2015 dat het college de norm van art. 21 WWB verhoogde “met een toeslag voorzover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander”. Deze verhoging werd op grond van art. 30 WWB geregeld in een gemeentelijke verordening. De Verordening toeslagen en verlagingen WWB [plaats] 2006 en Verordening toeslagen en verlagingen WWB [plaats] 2013, die in de bewezen verklaarde periode achtereenvolgens golden, bevatten beide hetzelfde artikel 3: [13]
“Artikel 3 Toeslagen
1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de alleenstaande en alleenstaande ouder geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de alleenstaande en alleenstaande ouder een ander zijn hoofdverblijf heeft.
3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 0 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de alleenstaande en alleenstaande ouder twee anderen hun hoofdverblijf hebben.”
6.6
Per 1 januari 2015 is art. 25 WWB vervallen en is in art. 22a lid 1 Pw opgenomen dat de norm van art. 21 Pw wordt verlaagd als “de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft”. Op 1 januari 2016 is de tekst van dit artikel gewijzigd in die zin dat de norm wordt verlaagd als “de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft”. [14] In art. 19a Pw is op dezelfde datum een definitie opgenomen van wat een kostendelende medebewoner is, te weten “de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft’. [15]
6.7
Uit het voorgaande volgt dat in de bewezen verklaarde periode voor de hoogte van de uitkering zowel voor als na 1 januari 2015 van belang kon zijn of naast de verdachte en haar minderjarige kind nog andere volwassenen hun hoofdverblijf hadden in haar woning. [16] De vraag naar “[e]en wijziging in gezinssamenstelling of medebewoners” in de onder 2.5 weergegeven rechtmatigheidsformulieren was dan ook vanuit het wettelijk systeem relevant. Dit kan dan ook geen reden zijn om tot het oordeel te komen dat medebewoning geen feit of omstandigheid was waarvan redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed kon zijn op de uitkering van de verdachte.
6.8
De vierde en vijfde deelklacht treffen net als de andere deelklachten geen doel, zodat het middel faalt.

Afronding

7.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7.2
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Randnummer 13.
2.Art. 342 lid 1 Sv voor de ter terechtzitting afgelegde verklaring van een getuige en o.a. HR 8 mei 1933, ECLI:NL:HR:1933:86,
3.Keulen en Knigge
4.HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:556.
5.D.M.H.R. Garé en A. Beijer in: WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., art. 342 Sv, aant. 14 (online, bijgewerkt 1 oktober 2000).
6.Randnummers 9 tot en met 26.
7.Vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399, rov. 2.3, waarbij de Hoge Raad wijst op HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, rov. 3.4.
8.Vgl. HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:399.
9.Randnummers 31 tot en met 35, waarbij tussen nummers 34 en 35 nogmaals een nummer 31 staat.
10.Randnummers 27 tot en met 30 van de cassatieschriftuur. In de bestuursrechtelijke procedure die in deze zaak werd gevoerd kwam dit punt niet aan de orde omdat daar slechts het verzwijgen van de gezamenlijke huishouding ten grondslag is gelegd aan de herziening en terugvordering van de bijstand. Dat maak ik op uit rechtbank Noord-Holland 7 september 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7463. Volgens de stukken is tegen deze beslissing van de rechtbank appel ingesteld beslissing bij de Centrale Raad van Beroep. Een beslissing op dit hoger beroep heb ik echter niet kunnen achterhalen via openbare bronnen.
11.Zie met name de Invoeringswet Participatiewet (
12.In de periode van 1 januari 2012 tot 18 juli 2012 was deze norm opgenomen in art. 20 WWB.
13.Zie lokaleregelgeving.overheid.nl
14.Verzamelwet SZW 2016 (
15.Per 1 januari 2023 is de leeftijd verhoogd van 21 naar 27 jaar.
16.Het in het cassatiemiddel genoemde overgangsrecht laat ik daarom buiten beschouwing. In CRvB 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3873, rov. 4.2 wordt uiteengezet hoe het oude en nieuwe systeem zich tot elkaar verhouden. Zie voor een voorbeeld waarin onder de WWB de medebewoning van belang werd geacht voor de uitkering CRvB 5 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA7556, en CRvB 8 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8340.