ECLI:NL:PHR:2024:653

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
22/02271
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens niet voldoen aan wettelijke vereisten

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1971, bij arrest van 21 juni 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren en zes maanden voor gekwalificeerde diefstal. Het arrest bevatte ook beslissingen over vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen. De verdachte heeft op 22 mei 2023 een cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat B.Th. Nooitgedagt, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld. In de schriftuur werd aangegeven dat een nadere toelichting op het middel tijdig zou worden ingediend. Echter, tot op heden is er geen toelichting ontvangen door de Hoge Raad, ondanks dat de eerste zitting op 9 april 2024 gepland was. Het cassatiemiddel bevat klachten over de bewijsvoering en de reactie van het Gerechtshof op de verdediging, maar deze klachten zijn niet gespecificeerd. De Procureur-Generaal concludeert dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het middel niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een cassatiemiddel. De conclusie is gebaseerd op de eis van duidelijkheid en specificiteit in de klachten die in het cassatiemiddel naar voren worden gebracht.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02271

Zitting2 juli 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 21 juni 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:1940) wegens - kort gezegd - gekwalificeerde diefstal, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het arrest bevat voorts beslissingen over de vorderingen van benadeelde partijen en de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen. Een en ander als nader in het arrest bepaald.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. B.Th. Nooitgedagt, advocaat in Amsterdam, heeft op 22 mei 2023 een schriftuur houdende één middel van cassatie voorgesteld.
1.3
In deze schriftuur staat onder het kopje “Toelichting” de zin: “Een nadere toelichting op dit middel zal tijdig worden ingediend”. Nadere toelichtingen kunnen ter rolzitting worden overgelegd dan wel tot aan de dag voor de rolzitting worden ingediend (art. 4.3.9.2 Procesreglement). Op 15 maart 2024 heeft de Hoge Raad de steller van het middel bericht dat de eerste zitting (de rechtsdag) in de onderhavige zaak zou plaatsvinden op 9 april van dit jaar. Tot op heden is geen toelichting op het cassatiemiddel bij de Hoge Raad binnengekomen.

Het middel

2.1
Het middel formuleert als klacht dat het bewezenverklaarde “niet (in voldoende mate) uit de bewijsmiddelen kan volgen en/of het Gerechtshof (anders dan het had behoren te doen) niet in voldoende mate heeft gerespondeerd op zijdens de verdediging aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.”
2.2
Vervolgens worden onder a tot en met d vier oordelen opgesomd waartegen het middel zich “in het bijzonder” zou richten, te weten oordelen over (a) het “gebezigde DNA-bewijs”, (b) het als steunbewijs gebruiken van de “unieke modus operandi”, (c) het medeplegen en (d) de verwerping van “[a]lternatieve scenario’s”.
2.3
Als een cassatiemiddel als in de wet bedoeld (art. 437 lid 2 Sv), kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. [1]
2.4
De “klachten” die in het cassatiemiddel naar voren worden gebracht, worden in het geheel niet gespecificeerd. Gelet hierop meen ik dat geen sprake is van een cassatiemiddel dat aan de vorenbedoelde eis van duidelijkheid voldoet. [2]

Afronding

3.1
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Vaste jurisprudentie, zie recent HR 12 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1726.
2.De onder 1,3 bedoelde toelichting had dit verzuim overigens niet kunnen herstellen, zie HR 14 november 2000,