ECLI:NL:PHR:2025:100

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/02489
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van valsheid in geschrift, uitvoer van drugs, gewoontewitwassen en deelneming aan criminele organisaties

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, uitvoer van drugs, gewoontewitwassen en deelneming aan criminele organisaties. De verdachte, geboren in 1981, heeft samen met anderen valselijke documenten opgemaakt, waaronder salarisspecificaties en werkgeversverklaringen, met als doel om deze te gebruiken voor frauduleuze doeleinden. Daarnaast heeft hij in de periode van 1 december 2018 tot en met 6 december 2018 ongeveer 49 kilogram cocaïne naar Ierland uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, waarbij hij geldbedragen verwierf die afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte was ook betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel en valsheid in geschrift. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de rechtbank bevestigd, maar de strafmaat aangepast. De verdachte heeft cassatie aangetekend, maar het hof heeft de meeste klachten afgewezen, met uitzondering van de overschrijding van de inzendtermijn, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02489

Zitting28 januari 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 16 juni 2023 het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021 bevestigd voor zover de verdachte daarin is veroordeeld wegens 1 ‘medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’; 2 primair ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’; 3 primair ‘medeplegen van witwassen en daarvan een gewoonte maken’ en 4 en 5 ‘eendaadse samenloop van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 11, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ en het vonnis vernietigd wat betreft de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 5 jaren en 8 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 23/02435, 23/02438, 23/02440, 23/02441 en 23/02488. In de zaken 23/02438 en 23/02441 heeft Uw Raad het cassatieberoep bij arresten van 15 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard. In de zaken 23/02435, 23/02440 en 23/02488 zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. B. Kizilocak, advocaat in Rotterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld. [1]
4. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaarde feiten en een deel van de bewijsvoering weer, en citeer ik uit de pleitnota.

Bewezenverklaring, bewijsvoering en pleitnota

5. Ten laste van de verdachte is (onder meer) bewezenverklaard dat:

‘Feit 1: Valsheid in geschrift

hij in de periode van 1 juni 2016 tot en met 14 oktober 2018 te Voorschoten, in elk geval in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
- salarisspecificaties ten aanzien van [betrokkene 1] en [verdachte] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op te maken met daarop valse althans onjuiste bijschrijvingen op bankrekeningnummers van deze personen, die in werkelijkheid niet zijn overgemaakt en
- werkgeversverklaringen ten aanzien van [betrokkene 5] en [betrokkene 1] en [verdachte] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op te maken en/of te ondertekenen, terwijl deze perso(o)n(en) niet werkzaam waren voor het daarin genoemde bedrijf en
- arbeidsovereenkomsten ten aanzien van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op te maken en/of te ondertekenen, terwijl deze personen niet werkzaam waren voor het daarin genoemde bedrijf, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

Feit 2: Uitvoer drugs naar Ierland

primair
hij in de periode van 1 december 2018 tot en met 6 december 2018 te Voorschoten en te Liffey Valley in Ierland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 49 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;

Feit 3: Witwassen

primair
hij in de periode van 29 december 2014 tot en met 24 juli 2019 te Voorschoten, in elk geval in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte telkens een voorwerp, te weten geldbedragen verworven, voorhanden gehad en/of omgezet en van voorwerpen, te weten geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;

Feit 4: Deelname criminele organisatie (11b Opiumwet)

hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 juli 2019 te Voorschoten en/of te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 2, artikel 3, artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;

Feit 5: Deelname criminele organisatie (140 Sr)

hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 juli 2019 te Voorschoten en/of te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- artikel 225 Sr
- artikel 420bis Sr.’
6. Deze bewezenverklaring berust (onder meer) op de volgende in een bijlage bij het vonnis opgenomen en door het hof op een enkele passage na overgenomen (delen van) bewijsmiddelen:

Ten aanzien van feit 1, 3 en 5
- De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2021, inhoudende:
De in de tenlastelegging genoemde documenten betreffende [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] , [betrokkene 5] en mijzelf heb ik opgemaakt. Ik deed dat voor en in opdracht van [betrokkene 5] .
Ik moest op de loonlijst van [A] BV zodat op mijn naam de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] kon worden gehuurd. Ik heb geen salaris ontvangen van [A] BV.
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen inkomsten en vermogen [verdachte] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 3 januari 2020 (AMB-095, p. 1095-1099), inhoudende:
[verdachte] is eigenaar van de eenmanszaak [B] welke vanaf 1-9-2011 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Als activiteiten van de onderneming staan vermeld: Webdesign en grafische vormgeving, advies- en dienstverlening op het gebied van ICT en Webwinkel in non-foodartikelen.
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat de inkomsten van [verdachte] in de onderzoeksperiode 29-12-2014 t/m heden marginaal of negatief zijn. In de jaren 2015 t/m heden is de enige bekende inkomstenbron van [verdachte] zijn eenmanszaak [B] . Volgens de systemen van de Belastingdienst heeft [verdachte] in 2015 t/m 2018 geen vermogen.
Inkomsten uit andere (vermoedelijk niet legale) bronnen
In de onderzochte privé- en zakelijke rekening heb ik gezien dat deze gevoed worden door ontvangsten van spaarrekening (2015 en 2016), betaalde facturen en belastingteruggaven. Daarnaast zie ik ontvangsten van bedrijven en natuurlijke personen welke niet zijn toe te rekenen aan omzet, spaarrekening of belastingteruggaven. Bij deze ontvangsten wordt als omschrijving vermeld "kruispost", "lening" of "huur" dan wel is er geen omschrijving. In onderstaande tabel heb ik van beide rekeningen per jaar bij elkaar opgeteld hoeveel geld (afgerond op hele euro's) [verdachte] heeft ontvangen van medeverdachten [betrokkene 5] , [betrokkene 4] en [A] en van [C] BV. [C] BV is per november 2019 uitgeschreven bij de KvK. [betrokkene 5] en [betrokkene 4] waren in de onderzoeksperiode middellijk aandeelhouder en bestuurder via de rechtspersonen [D] BV en [E] BV.
Omschrijving 2015 2016 2017 2018
BIJ BIJ BIJ BIJ
[A] - 800 5.945 18.329
[C] BV - - - 2.000
[betrokkene 5] 1.035 - - -
[betrokkene 4] 800 140 150 11.200
Totaal (afgerond) 1.835 940 6.095 31.329
De rechtbank constateert dat optelsom van de bedragen uit 2018 leidt tot een totaalbedrag van€ 31.529in plaats van het in het dossier vermelde bedrag van € 31.329. De rechtbank zal van eerstgenoemd bedrag uitgaan.
(…)
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 4] van 21 februari 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 21 februari 2019 (V-002-01, dossierpagina's 412-435), inhoudende:
V: Wij zien op de bankmutaties in het belastingdienstdossier leningen voorkomen van [betrokkene 6] . Wat kunt u hierover verklaren en wie is deze persoon?
A: Dat is mijn moeder. De leningen zijn verzonnen. Mijn moeder heeft geen vermogen.
Mededeling verbalisanten/V:
V: Hieronder staan de bijschrijvingen op de bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [A] BV afkomstig van een bankrekening ten name van [betrokkene 6] . Wat was de bestemming van het bedrag van € 144.000,00?
Datum Omschrijving Bedrag bij Tegenrekening
15-1-2015 [betrokkene 6] omschrijving: Lening € 20.000,00 [rekeningnummer 2]
3-3-2015 [betrokkene 6] omschrijving: Lening € 20.000,00 [rekeningnummer 2]
26-4-2016 [betrokkene 6] omschrijving: Lening € 4.000,00 [rekeningnummer 2]
26-1-2017 [betrokkene 6] omschrijving: Lening € 40.000,00 [rekeningnummer 2]
30-5-2017 [betrokkene 6] omschrijving: Lening € 30.000,00 [rekeningnummer 2]
28-7-2017 [betrokkene 6] omschrijving: Lening € 30.000,00 [rekeningnummer 2]
A: Allemaal nep. Klopt niets van. Ik heb dat verzonnen.
V: Wij tonen u een factuur van 2Lease met factuurdatum: 20-03-2017 en factuurnummer: [0001] , voor een totaalbedrag van: € 10.000,-. Deze factuur is geparafeerd en kennelijk voorzien van een betaaldatum: 24-03-17. Deze factuur en betaling komen niet voor op de originele bankmutaties die door de ING Bank NV aan ons zijn verstrekt. Wat is uw verklaring hiervoor?
A: Klopt. Dit is een factuur van [D] BV. Ik heb deze factuur met het programmaatje van internet aangepast en er [A] van gemaakt. Zo kon ik deze factuur als aftrekpost opvoeren voor de omzetbelasting.
V: Wij tonen u een factuur van [F] met factuurdatum: 01-04-2017 en factuurnummer: [0005] , voor een totaalbedrag van: € 6.171,-. Deze factuur is geparafeerd en kennelijk voorzien van een betaaldatum: 07-04-17. Deze factuur en betaling komen niet voor op de originele bankmutaties die door de ING Bank NV aan ons zijn verstrekt. Wat is uw verklaring hiervoor?
A: Klopt. Ik heb deze factuur met het programmaatje van internet aangepast ik heb de naam of het bedrag aangepast. Zo kon ik deze factuur als aftrekpost opvoeren voor de omzetbelasting.
V: Wij tonen u een factuur van [G] met factuurdatum: 30-04-2016 en factuurnummer: [0002] , voor een totaalbedrag van: € 19.239,-. Deze factuur is geparafeerd en kennelijk voorzien van een betaaldatum: 30-04. Deze factuur en betaling komen niet voor op de originele bankmutaties die door de ING Bank NV aan ons zijn verstrekt. Wat is uw verklaring hiervoor?
A: Deze factuur heb ik ook aangepast ten behoeve van de BTW controle met het programma van internet.
V: Wij tonen u een factuur van [G] met factuurdatum: 18-08-2016 en factuurnummer: [0003] , voor een totaalbedrag van: € 15.972,-. Deze factuur is geparafeerd en kennelijk voorzien van een betaaldatum: 25-08. Deze factuur en betaling komen niet voor op de originele bankmutaties die door de ING Bank NV aan ons zijn verstrekt. Wat is uw verklaring hiervoor?
A: Deze factuur heb ik ook aangepast ten behoeve van de BTW controle met het programma van Internet.
V: Wij tonen u een factuur van [H] met factuurdatum: 12-01-2015 en factuurnummer: [0004] , projectnummer: 16014 voor een totaalbedrag van: € 4.416,-. Deze factuur is geparafeerd en kennelijk voorzien van een betaaldatum: 22-01. Deze factuur en betaling komen niet voor op de originele bankmutaties die door de ING Bank NV aan ons zijn verstrekt. Wat is uw verklaring hiervoor?
A: Deze factuur heb ik ook aangepast ten behoeve van de BTW controle met het programma van Internet.
V: Wij tonen u een factuur van [L] met factuurdatum: 21-01-2015 en factuurnummer: [0006], voor een totaalbedrag van: € 4.840,-. Deze factuur is geparafeerd en kennelijk voorzien van een betaaldatum: 27-01. Deze factuur en betaling komen niet voor op de originele bankmutaties die door de ING Bank NV aan ons zijn verstrekt. Wat is uw verklaring hiervoor?
A: Deze factuur heb ik ook aangepast ten behoeve van de BTW controle met het programma van Internet.
- Een proces-verbaal van bevindingen Overzicht relatie tussen verdachten en vennootschappen/stichting, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 26 februari 2019 (AMB-017, dossierpagina's 740-746), inhoudende:
(…)

[A] B.V.

(…)
Bestuurder:
Sinds 29 december 2014: [betrokkene 5] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Uit de historische gegevens van [A] B.V. komt naar voren dat op 18 maart 2014 [J] B.V., als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd werd ingeschreven. Opvallend is dat op dezelfde dag, 18 maart 2014, [J] ook weer werd uitgeschreven. Verder komt naar voren dat in de periode 18 maart 2014 tot en met 29 december 2014, [betrokkene 7] (geboren: [geboortedatum] 1960) werd ingeschreven als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Ook komt naar voren dat [betrokkene 4] in de periode van 05 december 2017 tot en met 01 november 2018 als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat in de periode van 18 maart 2014 tot en met 29 december 2014, [J] B.V. enig aandeelhouder was. Vanaf 29 december 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal is 95 procent van de aandelen in handen van [betrokkene 5] . De overige 5 procent is vanaf 29 december 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal in handen van [verdachte] (geboren: [geboortedatum] 1981).
(…)
Ten aanzien van de feiten 2 en 4
- De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 april 2021 heeft afgelegd, inhoudende:
[betrokkene 8] is mijn ex-zwager. Ik heb [betrokkene 8] op 6 december 2018 geappt, ik vroeg hem waar hij was. Het kan kloppen dat ik 16 keer naar Engeland en Ierland ben geweest. Ik ging dan met een auto van het merk Ssangyong van [betrokkene 5] .
Ik heb op verzoek van [betrokkene 5] simkaarten gekocht. Ik heb [betrokkene 8] aan [betrokkene 5] voorgesteld tijdens een barbecue. Ik wist dat [betrokkene 8] een vrachtwagenrijbewijs had. Ik heb contact gehad met [betrokkene 10] , de advocaat van [betrokkene 8] . Hij heeft mij gebeld en ik heb met hem gemaild.
- Een proces-verbaal van bevindingen betreffende een samenvattende vertaling van het vonnis van [betrokkene 8] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD op 2 augustus 2019 (AMB-058, dossierpagina 934), inhoudende:
Op 1 augustus 2019 is een emailbericht ontvangen van de Ierse autoriteiten met betrekking tot het vonnis van [betrokkene 8] , die op 6 december 2018 in Ierland is aangehouden met 49 kilogram cocaïne. Hieronder is de inhoud van de email samenvattend vertaald.
[betrokkene 8] is verschenen voor rechter [naam 1] bij het Dublin Circuit Criminal Court op 20 maart 2019 voor de voltrekking van zijn vonnis. Hij werd verdacht van overtreding van de artikelen 3, 15 en 15a, voortkomend uit de in beslagneming van 49 kilo cocaïne, met een waarde van ongeveer € 3,5 miljoen euro, bij B&Q Liffey Valley op 6 december 2018.
Hij heeft bekend en er was in eerste instantie 12 jaar geëist. Rekening houdend met
- zijn bekentenis
- zijn Nederlandse nationaliteit
- zijn medewerking aan het onderzoek en
- zijn gezondheid
is hij veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf.
- Een overzichtsproces-verbaal ZD-003, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 maart 2020 (ZD-003, dossierpagina’s 112-141), inhoudende:
Tijdens de doorzoeking in de woning van [betrokkene 5] werd een 'kasboekje' aangetroffen van [betrokkene 5] .
(…)
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende notitieblokje [betrokkene 5] /boekhouding (zat in gouden klip met WB) (DOC-069 1-23, dossierpagina 2011), inhoudende:
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ING bankrekening ten name van [K] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 maart 2020 (AMB-009, dossierpagina’s 710-715), inhoudende:
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [K] B.V. komt naar voren dat [K] Holding B.V. en [betrokkene 4] (sinds 30-10-2017) bestuurders zijn van [K] B.V. Uit het uittreksel van [K] Holding B.V. komt naar voren dat [betrokkene 4] (sinds 30-10-2017) en [betrokkene 5] (sinds 16-02-2018) bestuurders zijn van deze holding.
In het kader van voornoemd strafrechtelijk onderzoek zijn historische financiële gegevens gevorderd van onder meer bankrekening [rekeningnummer 3] , een zakelijke bankrekening op naam van [K] B.V. De bankrekening is gevorderd over de periode van 30 oktober 2017 tot en met 21 januari 2019.
De ING Bank heeft vervolgens de gevorderde banktransactiegegevens uitgeleverd.
Op de bankrekening van [K] B.V. was op 11 januari 2019 een eenmalige overboeking te zien naar Ierland met als transactieomschrijving: " [...] // [betrokkene 8] " In totaal werd € 1.788,91 overgeboekt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] .
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] van 27 mei 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 28 mei 2019 (G-002-01, dossierpagina’s 577-580), inhoudende:
Mijn zwager [verdachte] heeft mede het transport geregeld waarbij ik 49 kilo cocaïne bij me had in de auto en daarvoor aangehouden ben.
Ik ben in totaal 6 keer naar Ierland gegaan. De eerste 3 keer werd een Ssangyong Rexton met grijs kenteken voor me neergezet zodat ik daarheen kon. Deze auto had een grote ijzeren plaat achter de bestuurdersstoel tot aan de achterklep. De andere 3 keren werden er gewoon emmers in de laadklep gezet. In de emmers zat wit poeder. Dat was nog twee keer met dezelfde auto. Alleen de laatste keer kreeg ik een Ssangyong Kyron mee.
[verdachte] heeft iedere keer geregeld dat ik deze 6 transporten naar Ierland heb vervoerd. [verdachte] belde me soms uit het niets een paar dagen voor een transport en soms was er weken niets. [verdachte] vertelde me dan dat er weer een transport moest gebeuren zoals iedere keer. Daarom wist ik dat ik weer naar Ierland moest. [verdachte] vertelde wanneer er een auto voor me zou klaarstaan en wanneer ik een transport moest vervoeren. Per transport kreeg ik er zelf € 2000,- voor. In de auto lag iedere keer € 2000,- en een mobiele telefoon met daarop een telefoonnummer opgeslagen. Als ik door de Douane in Ierland was gekomen moest ik bellen naar het enige nummer dat opgeslagen stond in de telefoon welke al in de auto lag. Degene die ik elke keer aan de telefoon had was volgens mij [betrokkene 5] . Dat is een hele amicale man met een accent alsof hij uit Gelderland kwam. Aan de telefoon was hij ook altijd erg amicaal. Ik ken [betrokkene 5] via [verdachte] . Ik heb [betrokkene 5] meerdere keren gezien zoals bij een BBQ. Ik ben ook twee keer op de [b-straat] geweest in [plaats] want [verdachte] woonde nagenoeg samen met [betrokkene 5] .
Zoals ik zei belde ik volgens mij [betrokkene 5] op als ik voorbij de Douane in Ierland was. Hij vertelde me daarna waar ik naar toe moest en ook waar ik moest verblijven. De eerste 3 keren moest ik naar het Royal Marine Hotel In Dublin. Ik moest dit laatste transport, net als de twee keer daarvoor naar de B&Q carpark om daar de emmers af te geven.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] van 28 mei 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 29 mei 2019 (G-002-02, dossierpagina’s 581-584), inhoudende:
V : Gisteren zei je dat je [betrokkene 5] 4 keer hebt gezien. Hoe vaak heb je met [betrokkene 5] zelf afgesproken?
A: Nooit. Ik heb hem alleen gesproken over toekomstig werk voor mij als vrachtwagenchauffeur. De tweede keer dat ik [betrokkene 5] zag was op die BBQ. [verdachte] sprak me aan toen hij met [betrokkene 5] aan het praten was omdat hij weet dat ik een vrachtwagenchauffeur was. [betrokkene 5] zei daarop dat hij een chauffeur nodig had voor een transport met de vrachtwagen naar Spanje zoals ik eerder heb verklaard. Dit is uiteindelijk het transport naar Ierland geworden met de 49 kilo cocaïne.
V : We laten u een foto zien van een voertuig met kenteken [kenteken 1] . Wat kunt u verklaren over dit voertuig?
A: Die herken ik. Dit is de SsangYong Rexton waarmee ik de eerste 5 keer naar Ierland ben gegaan waar achterin die plaat ligt. Ik herken het kenteken. Ik ben hier drie keer mee naar Ierland gereden zonder emmers en twee keer met emmers.
V: Volgens de Ierse politie was je aan het bellen toen je aangehouden werd. Toen je de politie zag ben je weggerend en heb je de telefoon weggegooid. Wie had je aan de lijn?
A: Mijn begeleider die vertelde aan wie ik de cocaïne moest geven en hoeveel.
V: Wie was je begeleider?
Opmerking verbalisanten: [betrokkene 8] begint te huilen en vertelt dat hij erg bang is. Het gaat om grote hoeveelheden cocaïne met grote waardes. Hij vreest voor zijn leven.
A: Ik zal het vertellen. Ik had [betrokkene 5] aan de telefoon tijdens mijn arrestatie. [betrokkene 5] begeleidde me bij alle transporten die ik heb gedaan. Hij vertelde me hoeveel cocaïne ik aan wie moest overdragen en waar ik dat moest doen. Hij was ook degene die ik moest bellen als ik voorbij de Douane was in Ierland. [betrokkene 5] appte of belde me ook altijd om te vragen of alles gelukt was.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] van 29 mei 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 29 mei 2019 (G-002-03, dossierpagina’s 587-589), inhoudende:
V: Wie kan voor jou bevestigen wat de rol was van [verdachte] in deze casus?
A: [verdachte] was voor mij wel de opdrachtgever, maar [betrokkene 5] begeleidde me bij alle transporten. Ik denk [betrokkene 16] want zij was altijd bij [verdachte] . [betrokkene 9] weet dat ik de trips naar Ierland deed in opdracht van [verdachte] .
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] van 11 juni 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 12 juni 2019 (G-002-04, dossierpagina’s 590-593), inhoudende:

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen u een briefje met vermoedelijk een adres welke werd aangetroffen op uw telefoon welke wij op uw huisadres in Zoetermeer overhandigd hebben gekregen van uw vrouw [betrokkene 9] . Deze telefoon is door ons uitgelezen.
(…)
V: Wat kunt u verklaren over dit briefje? Van wie en wanneer kreeg u dit en waarom had u dit?
A: Dit briefje is van [betrokkene 5] , althans ik heb het van [verdachte] gekregen bij hem thuis op de [b-straat] in [plaats] . Ik heb er vervolgens een foto van gemaakt. Dit was het adres waarnaar ik de emmers moest brengen en uitdelen. Dit briefje is volgens mij van de vierde reis.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] van 12 juni 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 oktober 2019 (G-002-05-01, dossierpagina’s 600-602), inhoudende:
A: Ik kreeg het adres van Ierland altijd van [verdachte] . Geen uitzonderingen en altijd een briefje met adres in Dublin. Dan ging ik rijden en gaf de rechtbank begrijpt: verdachte [betrokkene 5] ) de telefonische begeleiding. Dat waren altijd korte gesprekken. Hij checkte of het goed ging. Ik wist wel zeker dat ik [betrokkene 5] aan de telefoon had alle keren. Op de afgesproken plek belde ik dan met [betrokkene 5] . Ik herkende de stem van [betrokkene 5] door zijn amicale manier van praten en ik herkende zijn stem. Hij was natuurlijk ook diegene die mij vroeg op de BBQ of ik ritjes voor hem, [betrokkene 5] , wilde doen. Ik kreeg van [betrokkene 5] een kenteken en merk voertuig te horen. Ook hoorde ik van [betrokkene 5] hoeveel emmers ik moest afgeven. Het kenteken appte hij over het algemeen naar de telefoon die ik meekreeg. Ik dacht een Nokia. Die telefoon had ik van [verdachte] gekregen bij [verdachte] thuis op de [b-straat] . Dit ging elke reis op deze manier. Als men het over de emmers had, had men het over de verdovende middelen. Na thuiskomst stuurde ik [betrokkene 5] altijd een whatsapp als ik er weer was. Mijn geld voor de trip lag altijd al in de auto.
V : Hoe verkrijgt u zakgeld hier in de gevangenis?
A: Ik heb een baantje en verdien €16 in de week. Ook ontvang ik €100 per maand van [betrokkene 4] of [verdachte] . Dit gaat via mijn advocaat. Die stort dan hier op mijn rekening.
V : Waarom ontvangt u €100 per maand van [verdachte] / [betrokkene 4] ?
A: [betrokkene 9] heeft contact met [betrokkene 4] . Zij geven mij geld om wat ik voor ze heb gedaan. Het is een schijntje. Belachelijk. Met wat ik voor ze heb gedaan bedoel ik het brengen van de emmers, met inhoud, naar Ierland.
V: Uit onderzoek is naar voren gekomen dat u meerdere reizen naar Ierland hebt gemaakt. In uw eerdere verklaringen kwam naar voren dat u met de voertuigen met de kentekens [kenteken 2] en [kenteken 1] bent gereisd. Echter uit informatie kom naar voren dat u op 13-10-2017 met een personenvoertuig naar Ierland bent gereisd met kenteken VB-898-S. Dit voertuig stond op naam van [A] B.V. een aan [betrokkene 5] gelieerd bedrijf. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik denk dat ook een Ssangyong geweest moet zijn. Ik haalde alle voertuigen die ik gebruikte voor mijn reizen naar Ierland op bij [verdachte] thuis, op de [b-straat] . Ik krijg geld, telefoon, papiertje met adres van [verdachte] inclusief de sleutel voor de auto. De emmers stonden er dan al in.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] op 23 september 2020 door de rechter-commissaris (los opgenomen), inhoudende:
Het klopt dat ik zes keer naar Ierland ben gereisd om iets af te leveren. [verdachte] gaf mij daar de opdracht toe.
Ik was vrachtwagenchauffeur geweest. Daar had ik het met [verdachte] over gehad. Ik zou eerst met een vrachtwagen naar Spanje gaan. Dat leek mij leuk. Ik zou dan twee weken op en twee weken afwerken. Toen stuurde [verdachte] mij bericht dat ik naar Ierland moest met een bestelbus. Ik haalde die bestelbus bij hem op. Het was eigenlijk een Jeep. Ik haalde die bij [verdachte] thuis in [plaats] op. Ik had dan met [verdachte] bij zijn woning contact als ik de auto ophaalde. De sleutels kreeg ik ook daar van [verdachte] . Ik kreeg ook een telefoon en geld van [verdachte] . Ik kreeg 2.000 euro. Dat was reisgeld en wat er overbleef, was voor mij.
U houdt mij voor dat ik eerder heb verklaard dat ik tijdens mijn aanhouding [betrokkene 5] aan de telefoon had.
Hoogst waarschijnlijk, dat was door de stem, maar ik kan niet door de telefoon kijken wie er zit.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik me meldde op het telefoonnummer dat op mijn telefoon stond en vraagt mij of alle zes keren dat ik naar Ierland ben gereden dezelfde persoon aan de lijn was. Ja, dat vermoed ik wel ja.
U vraagt mij of ik weet wanneer mijn vrouw voor het eerst hoorde dat ik was aangehouden en wanneer ik de mogelijkheid kreeg om door te geven dat ik was aangehouden.
Ik ben in het weekend naar de rechtbank geweest. Het is dan zondag geweest, dat ik contact met [verdachte] had. U vraagt mij waarom ik contact met [verdachte] had. Het was het enige nummer dat ik had. Mijn advocaat daar gaf mij het nummer van [verdachte] . Ik heb [verdachte] gebeld en hij heeft mijn vrouw gebeld. U houdt mij voor dat mijn aanhouding wel bekend was bij de persoon die ik aan de telefoon had tijdens mijn aanhouding. Ja. U houdt mij voor dat ik zei dat dit waarschijnlijk [betrokkene 5] was. Ja.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 9] van 30 mei 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 30 mei 2019 (G-003-01, dossierpagina’s 603-608), inhoudende:
V: Uw man, [betrokkene 8] (hierna: [betrokkene 8] ), zit momenteel vast in de gevangenis in Ierland vanwege een veroordeling voor drugssmokkel. Bent u in staat om een verklaring af te leggen?
A: Ik heb mijn broer gevraagd toen [betrokkene 8] opgepakt is hoe mijn broer dat kon weten. [verdachte] belde mij op en vertelde dat [betrokkene 8] was opgepakt. Ik vroeg wat er gebeurd was. [verdachte] vertelde mij dat [betrokkene 8] drugs bij zich had, cocaïne.
V: Hoe denkt u dat dit allemaal gekomen is?
A: Ik denk dat het door mijn broer [verdachte] is gekomen. Een paar jaar geleden hebben [betrokkene 8] , [verdachte] en ik samen wat gedronken in 2016 of 2017. Hij zat zonder werk en was daarvoor vrachtwagenchauffeur. [verdachte] zei dat hij een koerier nodig had. [verdachte] zei tegen mij dat [betrokkene 8] voor hem zou komen werken als koerier. [betrokkene 8] heeft mij verteld dat hij naar Engeland moest en dat hij daarmee € 2.000 zou verdienen. [betrokkene 8] is begonnen met rijden voor [verdachte] begin 2018. Hij heeft een paar keer gereden naar Ierland voor [verdachte] . Ik denk dat hij 5 keer naar Ierland is geweest. Van de € 2.000 moest hij de onkosten onderweg nog betalen. Hij ontving dit contant in coupures van € 50 en € 20. [betrokkene 8] kreeg een auto mee in [plaats] bij het adres van mijn broer. Met die auto heeft hij de overtocht naar Engeland gemaakt. [betrokkene 8] kreeg ook een werktelefoon van [verdachte] . Per reis ging in de werktelefoon een nieuwe andere simkaart. [verdachte] betaalde deze simkaarten.
V: Waarom bent u naar uw broer gegaan en heeft u hem om hulp verzocht nadat u hoorde van de aanhouding van [betrokkene 8] en niet naar iemand anders?
A: [verdachte] heeft mij gebeld dat [betrokkene 8] is aangehouden. Hij bood mij hulp aan mocht ik dat nodig hebben, om dingen te regelen. [verdachte] heeft contact gehad met de pro deo advocaat die aan [betrokkene 8] was toegewezen. De advocaat heet [betrokkene 10] . [betrokkene 4] maakt regelmatig geld over naar [betrokkene 8] , dat heeft [betrokkene 8] mij verteld. Ik laat u een email lezen op mijn telefoon, waarin een emailconversatie staat tussen [betrokkene 4] en de advocaat. In de email staat dat [betrokkene 4] regelmatig geld zal overmaken naar de advocaat totdat deze volledig is betaald. En [betrokkene 4] vraagt of de advocaat een bedrag wil overmaken aan [betrokkene 8] . [betrokkene 4] vraagt ook of de auto waarin [betrokkene 8] is aangehouden terug kan, maar dat kan niet. Ook [verdachte] blijft telkens vragen aan mij wat er met de auto is gebeurd en of deze in onderzoek is. In de email die ik u liet zien, staat ook " [betrokkene 5] " in de cc. Het emailadres is willemdwxship.com.
V:Van wie en waar ontving [betrokkene 8] zijn tickets voor de boot? Wie betaalde deze? Was dat elke reis zo?
A: Soms boekte [verdachte] , maar als [verdachte] geen tijd had boekte [betrokkene 8] , dat heeft [betrokkene 8] mij zelf verteld. [verdachte] betaalde de tickets.
V : Hoe ontving [betrokkene 8] zijn vergoeding en van wie?
A: Contant van mijn broer.
- Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 9] op 16 september 2020 door de rechter-commissaris (los opgenomen), inhoudende:
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik in 2016/2017 met [verdachte] en mijn man een gesprek heb gehad.
Ja, mijn man was ziek. Hij wilde graag werken. Mijn broer zei toen: “Je kan bij mij komen werken, in het transport”. Mijn broer had een internetbedrijf. Mijn man is vrachtwagenchauffeur. Ik weet niet wat voor transport mijn man zou gaan doen, mijn broer deed het werk niet alleen. Hij deed het samen met [betrokkene 5] , of zo. Ik ben later wel een paar keer met mijn man mee geweest naar mijn broer. Ik weet niet meer wanneer mijn man is begonnen met werken. Ik weet ook niet meer wanneer zijn eerste transportklus was. Hij moest die eerste keer naar Ierland. Mijn man werd gebeld en dan zei hij dat hij weer naar [plaats] moest. Hij moest daar de auto ophalen. Het was het adres waar mijn broer woonde. Boven woonde [betrokkene 5] . Ik weet dat hun kantoor daar is. Ik ben één keer mee geweest naar [plaats] om de auto op te halen. Mijn man kreeg de sleutels van de auto. De sleutels lagen klaar in de woning en mijn man pakte ze. Mijn broer is meestal thuis. De sleutels lagen in een envelopje met de naam “ [betrokkene 8] ” er op. Ik weet niet meer in welke woning dat was, boven of beneden. Alleen mijn broer was er toen en [betrokkene 16] Roet.
Ik heb die keer dat ik mee ging om de auto op te halen, gezien dat er een bak in de auto zat en emmertjes. Het waren witte emmertjes. Ze waren dicht en verzegeld. Ik heb wel gevraagd wat er in zat. Ze zeiden: “Geen bijzondere dingen”. Ik vroeg dat aan mijn broer en aan [betrokkene 16] . Als mijn man op reis ging, appten en belden we. Dat ging via zijn eigen nummer. Dat was steeds hetzelfde nummer. Hij had ook nog een andere telefoon bij zich, zijn werktelefoon. Dat nummer heb ik niet. Die werktelefoon lag ook klaar als hij weg ging.
U vraagt mij met wie ik naar Ierland ben geweest. Met mijn broer, mijn zusje en met [betrokkene 16] . We gingen vliegen. U vraagt mij of er voorafgaand aan de reis iets is gezegd. Dat [betrokkene 5] betaalt. Ik kon dat niet betalen.
U houdt mij voor dat ik op pagina 605 van het dossier heb verklaard dat [verdachte] contact had met de Ierse advocaat van [betrokkene 8] en dat daarna het contact via [betrokkene 4] liep. U vraagt mij waarom dat niet via mij liep.
Dat weet ik niet. [verdachte] zei: “We hebben een goede advocaat voor [betrokkene 8] ”.
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ASN bankrekening ten name van [verdachte] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 september 2019 (AMB-046, dossierpagina’s 898-906), inhoudende:
Over de periode van 6 oktober 2016 tot en met 10 december 2018 vonden overboekingen plaats vanaf de bankrekening van [verdachte] naar de bankrekeningen [rekeningnummer 5] [rekeningnummer 6] en [rekeningnummer 7] met als transactieomschrijvingen " [...] "en " [...] ". Gezien de transactieomschrijvingen gaat het hierbij om de aankoop of opwaardering van prepaid telefoonkaarten. In totaal werden via de bankrekening van [verdachte] voor 25 verschillende 06-nummers betalingen gedaan, te weten voor de 06-nummers:
[...] .
Uit de bankgegevens van bankrekening [rekeningnummer 8] kwam verder naar voren dat over de periode van 7 juni 2016 tot en met 4 juni 2019 in totaal € 26.844 werd ontvangen afkomstig van de bankrekening van [A] B.V. met o.a. de transactie omschrijvingen servicekosten, kruisposten, factuur en lening. Het valt op dat het grootste gedeelte van deze € 26.844, te weten € 21.579 afkomstig van [A] werd overgeboekt in de periode van 11 december 2017 tot en met 31 december 2018.
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een whatsappgesprek tussen [betrokkene 8] en [verdachte] in de periode van 30 november tot 6 december 2019 (DOC-096, 22-22, dossierpagina 2142), inhoudende:
1256 [verdachte] Gefeliciteerd maatje xxx 30-11-2018 10:42:08(UTC+1)
1257 [betrokkene 8] [emoticon] 30-11-201813:18:29(UTC+1)
1258 [verdachte] Hey zwagertje komen jullie ook op mijn verjaardag [...]
6-12-2018 21:15:23(UTC+1)
1259 [verdachte] [...] .jpg 6-12-2018 21:33:19(UTC+1)
1260 [verdachte] [emoticons] 6-12-2018 21:33:35(UTC+1)
1261 [verdachte] Check dit dat leuke site [...] [emoticons]
6-12-2018 22:28:04(UTC+1)
1262 [verdachte] Heeey ga je nog reageren of heb je ruzie met met zus [emoticon]
6-12-2018 23:21:33(UTC+1)
1263 [verdachte] Waar ben je? 6-12-2018 23:21:57(UTC+1)
Een proces-verbaal van bevindingen OVC PI [plaats] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 3 oktober 2019 (AMB-071, dossierpagina’s 1016-1021), inhoudende:
Onder gezag van de officier van justitie is een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen onder andere [verdachte] (hierna [verdachte] ). [verdachte] is op 26 juli 2019 overgebracht naar de PI te [plaats] . Op 7 augustus 2019 is door de rechter-commissaris een machtiging afgegeven voor Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) in de PI te [plaats] .
Opgenomen d.d. 12-09-2019.
Deelnemers aan het gesprek zijn:
[verdachte]
"Ome [...] " (fon)
nnman 'meneer [...] '
[...]
Bestandaanduiding: 08-55-00, 12-09-2019
Letterlijk uitgewerkt vanaf minuut 04:07
m/ (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) maar het gaat erom dat [betrokkene 8] was gepakt met 50 kilo terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal
m/ (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) ik weet nog goed dat [betrokkene 5] naar boven komt en dat ie bang was.. oh ik hoor [betrokkene 8] niet meer.
- Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 4] van 5 december 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 5 december 2019 (V-002-02, dossierpagina’s 436-457), inhoudende:
Toen ik hoorde dat [betrokkene 8] vast kwam te zitten vroeg [betrokkene 5] mij om de advocaat van [betrokkene 8] te betalen. Dat heb ik gedaan. [betrokkene 8] zit vast in Ierland. [betrokkene 5] gaf mij de naam van de advocaat. Ik denk dat ik 2 keer de advocaat betaald heb. Ik denk dat [verdachte] ook een keer die advocaat betaald heeft.
[betrokkene 11] is een gedetineerde uit de tijd dat [betrokkene 5] vast zat in Frankrijk. Zij zaten samen in de gevangenis. U vraagt mij waarom [betrokkene 11] vast zat. Ik denk voor drugs.
Ik heb op verzoek van [betrokkene 5] een arbeidsovereenkomst opgemaakt ingaande 1 april 2016 op naam van [betrokkene 11] als werknemer en [A] BV als werkgever. Ik weet dat op naam van [A] geen salaris is uitbetaald aan [betrokkene 11] .
V: wat kunt u verklaren over de betrokkenheid van [betrokkene 5] bij de invoer van verdovende middelen in Noorwegen in juni 2017 in relatie tot [betrokkene 11] ?
A: [betrokkene 5] vertelde mij ergens in juni 2017 dat [betrokkene 11] was aangehouden in Noorwegen.
- Een schriftelijk bescheid, te weten een verhoor van verdachte [betrokkene 8] opgemaakt door de Garda National Drugs and Organised Crime in Ierland d.d. 7 december 2018 (DOC-092, dossierpagina’s 2110-2116), inhoudende:
Q. JH16 JH17 two white buckets (back of your car) do you recognize them?
A. Yeah.
Q. I opened the first bucket there was sand and 7 packages of drugs (exhibits explained). There was 5 buckets you moved to the other car, it’s the same as what I’ve just explained, 49 kilos in total.
- Een schriftelijk bescheid, te weten een ongedateerd verzoek van FLO Ierland aan het LIRC betreffende informatie over [betrokkene 8] en [betrokkene 12] (DOC-097, dossierpagina 2143), inhoudende:
On the morning of the 6th of December, surveillance observed motorcar [...] travel to [plaats] (home of [betrokkene 13] ) were it is believed that [betrokkene 14] was the driver. Both [betrokkene 14] and [betrokkene 13] then left this cottage in the Peugeot and travelled to the Liffey Valley Shopping Centre were after carrying out anti surveillance over a period of 2 hours they met a Dutch vehicle, SsangYong Kyron [...] . A male occupant of the Dutch SsangYong was observed removing white containers from his vehicle and placing them in the Peugeot of [betrokkene 14] and [betrokkene 13] . After five of these containers were moved into the Peugeot, [betrokkene 14] and [betrokkene 13] then attempted to leave the car par. [M] carried out an intervention at this point on both vehicles. The following people were arrested:
- [betrokkene 8] (Dutch National) 30/11/71 of [plaats] , Holland.
- Een schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [N] d.d. 27 oktober 2017, aangetroffen in de administratie van [betrokkene 4] , in de ordner met opschrift " [D] " (DOC-023, dossierpagina 1844 en AMB-034 bijlage 1, p. 851), inhoudende:
Uw bestelopdracht [...]
Omschrijving Aantal
Emmer met deksel wit 16l 50 stuks’
7. De rechtbank heeft onder het kopje ‘3. Beoordeling van het bewijs’ onder meer het volgende overwogen (met weglating van een voetnoot):

3.3.3 Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair (uitvoer drugs Ierland)
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Daartoe heeft de verdediging - kort gezegd - aangevoerd dat er onvoldoende (betrouwbaar) bewijs is dat verdachte als medepleger of medeplichtige is betrokken bij de uitvoer van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne naar Ierland.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard als vast komt te staan dat bij het begaan van dat feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 8]
De rechtbank overweegt dat zij geen redenen ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de - voor verdachte belastende - verklaringen van [betrokkene 8] , zoals de verdediging heeft bepleit. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen die [betrokkene 8] bij de FIOD en de rechter-commissaris heeft afgelegd op hoofdlijnen en op essentiële onderdelen overeenkomen, dat zijn verklaringen steun vinden in het overige bewijsmateriaal zoals hierna aan de orde komt, en dat de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen heeft gevonden dat de FIOD ‘beloften’ heeft gedaan aan [betrokkene 8] waardoor aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen zou moeten worden getwijfeld, zoals de verdediging heeft gesteld. De rechtbank neemt de verklaringen van [betrokkene 8] dan ook als uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of verdachte aan de ten laste gelegde uitvoer een bijdrage heeft geleverd die als medeplegen dan wel medeplichtigheid kan worden gekwalificeerd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De rol van verdachte
[betrokkene 8] heeft verklaard dat verdachte hem en [betrokkene 5] met elkaar in contact heeft gebracht omdat [betrokkene 5] een chauffeur zocht voor een transport naar Spanje en verdachte wist dat [betrokkene 8] vrachtwagenchauffeur was. Het beoogde transport naar Spanje is vervolgens kennelijk niet doorgegaan, maar - in de woorden van [betrokkene 8] - “uiteindelijk het transport naar Ierland geworden”. In totaal heeft [betrokkene 8] zes transporten naar Ierland gedaan. Tijdens het laatste, in de tenlastelegging bedoelde, transport van 6 december 2018 is [betrokkene 8] in Ierland aangehouden met 49 kg cocaïne. De cocaïne zat in zes witte emmers die achter in een auto stonden. [betrokkene 8] is hiervoor in Ierland veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar.
Uit de verklaringen van [betrokkene 8] , bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, maakt de rechtbank op dat de gang van zaken bij de zes transporten, waaronder dus ook de ten laste gelegde uitvoer, telkens min of meer hetzelfde was. Over de rol die verdachte daarbij had, zegt [betrokkene 8] onder meer het volgende. Verdachte heeft het ten laste gelegde en de (vijf) eerdere transporten mede geregeld. [betrokkene 8] zag verdachte als de opdrachtgever. Verdachte vertelde hem wanneer hij een transport moest doen en wanneer er een auto voor hem klaarstond. Die auto haalde [betrokkene 8] vervolgens op bij verdachte. De witte emmers - de rechtbank begrijpt: de emmers waarin tijdens de laatste drie transporten de cocaïne zat - stonden dan al in de auto. Verdachte zorgde er daarnaast voor dat [betrokkene 8] geld kreeg (€ 2.000,-), als ook een briefje met daarop het adres in Ierland waar hij naar toe moest en een telefoon met daarin opgeslagen een telefoonnummer dat hij tijdens het transport moest gebruiken. Vervolgens reisde [betrokkene 8] naar lerland en begeleidde [betrokkene 5] hem telefonisch bij het transport.
De verklaringen van [betrokkene 9] , de zus van verdachte en destijds de vrouw van [betrokkene 8] , komen in essentie overeen met die van [betrokkene 8] en geven eenzelfde beeld van de werkwijze. Voor een deel is haar wetenschap afkomstig uit wat zij van [betrokkene 8] heeft gehoord, maar zij heeft ook uit eigen wetenschap/waarneming verklaard. Zo is zij een keer met [betrokkene 8] mee geweest om bij de woning van verdachte een auto op te halen (de rechtbank begrijpt: de auto waarmee [betrokkene 8] een transport moest doen).
Zij heeft toen in de bewuste auto witte emmertjes zien staan die dicht en verzegeld waren en heeft op dat moment ook met verdachte over die emmertjes gesproken. Weliswaar betreffen deze eigen waarnemingen niet het tenlastegelegde transport, maar een en ander bevestigt wel de door [betrokkene 8] geschetste gang van zaken bij de transporten, die als gezegd telkens volgens nagenoeg hetzelfde stramien verliepen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [betrokkene 9] heeft verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat [betrokkene 8] voor hem zou komen werken als koerier. Ook hierin ziet de rechtbank bevestiging voor de door [betrokkene 8] geschetste rol van verdachte bij de ten laste gelegde uitvoer.
De verklaringen van [betrokkene 8] (en [betrokkene 9] ) vinden bovendien steun in onder meer het bij [betrokkene 5] aangetroffen ‘kasboekje’ met daarin de aantekening “ [betrokkene 8] 2000”, de foto die in de telefoon van [betrokkene 8] is aangetroffen van een briefje waarop een adres in Dublin (lerland) is vermeld, en de omstandigheid dat de cocaïne is aangetroffen in zes witte emmers.
Hetgeen hiervoor over de rol van verdachte is overwogen, maakt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat hij aan de voorbereiding van de tenlastegelegde uitvoer een wezenlijke en essentiële bijdrage heeft geleverd. Zijn betrokkenheid ging echter verder dan alleen de voorbereiding. Uit een zogenoemd OVC-gesprek dat als bewijsmiddel in de bijlage is opgenomen, in combinatie met de verklaring van [betrokkene 8] dat hij tijdens zijn arrestatie - die plaatsvond tijdens de overdracht van de cocaïne - [betrokkene 5] aan de telefoon had en hij zijn telefoon op dat moment weggooide, leidt de rechtbank af dat [betrokkene 5] naar verdachte is gegaan toen hij het contact met [betrokkene 8] verloor op het moment van aflevering van de cocaïne. Vervolgens heeft verdachte via Whatsapp [betrokkene 8] geprobeerd te bereiken om te vernemen wat er aan de hand was, zo maakt de rechtbank op uit het feit dat hij op de dag dat [betrokkene 8] werd gearresteerd, 6 december 2018, binnen een tijdsbestek van iets meer dan twee uur zes whatsappberichten naar [betrokkene 8] stuurde waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat hij (dringend) in contact probeerde te komen met [betrokkene 8] . Hierbij betrekt de rechtbank bovendien dat [betrokkene 9] van verdachte hoorde dat haar man in lerland was aangehouden en verdachte dus kennelijk eerder van die arrestatie op de hoogte was dan [betrokkene 9] , als gezegd destijds de partner van [betrokkene 8] .
Tot slot leidt de rechtbank ook uit de ‘nazorg’ die verdachte heeft verleend af dat hij een belangrijke rol in het geheel vertolkte die niet stopte bij de voorbereiding van het feit. Zo heeft verdachte tegen [betrokkene 9] gezegd "
wehebben een goede advocaat voor [betrokkene 8] ” (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 8] ) en onderhield hij contact met de Ierse advocaat die [betrokkene 8] bijstond in zijn strafzaak wegens de invoer van de cocaïne. Daarnaast stortte hij - samen met medeverdachte [betrokkene 4] - maandelijks € 100,- op de gevangenisrekening van [betrokkene 8] hetgeen volgens [betrokkene 8] was ‘om wat hij voor ze gedaan heeft’.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de handelingen die verdachte heeft verricht, en de wezenlijke en essentiële bijdrage die hij daarmee aan de ten laste gelegde uitvoer van cocaïne heeft geleverd, van dien aard zijn dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank komt dan ook tot de bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat zij het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van getuige Hoever, onbesproken laat reeds omdat de rechtbank die verklaringen niet voor het bewijs van dit feit gebruikt.
3.3.4 Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 primair (witwassen)
Onder feit 3 primair wordt verdachte verweten zich in de periode van 29 december 2014 tot en met 24 juli 2019 schuldig te hebben gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 59.557 en daarvan een gewoonte te hebben gemaakt.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde periode samenvalt met de pleegperiodes of pleegdata van de andere feiten waarvoor verdachte wordt vervolgd. Er valt echter geen rechtstreeks verband te leggen tussen de in de tenlastelegging opgenomen gelden, en bepaalde aan de verdachte begane misdrijven. Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden geacht dat geldbedragen “uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is eigenaar van de eenmanszaak met de naam " [B] ". Dit bedrijf staat vanaf 1 september 2011 onder nummer [...] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Als activiteiten van de onderneming staan vermeld:
Webdesign en grafische vormgeving, advies- en dienstverlening op het gebied van ICT en Webwinkel in non-foodartikelen. Verdachte heeft (ter zitting) verklaard dat hij uit zijn bedrijf een gemiddeld maandinkomen van € 1.250 had.
Uit een analyse van de zakelijke-, de privébankrekening en de spaarrekening van verdachte is het volgende gebleken. Over de periode 2015-2018 worden de zakelijke- en privébankrekening gevoed door ontvangsten van de spaarrekening, betaalde facturen en belastingteruggaven. Daarnaast is gebleken dat verdachte op deze rekeningen ontvangsten heeft van bedrijven en natuurlijke personen die niet zijn toe te rekenen aan omzet vanuit zijn bedrijf [B] , overboekingen vanaf zijn spaarrekening of belastingteruggaven. Deze ontvangsten zijn afkomstig van de bedrijven [A] BV en [C] BV en van de personen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] . Bij deze ontvangsten wordt als omschrijving veelal vermeld "kruispost", "lening" of "huur" of is er in het geheel geen omschrijving. Verdachte is niet in dienst van [A] BV of [C] BV. In totaal ontvangt verdachte over de periode 2015-2018 van [A] een bedrag van € 25.074, van [C] een bedrag van € 2.000, van [betrokkene 5] een bedrag van € 1.035 en van [betrokkene 4] een bedrag van € 12.290. In totaal is aan verdachte aldus overgemaakt een bedrag van € 40.399 zonder dat daarvoor een duidelijke grondslag is. Ten slotte is gebleken dat alles wat op de bankrekeningen van verdachte is binnen gekomen ook weer werd uitgegeven. Voor een groot deel is dit privé geconsumeerd en voor een klein deel uitgegeven aan kosten voor zijn onderneming. Wat daarbij opvalt is dat de inkomsten vanuit zijn werkzaamheden met zijn bedrijf [B] die verdachte aan de Belastingdienst opgeeft niet toereikend zijn om te voorzien in zijn levensonderhoud; de inkomsten in de periode 29 december 2014 tot en met 2019 zijn marginaal of negatief en over het 1e tot en met het 4e kwartaal 2018 en het 1e en 2e kwartaal 2019 zijn nihilaangiften voor de omzetbelasting gedaan (AMB-095).
Naast voornoemde stortingen bestaat het aan verdachte ten laste gelegde geldbedrag uit betalingen die in 2017 en 2018 door [A] BV ten behoeve van hem zijn verricht. Het gaat in totaal om een bedrag van € 19.358. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit bedrag niet kan worden gezegd dat sprake is van witwashandelingen gepleegd door verdachte, terwijl - kort gezegd - medeplegen niet is ten laste gelegd, zodat dit bedrag door de rechtbank dan ook buiten beschouwing wordt gelaten.
Witwasvermoeden
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte in totaal € 40.399 op zijn bankrekeningen ontvangen. Gelet op de hoogte van het bedrag, het ontbreken van een duidelijke grondslag voor deze overboekingen en het feit dat het gaat het om een bedrag dat niet verklaard kan worden uit de bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten uit zakelijke activiteiten, acht de rechtbank sprake van feiten en omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de contant gestorte gelden uit misdrijf afkomstig zijn.
Bij dit alles weegt de rechtbank ook nog mee dat in het onderzoek Salamis tevens het vermoeden naar voren komt dat verdachte in samenwerking met [betrokkene 5] tegen betaling valse documenten - werkgeversverklaringen, salarisspecificaties ten name van [A] - heeft opgemaakt voor personen die zij vervolgens gebruikten om woningen te huren.
Verklaringen over de herkomst
Over de herkomst van de overboekingen heeft verdachte ten eerste verklaard dat hij voor [betrokkene 5] (online) regelmatig spullen moest aanschaffen. Dit zou gaan om bijvoorbeeld drukwerk of televisies. Omdat verdachte onvoldoende geld op zijn bankrekening had staan maakte [betrokkene 5] eerst geld over naar verdachte, waarmee hij vervolgens de betalingen kon doen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verdachte gedurende het onderzoek ter terechtzitting enkele facturen overgelegd. De FIOD heeft uit deze facturen kunnen afleiden dat voor een totaalbedrag van € 452,45 aan bestellingen door verdachte zijn gedaan, die aan hem zijn voorgeschoten (AMB-111). Voor zover uit deze stukken al blijkt van een praktijk waarbinnen verdachte regelmatig bestellingen deed voor [betrokkene 5] , vormt het geenszins een afdoende verklaring voor het totaalbedrag van de overboekingen die verdachte heeft ontvangen.
In de tweede plaats heeft verdachte verklaard dat het geldbedrag dat aan hem is overgemaakt door [betrokkene 4] een lening is. Ter onderbouwing van deze verklaring heeft verdachte geen enkel stuk of bescheid overgelegd en valt er dus ook niets te verifiëren.
De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat verdachte ten aanzien van de herkomst van de aan hem overgeboekte geldbedragen geen voldoende concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven en het witwasvermoeden aldus in stand blijft.
Conclusie
Ten aanzien van het geldbedrag waarvan de herkomst nog steeds niet duidelijk is (€ 40.399), komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. Nu de tenlastelegging uitgaat van een hoger geldbedrag, leidt dit ertoe dat de rechtbank (enkel) bewezen zal verklaren dat verdachte
geldbedragenheeft witgewassen en in het kader van de strafmaat zal uitgaan van het hiervoor genoemde bedrag van € 40.399.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Gelet op de periode van vier jaren waarbinnen de overboekingen hebben plaatsgevonden en de omstandigheid dat het om een groot aantal overboekingen gaat, is de rechtbank van oordeel dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.’
8. Het bestreden arrest houdt inzake de bewijsvoering onder meer het volgende in:
‘Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof tot een andere strafoplegging komt − in zoverre wordt het vonnis vernietigd − en de bewijsoverwegingen aanvult en gedeeltelijk vervangt op hierna te melden wijze.
Daarnaast past het hof enkele bewijsmiddelen in het vonnis aan.
Het hof merkt voorafgaand aan die aanpassingen op dat de rechtbank in de door haar gebezigde bewijsmiddelen uit het FIOD-dossier zowel (i) een doorlopende paginanummering heeft gebruikt, als (ii) een specifieke aanduiding van het betreffende dossierstuk met paginanummering. Omdat het hof niet beschikt over een exemplaar van het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering, zal het in het navolgende alleen de hiervoor onder (ii) beschreven aanduiding hanteren. De aanpassingen en aanvullingen zijn de volgende:
-
een proces-verbaal van bevindingen inkomsten en vermogen [verdachte] (AMB-095, pagina 3 van 7) op pagina 26 van de bijlage bij het vonnis:
de volgende passages worden toegevoegd: "
Naast de overboekingen van [A] naar de rekening(en) van [verdachte] worden in 2017 en 2018 door [A] meerdere betalingen gedaan t.b.v. [verdachte] . (...) Bij elkaar opgeteld worden in 2017 en 2018 de volgende betalingen gedaan t.b.v. [verdachte] :

Omschrijving 2017 2018

Servicekosten woning [verdachte] , [c-straat 1] [plaats] 2.470
Huur woning [verdachte] [b-straat 1] [plaats] 2.610 10.631
Energierekening woning [verdachte] 1.872 399
Verzekeringspremie [verdachte] 631 745
Totaal 7.583 11.775
(…)
Alles wat op de bankrekeningen van [verdachte] binnenkomt gaat er ook weer uit en wordt voor een groot deel privé geconsumeerd en voor een klein deel uitgegeven aan kosten voor zijn onderneming”'
-
een proces-verbaal van bevindingen OVC PI [plaats] (AMB-071, pagina 5), op pagina 52 van de bijlage bij het vonnis: de passage ”
terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal” wordt geschrapt.

Aanvullende en vervangende bewijsoverwegingen

Het onder 2 tenlastegelegde (medeplegen uitvoer drugs Ierland)
De verdediging heeft gesteld dat de spraakmemo’s die door de getuige [betrokkene 9] aan haar zus [betrokkene 15] zijn verstuurd, aantonen dat [betrokkene 9] ten overstaan van de FIOD niet de waarheid heeft gesproken over de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 2 tenlastegelegde drugstransport. Dit ondersteunt volgens de verdediging dat haar verklaringen niet betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is, anders dan de verdediging − zonder nadere onderbouwing − stelt, van oordeel dat uit de spraakmemo’s geenszins volgt dat [betrokkene 9] niet naar waarheid zou hebben verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij het drugstransport. Daar komt bij dat [betrokkene 9] ter terechtzitting in hoger beroep als beëdigde getuige heeft verklaard dat zij daarover juist wel de waarheid heeft gesproken en deze verklaring bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, zoals in het (door het hof bevestigde) vonnis van de rechtbank is overwogen. Het hof acht de verklaring van [betrokkene 9] betrouwbaar en ziet dan ook geen reden om deze terzijde te schuiven.
Het onder 3 tenlastegelegde (medeplegen (gewoonte)witwassen)
Het hof vervangt de tweede alinea op pagina 8 van het vonnis onder het kopje ‘Witwasvermoeden’, te weten de alinea "
Bij dit alles (...) woningen te huren”, door de volgende overweging.
Het witwasvermoeden wordt versterkt door de betrokkenheid van de verdachte bij verschillende drugstransporten, waaronder als medepleger van het onder 2 tenlastegelegde drugstransport naar Ierland. Ook was hij betrokken bij een criminele organisatie die onder andere valsheid in geschrift als oogmerk had.
Het hof vervangt de overwegingen onder het kopje ‘
Verklaringen over de herkomst'op pagina’s 8 en 9 van het vonnis door de volgende overwegingen.
De verdediging heeft in hoger beroep de stelling herhaald dat de stortingen op de rekening van de verdachte door [A] (ad € 25.047,00), [C] (ad € 2.000,00) en [betrokkene 5] (ad € 1.035,00) bedoeld waren voor bestellingen die de verdachte voor [betrokkene 5] deed. De stortingen afkomstig van [betrokkene 4] (ad € 12.290,00) betroffen een lening van [betrokkene 4] aan de verdachte. Bij de verdachte bestond geen wetenschap van de herkomst van de bedragen waarmee de bankrekeningen van [A] , [C] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] werden gevoed, aldus de verdediging.
Het hof overweegt allereerst dat niet het doel, maar de herkomst van de stortingen van belang is. De verdachte, die volgens zijn eigen verklaring 5% aandeelhouder van [A] is geworden enkel omdat [betrokkene 5] “een aandeelhouder nodig had om een BV op te richten en zonder dat er enige consequenties voor hem (verdachte) aan zouden zitten”, heeft aldus feitelijk voor [betrokkene 5] en [A] als stroman gefungeerd. Ook heeft de verdachte samen met [betrokkene 5] drugstransporten uitgevoerd en valsheid in geschrift gepleegd. Onder die omstandigheden kan het op zijn rekening ontvangen van stortingen van een dergelijke omvang, afkomstig van [betrokkene 5] of van aan [betrokkene 5] gelieerde bedrijven, zonder enige de verdachte bekende (legale) oorzaak en zonder enig (nader) onderzoek te doen, naar het oordeel van het hof niet anders worden verklaard dan dat deze bedragen afkomstig waren van enig misdrijf en dat de verdachte dit ook wist. De ontvangen bedragen zijn door de verdachte bovendien weer uitgegeven of besteed en aldus omgezet.
Ten aanzien van het van [betrokkene 4] afkomstige bedrag, overweegt het hof dat [betrokkene 4] bij de FIOD heeft verklaard dat hij een bedrag van € 11.200,00 van [betrokkene 5] heeft gekregen om over te maken naar de verdachte. Het bestaan van een lening van [betrokkene 4] aan de verdachte vindt geen bevestiging in het dossier. Ook hier geldt derhalve dat het zonder enige (rechts)verhouding en zonder (nader) onderzoek ontvangen van stortingen van dergelijke omvang in het licht van de omstandigheden niet anders kan worden verklaard dan dat dit geld van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.’
9. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 11 en 24 januari 2023 volgt dat de raadsvrouw van verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Deze houden onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘1.1
Verklaringen [betrokkene 8]
30. Allereerst de verklaringen die zijn afgelegd door [betrokkene 8] . Als gezegd is [betrokkene 8] aangehouden in Ierland wat logischerwijs een hele schok voor hem was. In een soort paniekmodus en met het idee dat cliënt hem erbij had gelapt heeft hij verklaringen afgelegd waar hij, zo blijkt achteraf als hij wordt verhoord bij de RC, zichzelf voorbij is gelopen. Hij heeft conclusies getrokken die achteraf niet kunnen worden gestaafd behalve op gevoelens zoals wraak en verdriet.
31. Deze gevoelens van wraak en verdriet komen onder andere voort uit de moeizame relatie die er was tussen [betrokkene 9] en [betrokkene 8] . Cliënt, nota bene de broer van [betrokkene 9] , had haar geadviseerd bij [betrokkene 8] weg te gaan. Dit heeft [betrokkene 8] hem natuurlijk nooit in dank afgenomen. Daar kwam nog bovenop dat cliënt de auto van [betrokkene 8] had geleend in de periode dat hij nog teveel dronk en toen onder invloed een ongeval heeft veroorzaakt met die auto. U kunt zich wellicht inbeelden dat [betrokkene 8] niet de grootste fan was van zijn zwager. Als klap op de vuurpijl heeft [betrokkene 8] zich waarschijnlijk ook echt gebruikt gevoeld door [verdachte] omdat hij [betrokkene 8] en [betrokkene 5] aan elkaar had voorgesteld. [betrokkene 8] is teveel gaan denken dat [verdachte] er dan ook wat mee te maken moet hebben gehad omdat hij de twee aan elkaar heeft voorgesteld. Maar dit is veel te veel een eigen leven gaan leiden in het hoofd van [betrokkene 8] . [verdachte] is niet de opdrachtgever geweest en heeft niets van doen gehad met drugsritjes. Als we de verklaringen goed lezen blijkt ook dat alles is gebaseerd op conclusies en aannames.
32. [betrokkene 8] verklaart in zijn eerste verklaring bij de FIOD, als hij nog in Ierland zit, dat hij zes reizen naar Ierland had gemaakt en alle zes de keren de vervoersopdracht van cliënt kreeg. Zo zou hij van cliënt hebben gekregen de autosleutels en zegt hij dat [verdachte] ‘de transporten regelde’, [verdachte] belde als auto klaarstond en wanneer het vervoer moest plaatsvinden. [verdachte] zou ‘vroeger’ verdovende middelen hebben weggebracht aldus [betrokkene 8] . Waar hij dit op baseert is tot op de dag niet duidelijk geworden.
33. [betrokkene 8] verklaarde dat [betrokkene 5] hem vertelde waar hij naartoe moest in Ierland. Ook verklaarde hij dat het enige nummer in de telefoon van [betrokkene 8] kennelijk het nummer was van [betrokkene 5] . [betrokkene 8] zou briefjes mee hebben gekregen met adressen waar hij naartoe moest in Ierland. Deze zouden zijn gekregen van cliënt.
34. Op het briefje met het adres in lederland is niet het handschrift van cliënt herkend. Het is ook niet het handschrift van cliënt en dit blijkt ook niet uit het dossier. Dat dit briefje door cliënt aan [betrokkene 8] is gegeven door cliënt wordt ontkend en steunt dan ook enkel en alleen op de verklaring van [betrokkene 8] . De stelling wordt niet ondersteund en hiermee dus niet voldaan aan bewijsminimum. Dit geldt voor de nagenoeg alle onderdelen waarin [betrokkene 8] cliënt aanwijst als de opdrachtgever.
35. Cruciaal hier is ook: de voertuigen alwaar hij mee naar Ierland is geweest zou [betrokkene 8] hebben opgehaald aan de [b-straat] alwaar cliënt woonde. Maar [betrokkene 5] woonde daar ook. [betrokkene 5] en cliënt woonden immers boven elkaar. [betrokkene 5] heeft in zijn getuigenverklaring ter zitting verklaard dat [betrokkene 8] de auto bij hem kwam ophalen en hij de auto aan [betrokkene 8] had gegeven. Dat de autosleutels bij cliënt werden opgehaald zoals [betrokkene 8] heeft verklaard blijkt hier niet uit, in tegendeel, [betrokkene 5] verklaart hier ter zitting dat hij [betrokkene 8] die auto gegeven waar hij mee naar Ierland is gereisd en waarmee hij is aangehouden. [betrokkene 5] rijdt met [betrokkene 8] naar de garage voor de APK zoals hij verklaart. [betrokkene 8] verklaart hierover dus aantoonbaar onjuist. Cliënt heeft de auto niet opgehaald, niet weg gebracht en dit blijkt ook nergens uit. Dit ophalen is van groot belang omdat die daarmee naar Ierland is gegaan en is aangehouden voor het transport.
36. Over de autosleutels die [betrokkene 8] zou hebben gekregen van cliënt verklaart [betrokkene 8] zelf ook wisselend. Eerst dat hij die kreeg op de [b-straat] , later verklaart hij dat hij de autosleutels in de brievenbus kreeg. Dus hoe kan je dan stellen dat dit door cliënt gebeurde?
37. Uit een van zijn verklaringen blijkt ook dat [betrokkene 8] niet helemaal eerlijk is en niet de waarheid spreekt, want hij zegt “ik heb geen volledige openheid van zaken gegeven want ik ben bang voor de consequenties”.
Maar bij zo’n belangrijke getuige als [betrokkene 8] moet er geen speld tussen te krijgen zijn, het moet betrouwbaar worden geacht. Dit zijn geen kleine inconsistenties, maar deze uitspraken zagen uit de poten van de grondvesten van de verklaringen en dus bewijsconstructie.
38. Ook de betalingen zouden zijn ontvangen van cliënt, zo heeft [betrokkene 8] verklaard. Maar uit de kasadministratie van [betrokkene 5] zou kunnen worden afgeleid dat [betrokkene 5] 2000 aan [betrokkene 8] had betaald. [betrokkene 5] ontkent dit overigens en verklaart ter zitting bij uw Hof wederom dat die 2000 euro voor iets heel anders is geweest, niet voor [betrokkene 8] en al helemaal niet voor een drugstransport. Wat hier van zij, cliënt ontkent geld aan [betrokkene 8] te hebben gegeven voor ritjes en de verklaring van [betrokkene 8] wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel.
2.2
Verklaring [betrokkene 8] bij de RC
39. Dan de verklaring van [betrokkene 8] bij de RC. Ik zal deze aanhalen nu deze cruciaal zijn voor de Opiumwetverdenking jegens cliënt.
40. Op de vraag waar de getuige de stelling op baseert dat [verdachte] mede het transport regelde antwoordde hij dat [verdachte] de datum doorgaf en een sleutel van de auto overhandigde.
41. V:
"U houdt mij pagina 578 van het dossier voor waarop aan mij wordt voorgehouden dat bij [betrokkene 16] thuis meerdere bonnen van boottochten naar Ierland zijn aangetroffen en dat de FIOD denkt dat [verdachte] mij heeft misbruikt omdat ik kwetsbaar was. U houdt mij voor dat de FIOD beschrijft dat ik met mijn hoofd in mijn handen ga zitten en emotioneel ben en zeg “nu vallen alle stukjes op zijn plaats”. U vraagt mij wat ik daarmee bedoel"
A:
“Het hele verhaal met het drugstransport. Ik zie [verdachte] niet als eigenaar van 49 kg cocaïne, gelet op zijn drankgebruik en dat hij nooit geld had”
42.
V: "U houdt mij voor dat het er op lijkt alsof ik 1 en 1 bij elkaar heb opgeteld.
A:
“Ja, ten minste als ik dat goed begrijp”
43.83.
V:
"U houdt mij pagina 589 van het dossier voor waar ik heb gezegd dat ik de FIOD meer zou kunnen vertellen als ik in Nederland ben. U vraag mij wat ik daarmee bedoel”
A:
“Niet zo moeilijk, dan was ik eerder in Nederland geweest”
44. V:
"U vraagt mij of er dan een afspraak was dat ik naar Nederland zou terugkeren”
A:
“Nee. U bent niet goed geïnformeerd. Ik ben via WETS naar Nederland gekomen. Dat heeft mijn vrouw geregeld. Toen ik zei tegen de FIOD: ”Laten we in Nederland verder praten", zeiden ze tegen mij dat ze dat niet konden doen. Ze hebben me niets beloofd, wel iets gezegd over een beetje privileges, maar dat zie ik ook niet gebeuren”
45. Dit laatste is cruciaal. In het vonnis staat namelijk dat de verklaringen van [betrokkene 8] betrouwbaar zijn onder andere omdat geen beloftes zouden zijn gedaan en - zo begrijpt de. Maar er wordt in het vonnis niet gesproken over hetgeen [betrokkene 8] letterlijk bij de RC op dit punt heeft verklaard. Namelijk dat aldus [betrokkene 8] wél gesproken is door de FIOD over privileges, dat is ook niet niks. Zeker niet omdat [betrokkene 8] zich in een positie voelde dat hij overal de schuld van kreeg, niet wist wat er hem allemaal stond te wachten, hoe lang hij de gevangenis in zou moeten en ga zo maar verder.
46. De verklaring van [betrokkene 8] bij de RC strookt niet met zijn eerder afgelegde verklaringen en op belangrijke onderdelen ook niet met de verklaringen van [betrokkene 9] .
47. Bijvoorbeeld de auto. Daarover heeft [betrokkene 8] verklaard dat die door cliënt zou zijn geregeld, in een andere verklaring lag de sleutel in de brievenbus.
48. Medeverdachte [betrokkene 4] verklaart ook over de auto. Hij verklaart dat het voertuig door [betrokkene 5] aan [betrokkene 8] is verhuurd. Verder verklaart hij dat [betrokkene 5] meerdere Rexton’s had die door iedereen gebruikt mochten worden.
49. Kortom, ook uit de verklaring bij de RC van [betrokkene 8] blijkt overduidelijk dat hij 1 en 1 bij elkaar heeft opgeteld, zo zegt hij letterlijk zelf. Hij zegt daarbij ook nog, ‘als ik het goed begrijp’. Het is dus één groot vraagteken wat cliënt daadwerkelijk met het transport te maken heeft gehad en hij heeft dingen ingevuld. [betrokkene 8] weet niet of cliënt daadwerkelijk iets te maken heeft met het drugstransport.
(…)
2.
Feit 3 - Witwassen
(…)
111. Cliënt is geen bestuurder van bedrijf [A] , maar hij was slechts 5% aandeelhouder. Dit was enkel op papier het geval, cliënt had niets van doen met de bedrijfsvoering of financiële stromen, zo verklaren ook [betrokkene 5] en [betrokkene 4] .
112. Cliënt had niets te zeggen over de bedrijfsvoering, de structuren, het geld dat er binnenkwam en het uitgavenpatroon. Hij had niet eens een pas of toegang tot de rekening. Het was puur voor de KVK zodat de persoonsgegevens van [betrokkene 5] niet opgegeven hoefden te worden.
113. De bedragen die kennelijk zijn overgemaakt naar personen die verblijven in een PI heeft cliënt geen weet van en dat blijkt ook geenszins uit het dossier.
114. Cliënt stortte nooit geld op de rekening maar nam ook geen bedragen op. In het dossier zitten pintransacties, stortingen camerabeelden van pintransacties etc. op geen van allen staat de naam van cliënt.
115. Dus waar de rekeningen mee werden gevoed was cliënt volstrekt onduidelijk en hoe kon hij dat ook weten? [betrokkene 5] werkte immers met diverse bedrijven, had massagesalons met Thaise dames werken etc.. Dat zou best goed kunnen verdienen, daar is niets vreemds aan. Dus hoe had cliënt kunnen weten dat de gelden wellicht niet legaal waren? Als dit al aangetoond kan worden dat dit zo is.
116. Er is geen sprake van witwassen aan de zijde van cliënt en ook niet van schuldwitwassen. Niet is bewezen dat hij wist of moest weten dat de gelden die hij ontving van [betrokkene 5] of een van zijn bedrijven kennelijk afkomstig waren uit criminele activiteiten. Er blijkt nog geen eens dat de gelden afkomstig zijn uit criminele activiteiten laat staan dat cliënt dit had moeten weten. De verklaringen die [betrokkene 5] en [betrokkene 4] bij herhaling hebben gegeven over de shares zijn in dit kader ook van belang.
117. Cliënt was in ieder geval altijd in de veronderstelling dat het geld van [betrokkene 5] dat hij naar cliënt overmaakte werd verdiend met horeca en door de Thaise dames in de salons. Dus de wetenschap aan de zijde van cliënt ontbreekt. Dan zijn er daarnaast ook geen witwashandelingen door cliënt verricht. Geen verhullingshandelingen, geen opnames en stortingen bijvoorbeeld of wegsluizen van geld naar andere rekeningen etc..
118. Uit het SFO en de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 4] blijkt dat [betrokkene 4] en [betrokkene 5] toegang hadden tot het internetbankieren van de gelieerde rechtspersonen. Volgens informatie van de banken hadden zij van een aantal bankrekeningen beiden een bankpas. Niet is naar voren gekomen dat cliënt over een bankpas beschikte van [A] . Cliënt kon niet in de rekeningen en kon geen overboekingen verrichten.
119. De rekening van [A] blijkt aldus FIOD nagenoeg geheel gevoed te worden door constante stortingen. Hoe dit precies zat weet cliënt niet en is ook niet gebleken.
120. Cliënt heeft verklaard dat hij geld leende van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] omdat hij wat moeite had met betalen van de huur die tijd en ook privéuitgaven. Ook verklaart hij dat hij inkomsten kreeg uit werkzaamheden voor [betrokkene 5] voor de website etc..
121. De FIOD vraagt dan ook over de huur voor diverse woningen, die via de bankrekening van [A] of in ieder geval door [betrokkene 5] werd betaald.
122. De huur werd betaald omdat cliënt moeilijk zat maar ook werden bedragen verrekend met verrichte werkzaamheden etc. door [betrokkene 5] of door betalingen vanuit zijn bedrijven. Cliënt was niet het meest gestructureerd dus vond het goed dat er wat dingen met elkaar werden verrekend zodat hij daar kon wonen. Hij wist niet beter dan dat hij werd beloond voor zijn legale klusjes en dingen regelen voor [betrokkene 5] die hij zelf niet goed kon.
123. Verder blijkt uit het dossier dat op de bankrekening van [A] over de periode 4 november 2016 tot en met 31 december 2018 in totaal een bedrag ter grootte van € 28.844,- werd overgeboekt naar bankrekening op naam van [verdachte] . De bijschrijvingen vonden veelal plaats zonder transactieomschrijving of met omschrijving ‘kruispost’.
124. Toen cliënt werd geconfronteerd met het feit hij over de periode 2016 tot en met 2019 in totaal € 26.844 op zijn bankrekening ontving afkomstig van de bankrekening van [A] B.V verklaarde cliënt dat dit was voor domeinnamen, leningen van [betrokkene 5] , het maken van websites, bestellen van elektronica voor [betrokkene 5] etc.. [betrokkene 5] stortte dan geld op de rekening van cliënt waarmee de kosten werden gemaakt.
125. Vervolgens werd cliënt geconfronteerd met dat het ons op was gevallen dat het grootste gedeelte van deze € 26.844, te weten € 21.579 werd overgeboekt in de periode van 11 december 2017 tot en met 31 december 2018 en hem vroeg waarom juist in deze periode verklaarde hij dat het met name bestellingen zijn geweest en geldbedragen die hij van [betrokkene 5] leende. Dit hield hij bij op briefjes maar is niet meer aan te tonen.
126. En toen [verdachte] gevraagd werd waarom hij over de periode 30 april 2018 tot en met 20 november 2018 in totaal € 11.200 op zijn rekening ontvangen had afkomstig van de bankrekening van [betrokkene 4] verklaarde hij dat die waarschijnlijk leningen waren. Helaas zijn daar geen overeenkomsten van.
127. Het was dus een beetje een zooitje qua boekhouding, dat kunnen we wel vaststellen. Maar hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat cliënt wetenschap had van illegale gelden en daarnaast heeft hij nooit zijn vraagtekens gezet bij contante geldbedragen omdat dat vrij normaal is in de horecawereld.
128. Medeverdachte [betrokkene 4] heeft ook verklaard over de door cliënt ontvangen bedragen van voornamelijk [A] maar in ieder geval van [betrokkene 5] . [betrokkene 4] verklaart dat hij van [betrokkene 5] verzoeken kreeg om gelden aan cliënt over te maken voor van alles en nog wat.
129. [betrokkene 4] verklaart over de verdenking witwassen jegens cliënt dat de betaling van in totaal € 26.844 van 7 juni 2016 tot en met 4 juni 2019 was voor diensten voor [betrokkene 5] .
130. Over de betalingen van [betrokkene 4] aan [verdachte] van in totaal € 11.490,47 verklaart [betrokkene 4] dat [verdachte] dit ontving omdat hij zelf geen geld op zijn rekening had. Het ging via de privérekening omdat dat makkelijk was.
131. Over de betaling van [verdachte] aan [betrokkene 4] met omschrijving ‘creditcard’ verklaarde [betrokkene 4] dat cliënt wel eens de creditcard gebruikte maar altijd terug betaalde. [betrokkene 4] verklaart daarbij dat cliënt toen wel de beschikking had over geld om terug te betalen omdat hij voor klussen voor [betrokkene 5] gewoon kreeg betaald.
132. Ten aanzien van de betalingen voor de huur ten behoeve van cliënt het volgende. [betrokkene 5] heeft bij [verdachte] gewoond aan het Ambachtspad. Daar betaalde hij dus mede de huur omdat hij daar woonde. Aan de [b-straat] om cliënt te helpen omdat hij zo slecht was met vaste lasten betalen etc..
133. Ook dit onderdeel is geen witwassen omdat het niets zegt over waar de gelden vandaan kwamen, dus of dit geld is uit criminele activiteiten en of cliënt dit wist of behoorde te weten. Daar waren voor cliënt geen enkele indicaties voor.
134. Feit is en blijft dat cliënt werkte voor [betrokkene 5] en allerlei dingen regelde, maar geen criminele hand- en spandiensten. Hij kocht simkaarten, maakte de website maar leende ook wel eens geld of er werd dan verrekend met de factuur voor de werkzaamheden voor bijvoorbeeld de website. Voor sommige dingen werd hij betaald, via facturen of contant, voor andere werkzaamheden waren een vriendendienst. Hierdoor liep alles door elkaar en is het niet duidelijk welke betalingen voor wat waren.’

Bespreking van het eerste middel

10. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof het oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 8] betrouwbaar zijn onvoldoende heeft gemotiveerd en het verweer dat deze verklaringen niet betrouwbaar zijn onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Daarnaast zou de bewezenverklaring van feit 2 steunen op tegenstrijdige bewijsmiddelen.
11. In de toelichting wordt aangevoerd dat uit de motivering niet duidelijk zou worden waarom de gevoerde verweren niet zijn gevolgd. Dat [betrokkene 8] de auto’s van de verdachte zou hebben gekregen zou niet zijn bevestigd door [betrokkene 9] of door andere bewijsmiddelen. Er zijn volgens de steller van het middel evenmin andere bewijsmiddelen waaruit volgt dat [betrokkene 8] het briefje met het adres in Ierland van verdachte zou hebben gekregen. En er zou niet zijn ingegaan op het verweer dat [betrokkene 8] wisselend heeft verklaard over hoe hij aan de autosleutels kwam.
12. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 8] . Diens verklaringen bij de FIOD en bij de rechter-commissaris komen op hoofdlijnen en op essentiële onderdelen overeen en vinden steun in het overige bewijsmateriaal. Daarbij heeft de rechtbank geen aanwijzingen gevonden dat de FIOD ‘beloften’ aan [betrokkene 8] heeft gedaan waardoor aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen zou moeten worden getwijfeld. Inzake de steun in ander bewijsmateriaal wijst de rechtbank in het bijzonder op de verklaringen van [betrokkene 9] , waaruit volgt dat zij ‘een keer met [betrokkene 8] mee (is) geweest om bij de woning van verdachte een auto op te halen’ en dat zij toen ‘in de bewuste auto emmertjes (heeft) zien staan die dicht en verzegeld waren’ en toen ‘met verdachte over die emmertjes’ heeft gesproken. De rechtbank wijst er verder op ‘dat [betrokkene 9] heeft verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat [betrokkene 8] voor hem zou komen werken als koerier’. En de rechtbank wijst erop dat de verklaringen van [betrokkene 8] (en [betrokkene 9] ) bovendien steun vinden ‘in onder meer het bij [betrokkene 5] aangetroffen ‘kasboekje’ met daarin de aantekening “ [betrokkene 8] 2000”, de foto die in de telefoon van [betrokkene 8] is aangetroffen van een briefje waarop een adres in Dublin (lerland) is vermeld, en de omstandigheid dat de cocaïne is aangetroffen in zes witte emmers’.
13. Het hof heeft, door deze overwegingen over te nemen, naar het mij voorkomt toereikend gerespondeerd op het gevoerde betrouwbaarheidsverweer. De verklaring van [betrokkene 9] over de keer dat zij mee is geweest naar [plaats] om de auto op te halen, geeft steun aan de verklaringen van [betrokkene 8] voor zover die inhouden dat hij de auto’s van de verdachte heeft gekregen. Aan de overwegingen van de rechtbank doet niet af dat er geen andere verklaringen zijn waaruit volgt dat [betrokkene 8] het (briefje met het) adres in Ierland van de verdachte heeft gekregen. En daaraan doet evenmin af dat niet specifiek is ingegaan op het verweer dat [betrokkene 8] wisselend heeft verklaard over hoe hij aan de autosleutels kwam. Ik neem daarbij in aanmerking dat [betrokkene 8] heeft verklaard dat hij zes keer naar Ierland is gereisd en dat de sleutels niet elke keer op dezelfde wijze bij hem behoeven te zijn beland. Uit de verklaring van [betrokkene 9] kan worden afgeleid dat [betrokkene 8] de sleutels van verdachte kreeg toen zij mee ging naar [plaats] . Ik wijs er voorts op dat de motiveringsplicht van artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [2]
14. Inzake de tegenstrijdigheid van de bewijsmiddelen voert de steller van het middel aan dat [betrokkene 8] eerst verklaart dat hij de eerste drie keer met een Sangyong Rexton naar Ierland is, dan ‘nog twee keer met dezelfde auto’ en dat hij de laatste keer ‘een Ssangyong Kyron’ mee kreeg. En dat hij als hem later wordt voorgehouden dat hij met drie voertuigen is gereisd zegt dat het derde voertuig ‘ook een Ssangyong geweest moet zijn’. Nu uit de verklaringen van [betrokkene 8] kan worden afgeleid dat hij, nadat hij de eerste drie keer met een Sangyong Rexton naar Ierland is gereden, de daaropvolgende twee keren ook in een Ssangyong heeft gereden, en de laatste keer in een Ssangyong Kyron, zijn de voornoemde verklaringen naar het mij voorkomt mij elkaar te verenigen.
15. De steller van het middel wijst er voorts op dat [betrokkene 8] heeft verklaard dat de mobiele telefoon in de auto lag, en in een andere verklaring dat hij deze van de verdachte zou hebben gekregen. Ook deze verklaringen zijn niet noodzakelijkerwijs met elkaar in strijd. De gekregen telefoon kan in de auto hebben gelegen. En het krijgen van de telefoon behoeft niet bij elke reis op dezelfde manier te zijn gegaan. Wat het reisgeld betreft kunnen de verklaringen van [betrokkene 8] op dezelfde wijze worden gelezen. Het geld dat hij van verdachte meekreeg, kan in de auto hebben gelegen.
16. Maar ook als wel zou worden aangenomen dat de verklaringen van [betrokkene 8] over het aantal voertuigen dat hij zou hebben gebruikt, waar hij deze heeft opgehaald en hoe hij aan de sleutels kwam, en over de telefoons en het reisgeld niet volledig met elkaar te rijmen zijn, doet dat niet af aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de verklaringen van [betrokkene 8] ‘op hoofdlijnen en op essentiële onderdelen overeenkomen’.
17. Het middel faalt.

Bespreking van het tweede middel

18. Het tweede middel ziet op de bewijsvoering van feit 3 en bevat de klacht dat de oordelen dat bij het door de verdachte ontvangen bedrag van € 40.399 feiten en omstandigheden aanwezig zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn en dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag afkomstig is uit misdrijf en dat de verdachte dit wist, onvoldoende en onbegrijpelijk zijn gemotiveerd. Daarbij wordt in de eerste plaats (inzake het witwasvermoeden) aangevoerd dat in de bewijsmotivering wordt gesproken over ‘contante gestorte gelden’. Dat de ontvangsten zouden bestaan uit contant gestorte gelden zou niet uit de bewijsmiddelen volgen.
19. De rechtbank heeft onder het kopje ‘Vaststellingen’ overwogen dat uit een analyse van de zakelijke rekening, de privébankrekening en de spaarrekening van de verdachte is gebleken dat hij op deze rekeningen ontvangsten heeft die afkomstig zijn van [A] B.V., [C] B.V. en van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] . In totaal is aan verdachte ‘overgemaakt een bedrag van € 40.399 zonder dat daarvoor een duidelijke grondslag is’. De rechtbank overweegt onder het kopje ‘Witwasvermoeden’ dat sprake is ‘van feiten en omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat’ deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Dat de rechtbank deze ontvangsten aanmerkt als ‘contant gestorte gelden’ is, zo volgt uit deze context, een verschrijving; de overweging kan verbeterd (met weglating van de woorden ‘contant gestorte’) gelezen worden.
20. De steller van het middel meent voorts dat de overweging van het hof, inhoudend ‘dat niet het doel, maar de herkomst van de stortingen van belang is’ niet te rijmen is met de (overgenomen) overweging van de rechtbank dat het ontbreken van een duidelijke grondslag een witwasvermoeden doet ontstaan.
21. De rechtbank heeft onder het kopje ‘Witwasvermoeden’ overwogen dat gelet op de hoogte van het ontvangen bedrag (€ 40.399), het ontbreken van een duidelijke grondslag voor deze overboekingen en het feit dat het gaat om een bedrag dat niet verklaard kan worden uit de bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten uit zakelijke activiteiten, sprake is van feiten en omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Uit deze overweging volgt dat het witwasvermoeden niet alleen uit het ontbreken van een duidelijke grondslag voor de betalingen is afgeleid. Het hof heeft aan deze argumentatie nog toegevoegd dat het witwasvermoeden ‘wordt versterkt door de betrokkenheid van de verdachte bij verschillende drugstransporten, waaronder als medepleger van het onder 2 tenlastegelegde drugstransport naar Ierland’ en zijn betrokkenheid ‘bij een criminele organisatie die onder andere valsheid in geschrift als oogmerk had’. Deze overwegingen zijn als onderbouwing van het ‘witwasvermoeden’ geenszins onbegrijpelijk.
22. ’s Hofs overweging ‘dat niet het doel, maar de herkomst van de stortingen van belang is’, vormt onderdeel van de overwegingen onder het kopje ‘Verklaringen over de herkomst’ die de overwegingen van de rechtbank onder dat kopje vervangen. Het hof reageert daarmee op de stelling dat de stortingen door [A] , [C] en [betrokkene 5] ‘bedoeld waren voor bestellingen die de verdachte voor [betrokkene 5] deed’, door te refereren aan één van de bestanddelen van de strafbaarstelling van witwassen: het voorwerp moet afkomstig zijn uit enig misdrijf. Ook deze overweging is allerminst onbegrijpelijk.
23. De stelling dat de stortingen bedoeld waren voor bestellingen die de verdachte voor [betrokkene 5] deed en dat de stortingen afkomstig van [betrokkene 4] een lening van [betrokkene 4] aan de verdachte betroffen, hielden verband met het verweer dat bij de verdachte geen wetenschap bestond ‘van de bedragen waarmee de bankrekeningen van [A] , [C] , [betrokkene 5] en [betrokkene 4] werden gevoed’. Het hof heeft dat verweer verworpen door te wijzen op het ‘als stroman’ fungeren van de verdachte voor [betrokkene 5] en [A] , het met [betrokkene 5] uitvoeren van drugstransporten en plegen van valsheid in geschrifte, het niet bij de verdachte bekend zijn van een (legale) oorzaak voor de betalingen, het niet doen van onderzoek daarnaar, en het uitgeven en besteden van de ontvangen gelden. Ook in het licht van deze verwerping van bedoeld verweer zijn de overwegingen waar de steller van het middel de aandacht op vestigt goed met elkaar te rijmen.
24. De steller van het middel voert voorts aan dat onduidelijk zou zijn waarom omschrijvingen als ‘lening’ of ‘huur’ niet duidelijk genoeg zouden zijn althans zo vaag dat zij een indicatie voor witwassen opleveren. Dat een deel van het geld op de zakelijke rekening is overgemaakt, zou al aantonen ‘dat de betaling zijn grondslag niet vindt in een arbeidsrelatie’. Daar komt nog bij, aldus de steller van het middel, dat ‘uit het bewijsmiddel niet blijkt bij welke en welk deel van de ontvangsten er geen omschrijving zou zijn en bij welke en welk deel de omschrijvingen “leningen”, “huur” en “kruispost”.’
25. De rechtbank heeft in de door het hof overgenomen overwegingen onder het kopje ‘Vaststellingen’ overwogen dat bij de ontvangsten die afkomstig zijn ‘van de bedrijven [A] BV en [C] BV en van de personen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ’ veelal als omschrijving is vermeld ‘kruispost’, ‘lening’ of ‘huur’ of dat in het geheel geen omschrijving is vermeld. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte niet in dienst is van één van de beide rechtspersonen. De rechtbank overweegt vervolgens dat aldus een bedrag van in totaal € 40.399 aan verdachte is overgemaakt ‘zonder dat daarvoor een duidelijke grondslag is’. Dat (de rechtbank en) het hof zou(den) hebben geoordeeld dat de vermelde omschrijvingen te vaag zouden zijn, kan ik in de bewijsoverwegingen niet lezen; voor zover het middel daarvan uitgaat faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Dat in het bewijsmiddel waar deze overweging op is gebaseerd niet is verhelderd bij welke overboeking welke omschrijving is gegeven en bij welke geen omschrijving is opgenomen, staat er voorts niet aan in de weg dat het hof dit ‘proces-verbaal van bevindingen inkomsten en vermogen [verdachte] ’ tot het bewijs heeft kunnen bezigen.
26. Kennelijk heeft het hof in de omstandigheid dat verschillende omschrijvingen zijn vermeld bij betalingen door de twee rechtspersonen en [betrokkene 5] en [betrokkene 4] (terwijl daaraan geen rechtsverhouding ten grondslag ligt) en dat omschrijvingen in andere gevallen ontbreken een (aanvullende) grond gezien voor een witwasvermoeden. Dat is, meen ik, niet onbegrijpelijk. Ik wijs er daarbij op dat het hof het witwasvermoeden mede baseert op de betrokkenheid van de verdachte bij andere strafbare feiten en dat (in ieder geval één van) de twee rechtspersonen en de twee natuurlijke personen ook in die context een rol spelen.
27. De steller van het middel meent voorts dat de vaststelling dat het gaat om een bedrag ‘dat niet verklaard kan worden uit de bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten uit zakelijke activiteiten’ niet begrijpelijk zou zijn voor de jaren 2015 tot en met 2017. Aangevoerd wordt dat uit de vaststellingen van het hof volgt dat de verdachte uit zijn bedrijf een gemiddeld maandinkomen van € 1.250 had, terwijl het in 2015 om ontvangsten van in totaal € 1.835 ging, in 2016 om in totaal € 940,- en in 2017 in totaal € 6.095.-. Die bedragen zouden niet bovenmatig zijn te noemen gelet op hetgeen is vastgesteld over het maandelijks inkomen van de verdachte uit zijn bedrijf.
28. Anders dan de steller van het middel meen ik dat het hof niet heeft vastgesteld dat de verdachte een gemiddeld maandinkomen van € 1.250 had. Het hof heeft, door de bewijsoverwegingen van de rechtbank over te nemen, slechts vastgesteld dat de verdachte heeft ‘verklaard dat hij uit zijn bedrijf een gemiddeld maandinkomen van € 1.250 had’. Inzake de bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten, waar in de bedoelde overweging aan wordt gerefereerd, is door de rechtbank vastgesteld dat deze ‘niet toereikend zijn om te voorzien in zijn levensonderhoud; de inkomsten in de periode 29 december 2014 tot en met 2019 zijn marginaal of negatief en over het 1e tot en met het 4e kwartaal 2018 en het 1e en 2e kwartaal 2019 zijn nihilaangiften voor de omzetbelasting gedaan.’ Daar komt bij dat het hof de betalingen door de twee rechtspersonen en [betrokkene 5] en [betrokkene 4] kennelijk en niet onbegrijpelijk niet per jaar maar in totaliteit heeft beoordeeld.
29. Een en ander in aanmerking genomen is de overweging dat het gaat om een bedrag ‘dat niet verklaard kan worden uit de bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten uit zakelijke activiteiten’ niet onbegrijpelijk.
30. De steller van het middel voert ook aan dat de overweging van het hof dat het witwasvermoeden wordt versterkt door de betrokkenheid van de verdachte bij drugstransporten en deelneming aan een criminele organisatie niet helemaal te volgen is nu de tenlastegelegde periode inzake de feiten 2, 4 en 5 aanvangt op respectievelijk 1 december 2018 en 1 januari 2017 terwijl de verdenking ter zake van witwassen ook op de jaren 2015 en 2016 ziet.
31. Dat de bewezenverklaring van de feiten 2, 4 en 5 slechts een deel van de periode beslaat die bij het witwassen bewezen is verklaard, doet er niet aan af dat het hof in de bewezenverklaring van deze feiten een omstandigheid heeft kunnen zien die grond geeft voor een witwasvermoeden. Ik neem daarbij in aanmerking dat uit de bewezenverklaring van de feiten 4 en 5 blijkt dat het gaat om langer functionerende samenwerkingsverbanden. Ik wijs er in dat verband ook nog op dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrift in de periode van 1 juni 2016 tot en met 14 oktober 2018 plaatsvond. En dat de rechtbank in door het hof overgenomen bewijsoverwegingen inzake feit 1 heeft vastgesteld dat de verdachte heeft verklaard ‘dat hij al deze documenten voor en in opdracht van medeverdachte [betrokkene 5] heeft opgesteld.’
32. De steller van het middel voert inzake de verklaringen die de verdachte over de herkomst van de gelden heeft gegeven aan dat het hof niet heeft gereageerd op de stelling dat [betrokkene 5] legale inkomsten genoot uit het uitbaten van massagesalons en horeca, en dat ’s hofs oordeel om die reden onvoldoende gemotiveerd is.
33. In de pleitnota is aangevoerd dat het de verdachte volstrekt onduidelijk was ‘waar de rekeningen mee werden gevoed’, dat [betrokkene 5] werkte ‘met diverse bedrijven’ en ‘massagesalons met Thaise dames’ had en dat dit ‘best goed’ zou kunnen verdienen. Niet bewezen zou zijn dat verdachte wist ‘dat de gelden die hij ontving van [betrokkene 5] of een van zijn bedrijven kennelijk afkomstig waren uit criminele activiteiten’. Ook de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ‘over de shares’ zouden in dit kader van belang zijn.
34. Het hof heeft onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 juni 2016 tot en met 14 oktober 2018 tezamen en in vereniging met een ander diverse salarisspecificaties, werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte heeft verklaard dat hij dit valselijk opmaken ‘voor en in opdracht van [betrokkene 5] deed’. Op veel van deze geschriften (die in het voorgaande niet zijn overgenomen) was ‘ [A] B.V.’ als werkgever vermeld. Vanaf 29 december 2014 was 5% van de aandelen van deze B.V. in handen van verdachte (‘proces-verbaal Overzicht relatie tussen verdachten en vennootschappen/stichtingen’).
35. Het hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 december 2018 tot en met 6 december 2018 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 49 kg cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Tot het bewijs gebezigd is onder meer een verklaring van de verdachte, inhoudend dat hij [betrokkene 8] op 6 december 2018 heeft geappt, en dat het kan kloppen dat hij 16 keer naar Engeland en Ierland is geweest. [betrokkene 8] heeft verklaard dat verdachte ‘mede’ het transport heeft geregeld. Hij is in totaal 6 keer naar Ierland gegaan, verdachte heeft dat ‘iedere keer geregeld’.
36. Het hof heeft voorts onder 4 en 5 bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 24 juli 2019 heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit (o.a.) [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , die tot oogmerk had het plegen van nader omschreven drugsmisdrijven, valsheid in geschrift en witwassen.
37. De bewijsvoering van deze feiten in aanmerking genomen meen ik dat de stelling dat het verdachte volstrekt onduidelijk was ‘waar de rekeningen mee werden gevoed’ (naar ik begrijp: de rekeningen waar de bedragen die op zijn rekening werden gestort van afkomstig waren) reeds zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. Daar komt bij dat het hof expliciet heeft overwogen dat de verdachte door voor 5% aandeelhouder van [A] te worden ‘feitelijk voor [betrokkene 5] en [A] als stroman’ heeft gefungeerd’ en ‘samen met [betrokkene 5] drugstransporten (heeft) uitgevoerd en valsheid in geschrifte (heeft) gepleegd’. En dat onder die omstandigheden ‘het op zijn rekening ontvangen van stortingen van een dergelijke omvang, afkomstig van [betrokkene 5] of van aan [betrokkene 5] gelieerde bedrijven, zonder enige de verdachte bekende (legale) oorzaak en zonder enig (nader) onderzoek te doen, naar het oordeel van het hof niet anders (kan) worden verklaard dan dat deze bedragen afkomstig waren van enig misdrijf en dat de verdachte dit ook wist’.
38. Aldus heeft het hof toereikend gereageerd op de bedoelde stelling. In de bewijsvoering ligt besloten dat het hof (mede) in het licht van hetgeen de verdachte bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door [betrokkene 5] en aan [betrokkene 5] gelieerde bedrijven, heeft geoordeeld dat de verdachte niet ervan is uitgegaan dat de ontvangsten terug te leiden waren op inkomsten uit massagesalons en shares. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
39. Ik merk daarbij (ten overvloede) nog op dat bewezen kan worden geacht dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp van enig misdrijf afkomstig is, ook als geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. [3] En dat voorwaardelijk opzet op het van misdrijf afkomstig zijn volstaat. [4]
40. De steller van het middel voert vervolgens aan dat ’s hofs overweging ‘dat niet het doel, maar de herkomst van de stortingen van belang is’ tegenstrijdig is met de overweging dat het onder die omstandigheden op zijn rekening ontvangen van stortingen van een dergelijke omvang ‘zonder enige de verdachte bekende (legale) oorzaak’ niet anders kan worden verklaard dan dat deze bedragen afkomstig waren van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist. Het al of niet bekend zijn van een legale oorzaak zou zien op het doel van de betalingen.
41. Ik begrijp uit de context dat het hof in dit verband met een legale oorzaak doelt op een legale oorzaak van het verkrijgen van de gelden die door [betrokkene 5] op zijn rekening zijn gestort. Aldus opgevat is ’s hofs overweging niet innerlijk tegenstrijdig.
42. De steller van het middel voert voorts aan dat het oordeel van het hof dat er geen legale oorzaak bekend zou zijn, niet begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is, nu is gesteld dat de verdachte geld leende van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] omdat hij moeite had met de huur en privéuitgaven.
43. Met het hof meen ik dat het doel waarvoor de van misdrijf afkomstige gelden worden verworven voor de strafbaarheid ter zake van witwassen niet van belang is. Het hof heeft de bewezenverklaring van (de wetenschap van) het van misdrijf afkomstig zijn niet gebaseerd op de vaststelling dat de gelden een beloning zouden zijn voor de bijdrage die de verdachte aan diverse misdrijven heeft geleverd, maar op (hetgeen de verdachte bekend was omtrent) de wijze van verkrijging door de (rechts)personen die het geld overmaakten. Dat het verstrekken van de gelden met betalingsproblemen inzake de huur en privéuitgaven verband zou houden raakt daarom (de toereikendheid van) de bewijsvoering niet. Reeds deswege was het hof niet gehouden op dit onderdeel van het pleidooi te reageren.
44. Al met al meen ik dat het middel faalt.

Bespreking van het derde middel

45. Het derde middel bevat de klacht dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat niet gebleken is dat de gelden die verdachte zou hebben witgewassen afkomstig zouden zijn uit enig misdrijf en, voor zover dat het geval zou zijn, dat verdachte daarvan wist, terwijl het hof niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die tot de afwijking van dat standpunt hebben geleid. De steller van het middel citeert in dit verband passages uit de randnummers 115-119 van de pleitnota. De argumenten waar het standpunt door geschraagd zou worden, zo begrijp ik, zijn dat erop is gewezen ‘dat [betrokkene 5] legale inkomstenbronnen had’ en dat verdachte ‘geen toegang had tot de bankrekeningen en niet eens wist hoe deze werden gevoed’. Het hof zou niet hebben toegelicht ‘waarom niet aannemelijk is geacht dat [betrokkene 5] dit geld heeft verdiend door legale activiteiten’ en het hof zou evenmin zijn ingegaan op het verweer dat verdachte ‘niet wist of kon weten dat de bankrekeningen zouden worden gevoed met contante stortingen’.
46. Het middel is in belangrijke mate een doublure van enkele deelklachten die in de context van het tweede middel naar voren zijn gebracht. Daar is aangegeven dat en waarom de stelling dat de verdachte niet wist met welke gelden de bankrekeningen werden gevoed waar de stortingen op zijn eigen rekeningen van afkomstig waren, hun weerlegging reeds vinden in de bewijsmiddelen. [5] Kort gezegd: de verdachte heeft de onder 1 bewezenverklaarde gevallen van valsheid in geschrift en het onder 2 bewezenverklaarde drugstransport tezamen en in vereniging met (onder meer) [betrokkene 5] gepleegd en gedurende enkele jaren deel uitgemaakt van een criminele organisatie waar ook [betrokkene 5] en [betrokkene 4] toe behoorden. En hij was voor 5% aandeelhouder van [A] , waar een deel van de stortingen van afkomstig waren.
47. Daar komt bij dat het hof in de bewijsoverwegingen heeft aangegeven dat en waarom de bedragen die de twee rechtspersonen, [betrokkene 5] en [betrokkene 4] aan hem overmaakten ‘afkomstig waren van enig misdrijf en dat de verdachte dit ook wist’.
48. Het middel faalt.

Bespreking van het vierde middel

49. Het vierde middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
50. Uit de cassatieakte blijkt dat op 27 juni 2023 cassatie is ingesteld tegen het arrest van het hof. De stukken van het geding zijn op 9 april 2024 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. De verdachte verkeerde ten tijde van het instellen van het cassatieberoep in voorlopige hechtenis. [6] Dat betekent dat de inzendtermijn met bijna drie en een halve maand is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
51. Het middel slaagt.

Afronding

52. De eerste drie middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Het vierde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
53. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De raadsman heeft bij op 23 juni 2024 gedateerd bericht verzocht om ‘de kernstukken aan te vullen met pagina’s 17 tot en met 23 van het vonnis van de Rechtbank Noord-Holland d.d. 28 april 2021 in de strafzaak tegen client.’ Op 1 juli 2024 heeft de raadsman verzocht om in het licht van dit verzoek ‘de termijn voor het indienen van cassatiemiddelen in de strafzaak en in de ontnemingszaak te verlengen met één week nadat de stukken zijn verstrekt’. Op die dag heeft de griffier aan de raadsman bericht: ‘Zodra het opgevraagde beschikbaar is of duidelijkheid is over het mogelijk in het ongerede raken ervan, zal in overleg met de rolraadsheer mogelijk een nadere termijn worden verleend om – met betrekking tot het opgevraagde – middelen van cassatie voor te stellen dan wel een binnen de termijn ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel een binnen de termijn ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen of (een) middel(en) in te trekken.’ Op 16 juli heeft de griffier aan de raadsman bericht dat ‘door de rolraadsheer (is) beslist dat in deze zaak een nadere termijn wordt verleend teneinde u in de gelegenheid te stellen om – met betrekking tot hetgeen door u is opgevraagd – de eerder door u ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel een of meer middelen in te trekken.’ De schriftuur is ingediend op 23 juli 2024, de laatste dag van de nadere termijn. Nu de raadsman heeft verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van cassatiemiddelen, de reactie de mogelijkheid openhoudt van een dergelijke verlenging en een nadere termijn is verleend hoewel nog geen schriftuur was ingediend, ben ik ervan uitgegaan dat de gebezigde formulering de gelegenheid bood alsnog een schriftuur in te dienen. Ik merk daarbij nog op dat het hof de bewijsvoering in het vonnis heeft overgenomen terwijl de eerste drie middelen op de bewijsvoering betrekking hebben.
2.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
3.HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:772, rov. 2.3.2.
4.Vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:984,
5.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
6.Het detentieoverzicht noemt als einddatum van de periode van gevangenneming 25 juli 2023.