ECLI:NL:PHR:2024:637
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Aanhoudingsverzoek in verband met aanwezigheidsrecht en letsel bij verdachte
In deze zaak, die betrekking heeft op een aanhoudingsverzoek van de betrokkene, is de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, D.J.M.W. Paridaens, tot conclusie gekomen dat het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet kan worden toegewezen. De betrokkene, geboren in 1975, heeft in een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 470.000,00, als ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij het eerste middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Procureur-Generaal concludeert dat deze overschrijding terecht is vastgesteld, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak, omdat de overschrijding in voldoende mate kan worden gecompenseerd in de samenhangende strafzaak. Het tweede middel betreft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het hof, dat gelijkluidend is aan een middel in de samenhangende strafzaak. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het eerste middel terecht is voorgesteld, maar niet tot vernietiging leidt, terwijl het tweede middel faalt. De Hoge Raad zal uitspraak doen meer dan twee jaar na het instellen van het beroep in cassatie, wat een inbreuk op het recht op een redelijke termijn met zich meebrengt, maar dit zal geen rechtsgevolg hebben in deze zaak. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.