ECLI:NL:PHR:2025:102

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/02435
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • F. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van valsheid in geschrift, uitvoer van drugs, gewoontewitwassen en deelname aan criminele organisaties

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van valsheid in geschrift, uitvoer van drugs naar Ierland en Noorwegen, gewoontewitwassen en deelname aan criminele organisaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een centrale rol speelde in een criminele organisatie die zich bezighield met drugstransporten en witwassen van geld. De verdachte was betrokken bij het organiseren van transporten van grote hoeveelheden drugs, waaronder cocaïne en amfetamine, naar verschillende landen. Tijdens het proces zijn verschillende klachten van de verdediging behandeld, waaronder de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de uitleg van juridische termen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de criminele activiteiten en dat de bewijsvoering voldoende was om tot een veroordeling te komen. De Hoge Raad heeft de veroordeling bevestigd, maar de strafmaat aangepast. De zaak heeft ook betrekking op andere samenhangende zaken, wat de complexiteit van de criminele organisatie benadrukt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02435
Zitting28 januari 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 16 juni 2023 het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021 bevestigd voor zover de verdachte daarin is veroordeeld wegens 1 ‘medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’; 2 en 3, telkens ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’; 4 ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’; 5 ‘medeplegen van witwassen en daarvan een gewoonte maken en van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ alsmede 6 en 7 ‘eendaadse samenloop van als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 11, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ en vernietigd wat betreft de strafoplegging en de beslissingen inzake een aantal inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen. De verbeurdverklaring van een kentekenbewijs en de onttrekking aan het verkeer van twee telefoontoestellen door de rechtbank is in stand gebleven. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 9 jaren en 6 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft de verbeurdverklaring van een geldtelmachine bevolen en de teruggave aan de verdachte en andere (rechts)personen gelast van een aantal inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaken 23/02438, 23/02440, 23/02441, 23/02488 en 23/02489. In de zaken 23/02438 en 23/02441 heeft Uw Raad het cassatieberoep bij arresten van 15 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard. In de zaken 23/02440, 23/02488 en 23/02489 zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. F. Visser , advocaat in Utrecht, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld.
Voordat ik de middelen bespreek, geef ik een deel van de bewezenverklaarde feiten en een deel van de bewijsvoering weer, en citeer ik uit de pleitnota.
Bewezenverklaring, bewijsvoering en pleitnota
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

Feit 2: Uitvoer drugs naar Ierland
hij in de periode van 1 december 2018 tot en met 6 december 2018 te Voorschoten en te Liffey Valley in Ierland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 49 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
Feit 3: Uitvoer drugs lijst I naar Noorwegen
hij in de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Voorschoten , in elk geval in Nederland en te Svinesund in Noorwegen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
- 35,12 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 11,89 kilogram van een materiaal bevattende heroïne en
- 1,99 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
Feit 4: Uitvoer drugs lijst II naar Noorwegen
hij in de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Voorschoten , in elk geval in Nederland en te Svinesund in Noorwegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer
- 335,45 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en
- 44,36 kilogram hennep;
Feit 5: Witwassen
primair:
hij in de periode van 29 december 2014 tot en met 15 oktober 2019 te Voorschoten en te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, en te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte telkens voorwerpen, te weten (contante) geldbedragen (in totaal ongeveer € 1.542.116,- euro) en een schip en auto’s van het merk Ssangyong (kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en [kenteken 3] ) verworven, voorhanden gehad en/of omgezet en van voorwerpen, te weten (contante) geldbedragen (in totaal ongeveer €1.542.116,- euro) en een schip en een of meerdere auto’s van het merk Ssangyong (kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en [kenteken 3] ), gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 6: Deelname criminele organisatie (11b Opiumwet)
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 oktober 2019 te Voorschoten en/of te Hoek van Holland, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2, artikel 3, artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet zulks terwijl hij, verdachte, leider binnen die organisatie was;
Feit 7: Deelname criminele organisatie (140 Sr)
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 oktober 2019 te Voorschoten en/of te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten: - artikel 225 Sr
- artikel 420bis Sr,
zulks terwijl hij, verdachte, leider binnen die organisatie was.’
6. Deze bewezenverklaringen berusten (onder meer) op de volgende in een bijlage bij het vonnis opgenomen en door het hof op een enkele passage na overgenomen (delen van) bewijsmiddelen:

Ten aanzien van de feiten 1, 5 en 7
- De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 april 2021, inhoudende:
[betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 4] en [betrokkene 2] hebben niet gewerkt voor [A] BV en dus ook nooit loon ontvangen. Ik ontving geen jaarsalaris van € 117.000,- van [A] BV. Ik leverde gegevens aan [betrokkene 2] en vroeg hem dan werkgeversverklaringen op te maken.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] van 18 september 2020 door de rechter-commissaris (los opgenomen), inhoudende:
U houdt mij voor dat in de administratie en de computer die in beslag zijn genomen verschillende documenten zijn aangetroffen, onder andere werkgeversverklaringen, arbeidsovereenkomsten, bankafschriften en loonstroken op naam van onder andere [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 4] en van mijzelf. U houdt mij voor dat door de FIOD daar onderzoek naar is gedaan en dat deze onjuist bleken te zijn. Ik kreeg opdracht van [verdachte] om deze te maken. Dat kreeg ik telefonisch. Deze werden dan in een officieel softwareprogramma opgenomen. [verdachte] gaf aan wat er in moest komen te staan, bijvoorbeeld bij een werkgeversverklaring. Deze werden ook door [verdachte] ondertekend. Ik maakte de werkgeversverklaringen, arbeidsovereenkomsten en loonstroken.
U houdt mij voor dat ik zelf heb verklaard dat ik bij [betrokkene 6] wijzigingen heb aangebracht en bij anderen iets heb toegevoegd en bij sommigen data heb veranderd. Het klopt dat ik in het salarisprogramma dingen wijzigde. Dat was in opdracht van [verdachte] .
(…)
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende een werkgeversverklaring op naam van [betrokkene 4] (DOC-055, dossierpagina 1978), inhoudende:
(…)
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende een arbeidsovereenkomst op naam van [betrokkene 4] (DOC-071, dossierpagina’s 2035-2036), inhoudende:
(…)
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende een salarisspecificatie op naam van [betrokkene 4] (DOC-072, dossierpagina 2037), inhoudende:
(…)
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende een salarisspecificatie op naam van [betrokkene 4] (DOC-073, dossierpagina 2038), inhoudende:
(…)
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende een salarisspecificatie op naam van [betrokkene 4] (DOC-074, dossierpagina 2039), inhoudende:
(…)
- De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 april 2021 heeft afgelegd, inhoudende:
Het klopt dat ik sinds 29 december 2014 bestuurder en tevens aandeelhouder van [A] BV ben. Het klopt ook dat ik bestuurder ben van [B] Holding BV. [betrokkene 1] en ik waren gemachtigd voor de bankrekeningen van de diverse vennootschappen. Ik heb contant geld op rekeningen van die vennootschappen gestort.
De boot " [naam 1] ” heb ik per bank voor € 26.000,- gekocht van [betrokkene 8] . De in de tenlastelegging genoemde auto's stonden op naam van [B] Holding B.V., die auto's waren van mij. Auto's betaalde ik altijd contant.
- Een proces-verbaal van bevindingen Overzicht relatie tussen verdachten en vennootschappen/stichting, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 26 februari 2019 (AMB-017, dossierpagina’s 740-746), inhoudende:
[C] B.V. (statutaire naam)
(…)
Bestuurders:
Sinds 30 juni 2017: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Sinds 16 februari 2018: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de belastingdienst komt naar voren dat [D] B.V., vanaf 23 juli 2015 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal voor 96 procent aandeelhouder is.
[E] B.V. (statutaire naam)
(…)
Bestuurder + enig aandeelhouder:
Sinds 11 augustus 2017: [B] Holding B.V., KvK nummer [...] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
[D] B.V.
(…)
Bestuurder:
Sinds 05 maart 2014: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Uit de historische gegevens van [D] B.V. komt naar voren dat in de periode van 16 februari 2018 tot en met 01 december 2018 [verdachte] als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de belastingdienst komt naar voren dat [betrokkene 9] (geboren: [geboortedatum] 1965) vanaf 05 maart 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal voor 60 procent aandeelhouder is. De overige 40 procent is vanaf 05 maart 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal in handen van [betrokkene 1] . [betrokkene 9] is de partner van [betrokkene 1] .
[F] B.V. (statutaire naam)
(…)
Bestuurder:
Sinds 12 januari 2015: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Uit de historische gegevens van [F] B.V. komt naar voren dat in de periode van 17 maart 2017 tot en met 30 maart 2017 [G] B.V. als algemeen directeur stond ingeschreven. Verder komt uit de historische gegevens naar voren dat in de periode van 30 maart 2017 tot en met 01 januari 2018 [betrokkene 10] (geboren: [geboortedatum] 1969) als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat in de periode 12 januari 2015 tot en met 17 januari 2017 [D] B.V. 100 procent aandeelhouder was. In de periode van 17 maart 2017 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal is [G] B.V. voor 50 procent aandeelhouder. De overige 50 procent was in de periode van 17 maart 2017 tot en met 27 december 2017 in handen van [D] B.V. Op 27 december 2017 is het belang van [D] B.V. overgegaan naar [B] Holding B.V. en tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal is [B] Holding B.V. derhalve voor 50 procent aandeelhouder.
[G] B.V.
(…)
Bestuurder en enig aandeelhouder:
Sinds 27 december 2017 is [B] Holding B.V., KvK nummer [...] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Uit de historische gegevens van [G] B.V. komt naar voren dat in de periode van 17 maart 2017 tot en met 27 december 2017 [betrokkene 10] (geboren: [geboortedatum] 1969) als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.
[B] Holding B.V. (statutaire naam)
(…)
Activiteiten:
(…)
- Beheermaatschappij.
(…)
Enig aandeelhouder:
Sinds 18 juni 2002: [betrokkene 11] , geboren [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats] .
Bestuurders:
Sinds 12 mei 2016: [betrokkene 1] , directeur, alleen/zelfstandig bevoegd
Sinds 04 oktober 2016: [verdachte] , directeur, alleen/zelfstandig bevoegd
Uit historische gegevens van [B] Holding B.V. komt naar voren dat [betrokkene 11] (geboren: [geboortedatum] 1943) in de periode van 18 juni 2002 tot en met 12 mei 2016 als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.
[H] B.V. (statutaire naam)
(…)
Enig aandeelhouder:
Sinds 21 september 2016: [H] Holding B.V., KvK nummer [...] .
Bestuurders:
Sinds 21 september 2016: [H] Holding B.V., KvK nummer [...] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Sinds 30 oktober 2017: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
[H] Holding B.V.
(…)
Enig aandeelhouder:
Sinds 21 september 2016: [betrokkene 12] , geboren [geboortedatum] 1956 to [geboorteplaats] .
Bestuurders:
Sinds 30 oktober 2017: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Sinds 16 februari 2018: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Uit historische gegevens over [H] Holding B.V. komt naar voren dat [betrokkene 12] (geboren: [geboortedatum] 1956) in de periode van 21 september 2016 tot en met 30 oktober 2017 als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.
[A] B.V.
(…)
Bestuurder:
Sinds 29 december 2014: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Uit de historische gegevens van [A] B.V. komt naar voren dat op 18 maart 2014 [D] B.V., als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd werd ingeschreven. Opvallend is dat op dezelfde dag, 18 maart 2014, [D] ook weer werd uitgeschreven. Verder komt naar voren dat in de periode 18 maart 2014 tot en met 29 december 2014, [betrokkene 13] (geboren: [geboortedatum] 1960) werd ingeschreven als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Ook komt naar voren dat [betrokkene 1] in de periode van 05 december 2017 tot en met 01 november 2018 als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat in de periode van 18 maart 2014 tot en met 29 december 2014, [D] B.V. enig aandeelhouder was. Vanaf 29 december 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal is 95 procent van de aandelen in handen van [verdachte] . De overige 5 procent is vanaf 29 december 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal in handen van [betrokkene 2] (geboren: [geboortedatum] 1981).
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 februari 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 21 februari 2019 (V-001-01, dossierpagina’s 351-367), inhoudende:
Uit onderzoek komt naar voren dat u, eigenaar/ aandeelhouder en/of bestuurder bent of bent geweest van de volgende ondernemingen:
[A] B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 17-01-2011 ;
[B] Holding B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 18-06-2002;
[E] B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 02-10-2014;
[D] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 05-03-2014;
[C] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 23-07-2015;
[F] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 12-01-2015;
[H] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 21-09-2016;
[H] Holding B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 21-09-2016;
[G] B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 17-03-2017.
V: Sinds wanneer bent u eigenaar/ aandeelhouder en of bestuurder van deze ondernemingen? Waaruit bestaan u werkzaamheden binnen deze ondernemingen? Welke verantwoordelijkheden heeft u binnen voornoemde ondernemingen?
A: Ik weet niet uit mijn hoofd waar ik precies bestuurder van ben. De Kamer van Koophandel gegevens kunt u aanhouden want deze wordt goed bijgehouden.
V: Hoe kijkt u naar de verantwoordelijkheden met betrekking tot de bedrijfsvoering. Wie heeft welke rol en wie is de baas (de rechtbank begrijpt: van de vennootschappen)?
A: We doen het met z’n tweeën. Ik ben uitvoerend en [betrokkene 1] administratief. We zijn beide zelfstandig bevoegd.
- Een proces-verbaal van bevindingen contante stortingen en rondpompen gelden, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 21 augustus 2019 (AMB-033, p. 842-847), inhoudende:
(…)
Op de bankrekeningen van de aan [verdachte] en [betrokkene 1] gelieerde vennootschappen werd over de periode van 16 februari 2015 tot en met 4 februari 2019 een bedrag ter grootte van in totaal € 1.390.825 contant gestort. Het valt op dat de contante stortingen vanaf 2017 sterk toenamen, terwijl de bij de Belastingdienst opgegeven omzetten van de bedrijven hierbij ver achterblijven. Verder valt op dat de contante stortingen veelal onder de meldgrens van € 15.000 plaatsvonden (smurfen).
Overboekingen tussen de aan [verdachte] en [betrokkene 1] gelieerde besloten vennootschappen
Op gevorderde bankrekeninggegevens van voornoemde besloten vennootschappen was te zien dat er veelvuldig onderlinge overboekingen plaatsvonden. Hieronder zijn deze overboekingen per bankrekening beschreven. De hieronder genoemde bedragen zijn een optelling van meerdere transacties/overboekingen. Voornoemde overboekingen vonden plaats zonder transactieomschrijving dan wel met omschrijving ’kruispost(en)’.
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ING bankrekening ten name van [A] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 24 december 2018 (AMB- 003 , dossierpagina’s 662-676), inhoudende:
Bankrekening [rekeningnummer 1] werd over de periode van 29 december 2014 tot en met 16 november 2018 gevoed door contante stortingen ter grootte van totaal € 501.825. Op de uitgeleverde gegevens kwam verder naar voren dat de contant stortingen hadden plaatsgevonden bij de ING bank op de [a-straat] te [plaats] dan wel bij de ING bank op [b-straat] te [plaats] . In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staat " [...] ". De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING bank uitgegeven aan [verdachte] en is geldig tot 01-2020.
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening NL03INGB0007616988 ten name van [A] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 20 december 2018 (AMB-002, dossierpagina’s 658-659), inhoudende:
Contante stortingen en opnamen:
Er worden geen contante opnamen gedaan vanaf de bankrekening, wel een drietal contante stortingen:
(…)
Totaal € 7.520
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ING bankrekening ten name van [B] Holding B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 14 januari 2019 (AMB-007, dossierpagina’s 695-701), inhoudende:
Bankrekening [rekeningnummer 2] (de rechtbank begrijpt: ten name van [B] Holding BV) werd over de periode van 26 januari 2017 tot en met 23 november 2018 gevoed door contante stortingen ter grootte van totaal € 194.090. Op de uitgeleverde gegevens kwam verder naar voren dat de contant stortingen hadden plaatsgevonden bij de ING Bank op de [a-straat] te [plaats] dan wel bij de ING bank op [b-straat] te [plaats] . In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staat " [...] ". De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [betrokkene 1] en is geldig tot 10-2021. Verder valt op dat alle stortingsbedragen onder de € 15.000 meldgrens blijven, vaak net er onder zoals € 14.950 of € 14.900.
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ING bankrekening ten name van [H] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 12 februari 2019 (AMB-009, dossierpagina’s 710-715), inhoudende:
Bankrekening [rekeningnummer 3] (de rechtbank begrijpt: ten name van [H] BV) werd over de periode van 30 april 2018 tot en met 5 december 2018 gevoed door contante stortingen ter grootte van in totaal € 116.380.
Op de uitgeleverde gegevens kwam verder naar voren dat de contante stortingen hadden plaatsgevonden bij het ING-kantoor [c-straat] (vermoedelijk in [plaats] ) dan wel bij de ING Bank ISP [d-straat] (vermoedelijk [plaats] ).
In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staat " [...] ".
De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [betrokkene 1] en is geldig tot 12-2022.
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek bankrekening NL98INGB0007715867 ten name van [H] Holding B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 14 februari 2019 (AMB-010, dossierpagina's 716-724), inhoudende:
De bankrekening (de rechtbank begrijpt: ten name van [H] Holding BV) werd over de gevorderde periode van 30 oktober 2017 tot en met 22 januari 2019 gevoed door contante stortingen ter grootte van totaal € 117.120.
Op de uitgeleverde gegevens kwam verder naar voren dat de contante stortingen hadden plaatsgevonden bij de ING-kantoren [c-straat] (vermoedelijk in [plaats] ), [d-straat] (vermoedelijk [plaats] ), [a-straat] (vermoedelijk in [plaats] ) en [b-straat] (vermoedelijk [plaats] ). In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staan onder andere de volgende pasnummers: " [...] ” en " [...] ”. De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [betrokkene 1] en heeft de status: in omloop vanaf 20-12-2017 en geldig tot 12-2022. De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [verdachte] en heeft de status: in omloop vanaf 28-02-2018 en geldig tot 02-2023. Verder valt op dat alle stortingsbedragen onder de € 15.000 meldgrens blijven, vaak net er onder zoals € 14.950 of € 14.900.
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [G] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 27 februari 2019 (AMB-029, dossierpagina's 803-814), inhoudende:
De bankrekening (de rechtbank begrijpt: ten name van [G] BV) werd over de gevorderde periode (de rechtbank begrijpt van 17 maart 2017 tot en met 8 februari 2019) gevoed door contante stortingen ter grootte van totaal € 139.680.
De contante stortingen hadden plaatsgevonden bij de ING-kantoren [c-straat] (vermoedelijk in [plaats] ), [d-straat] (vermoedelijk: [plaats] ), [a-straat] (vermoedelijk in [plaats] ) en [b-straat] (vermoedelijk [plaats] ). In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staat vermeld dat de stortingen zijn gedaan met betaalpassen met de volgende pasnummers: " [...] " en " [...] ". De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [betrokkene 1] en is geldig tot en met 01-2023. De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [verdachte] en is geldig tot en met 01-2023. Verder valt op dat alle stortingsbedragen onder de meldgrens van € 15.000 blijven.
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ING bankrekening ten name van [F] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 19 maart 2019 (AMB-018, dossierpagina's 747-755), inhoudende:
Bankrekening [rekeningnummer 5] (de rechtbank begrijpt: ten name van [F] BV) werd over de periode van 12 maart 2018 tot en met 3 december 2018 gevoed door contante stortingen ter grootte van in totaal € 102.580. Op de uitgeleverde gegevens kwam verder naar voren dat de contante stortingen hadden plaatsgevonden bij het ING-kantoor [c-straat] (vermoedelijk in [plaats] ). In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staat '' [...] ". De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [betrokkene 1] en is geldig tot 01-2020.
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [D] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 8 maart 2019 (AMB-032, dossierpagina's 823-841), inhoudende:
De bankrekening (de rechtbank begrijpt: ten name van [D] BV) werd over de periode 19 april 2018 tot en met 3 december 2018 gevoed door acht contante stortingen ter grootte van totaal € 57.340. De contante stortingen hebben plaatsgevonden bij de ING-kantoren [c-straat] (vermoedelijk in [plaats] ) en [d-straat] (vermoedelijk [plaats] ). In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staat vermeld dat de stortingen zijn gedaan met betaalpas met het volgende pasnummer: " [...] ". De betaalpas met volgnummer [...] is door de ING Bank uitgegeven aan [betrokkene 1] en is geldig tot en met 04-2019.
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 7] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 6 mei 2019 (SFO-RB-AMB-002, ontnemingsdossierpagina’s 237-250), inhoudende:
De als bijlagen bijgesloten digitale bestanden betroffen onder andere saldo- en transactiegegevens van de bankrekening [rekeningnummer 7] (de rechtbank begrijpt een bankrekening die op naam van [betrokkene 1] is gesteld) over de periode 30 december 2014 tot en met 18 maart 2019. In dit proces-verbaal beschrijven wij de relevante bankmutaties welke wij zien op bankrekening [rekeningnummer 7] .
Contante stortingen
In de bevraagde periode zijn contante bedragen gestort voor in totaal € 118.300. De meeste stortingen worden gedaan op in [plaats] , de woonplaats van [betrokkene 1] met pasnummer [...] die uitgegeven is aan [betrokkene 1] . Voor de afzonderlijke transacties verwijzen wij naar bijlage 1 bij dit proces-verbaal. Opvallend is dat het grootste deel van de stortingen t.w. € 72.980 gestort is in 2018.
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 8] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 6 mei 2019 (SFO-RB-AMB- 003 , ontnemingsdossierpagina’s 251-259), inhoudende:
De als bijlagen bijgesloten digitale bestanden betroffen onder andere saldo- en transactiegegevens van de bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van [betrokkene 9] over de periode 30 december 2014 tot en met 18 maart 2019.
In dit proces-verbaal beschrijven wij de voor het onderzoek relevante mutaties die wij zien op bankrekening [rekeningnummer 8] over de periode 29 december 2014 tot en met 18 maart 2019.
Contante stortingen
De stortingen worden gedaan met pasnummer [...] en vanaf 2017 pasnummer [...] die uitgegeven zijn op naam van [betrokkene 9] . Opvallend is dat voor in totaal € 38.950 contant wordt gestort in 2018. Voor de afzonderlijke transacties verwijzen wij naar bijlage 1 bij dit proces-verbaal. De herkomst van de contant gestorte bedragen is niet bekend.
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 9] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 7 mei 2019 (SFO-RB-AMB- 004 , ontnemingsdossierpagina's 260-266), inhoudende:
De als bijlagen bijgesloten digitale bestanden betroffen onder andere saldo- en transactiegegevens van de bankrekening [rekeningnummer 9] ten name van [betrokkene 9] over de periode 29 december 2014 tot en met 18 maart 2019
In dit proces-verbaal beschrijven wij de voor het onderzoek relevante mutaties die wij zien op bankrekening [rekeningnummer 9] over de periode 29 december 2014 tot en met 18 maart 2019.
Contante stortingen
De stortingen worden gedaan met pasnummer 008 en vanaf 4 februari 2019 pasnummer [...] die uitgegeven is aan [betrokkene 9] . De stortingen vinden plaats in Hoek van Holland, de woonplaats van [betrokkene 9] . Voor de afzonderlijke transacties verwijzen wij naar bijlage 1 bij dit proces-verbaal. De herkomst van de contant gestorte bedragen is niet bekend.
(…)
- Een overzichtsproces-verbaal zaaksdossier witwassen contra [verdachte] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 maart 2020 (ZD-001, dossierpagina’s 52-93), inhoudende:
6.12 Contant opnamen en uitgaven
Uit de analyses van de bankrekeningen komt naar voren dat in dezelfde periode als waarin de contante stortingen plaatsvonden voor een totaalbedrag van € 222.870 aan contante opnamen hebben plaatsgevonden.
vennootschap opnamen
[A] BV € 58.170
[B] Holding BV € 14.000
[G] BV € 23.000
[H] Holding BV € 7.000
[H] BV € 27.500
[C] BV € 1.250
[D] BV € 5.540
[F] BV € 47.010
[E] BV € 39.400
Totaal contante opnamen € 222.870
Zoals reeds beschreven in hoofdstuk 5 is geconstateerd dat er geen kasadministratie werd bijgehouden en er geen vastleggingen hebben plaatsgevonden die verantwoorden waaraan deze contante opnamen zijn uitgegeven. Wel is in de administratie te zien is dat contante betalingen zijn gedaan en contant geld werd uitgeleend aan natuurlijke personen.
Contante uitgaven
Zoals beschreven in hoofdstuk 5 werd tijdens de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] fysieke administratie van de aan [verdachte] en [betrokkene 1] gelieerde vennootschappen aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze fysieke administratie is onderzocht op contant betaalde aankoopfacturen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat in de administratie 30 facturen zijn aangetroffen waarop vermeld staat dat zij contant zijn voldaan. Het totaalbedrag van deze contant betaalde facturen bedraagt € 90.131.
Contant verstrekte leningen
Tijdens de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] op 31 januari 2019 werd administratie aangetroffen en inbeslaggenomen, waaronder een 9 tal ordners met administratie van diverse BV’s en [verdachte] persoonlijk. In de ordner met opschrift "Banken" zijn diverse leningsovereenkomsten aangetroffen.
Het totaalbedrag van de ondertekende leningsovereenkomsten, zoals die zijn aangetroffen in de ordner "Banken" die is aangetroffen in de woning van [betrokkene 1] bedraagt € 102.000. Uit de analyse naar de leningsovereenkomsten is naar voren gekomen dat van de € 102.000, € 30.000 per bank werd verstrekt. Dat houdt in dat totaal een bedrag van € 72.000 contant zou zijn verstrekt aan personen die leningen zijn aangegaan met [A] B.V. c.q. [verdachte] . Gelet op voornoemde contante opnamen en contante uitgaven komt naar voren dat in totaal een saldo overblijft van € 60.739 (€ 222.870- € 90.131 - € 72.000 = € 60.739) waarvan onduidelijk is wat hiermee gebeurd is. Gezien het ontbreken van administratieve vastlegging en verantwoording.
9.6 Witwassen [verdachte]
Gelet op voornoemde bevindingen en verklaringen is onderstaande berekening gemaakt van het door [verdachte] witgewassen bedrag.
Contante stortingen op bankrekeningen vennootschappen € 1.390.825
Contante stortingen op privérekeningen [betrokkene 1] € 179.030
Aangetroffen contanten € 33.000
Subtotaal € 1.602.855
Af: Saldo contante opnamen minus contante uitgaven € 60.739
Totaal witwasbedrag € 1.542.116
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen inkomsten en vermogen [betrokkene 2] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 3 januari 2020 (AMB-095, p. 1095-1099), inhoudende:
[betrokkene 2] is eigenaar van de eenmanszaak [J] welke vanaf 1-9-2011 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Als activiteiten van de onderneming staan vermeld: Webdesign en grafische vormgeving, advies- en dienstverlening op het gebied van ICT en Webwinkel in non-foodartikelen.
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat de inkomsten van [betrokkene 2] in de onderzoeksperiode 29-12-2014 t/m heden marginaal of negatief zijn. In de jaren 2015 t/m heden is de enige bekende inkomstenbron van [betrokkene 2] zijn eenmanszaak [J] . Volgens de systemen van de Belastingdienst heeft [betrokkene 2] in 2015 t/m 2018 geen vermogen.
Inkomsten uit andere (vermoedelijk niet legale) bronnen
In de onderzochte privé- en zakelijke rekening heb ik gezien dat deze gevoed worden door ontvangsten van spaarrekening (2015 en 2016), betaalde facturen en belastingteruggaven. Daarnaast zie ik ontvangsten van bedrijven en natuurlijke personen welke niet zijn toe te rekenen aan omzet, spaarrekening of belastingteruggaven. Bij deze ontvangsten wordt als omschrijving vermeld "kruispost", "lening" of "huur" dan wel is er geen omschrijving. In onderstaande tabel heb ik van beide rekeningen per jaar bij elkaar opgeteld hoeveel geld (afgerond op hele euro’s) [betrokkene 2] heeft ontvangen van medeverdachten [verdachte] , [betrokkene 1] en [A] en van [F] BV. [F] BV is per november 2019 uitgeschreven bij de KvK. [verdachte] en [betrokkene 1] waren in de onderzoeksperiode middellijk aandeelhouder en bestuurder via de rechtspersonen [B] Holding BV en [G] BV.
Omschrijving 2015 2016 2017 2018
BIJ BIJ BIJ BIJ
[A] - 800 5.945 18.329
[F] BV - 2.000
[verdachte] 1.035 - - -
[betrokkene 1] 800 140 150 11.200
Totaal (afgerond) 1.835 940 6.095 31.329
De rechtbank constateert dat de optelsom van de bedragen uit 2018 leidt tot een totaalbedrag van € 31.529 in plaats van het in het dossier vermelde bedrag van € 31.329. De rechtbank zal van eerstgenoemd bedrag uitgaan.
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 6:
- De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 april 2021 heeft afgelegd, inhoudende:
Ik ken [betrokkene 5] . Het klopt dat [betrokkene 5] naar Ierland is gereden in een Ssanyong die op naam staat van [B] Holding. [betrokkene 1] heeft via de bankrekening van [H] B.V. de rekening van de advocaat van [betrokkene 5] betaald. Dat had ik hem gevraagd.
Ik ken [betrokkene 14] . We hebben samen in de gevangenis in Frankrijk gezeten. [betrokkene 14] is internationaal vrachtwagenchauffeur.
Ik heb op 28 juni 2017 twee keer telefonisch contact met [betrokkene 14] gehad. Op zitting worden onder meer de geluidsfragmenten van de tapgesprekken van 28 juni 2017, Samtale 6 en 7 beluisterd. Ik heb die gesprekken met [betrokkene 14] gevoerd.
U houdt mij voor wat ik bedoelde met ‘ik help je vrouwtje’. Ik zou [betrokkene 15] , de vrouw van [betrokkene 14] , helpen met wat nodig is. Het zou kunnen dat ik op die dag ook contact heb gehad met [betrokkene 15] . Ik heb [betrokkene 15] één keer geld gegeven via [betrokkene 16] .
Het klopt dat er vanaf de rekening van [A] betalingen aan gedetineerden zijn gedaan. Ik beschikte over een PGP-telefoon.
Ten aanzien van de feiten 2 en 6:
(…)
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5] van 27 mei 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 28 mei 2019 (G-002-01, dossierpagina’s 577-580), inhoudende:
Mijn zwager [betrokkene 2] heeft mede het transport geregeld waarbij ik 49 kilo cocaïne bij me had in de auto en daarvoor aangehouden ben.
Ik ben in totaal 6 keer naar Ierland gegaan. De eerste 3 keer werd een Ssangyong Rexton met grijs kenteken voor me neergezet zodat ik daarheen kon. Deze auto had een grote ijzeren plaat achter de bestuurdersstoel tot aan de achterklep. De andere 3 keren werden er gewoon emmers in de laadklep gezet. In de emmers zat wit poeder. Dat was nog twee keer met dezelfde auto. Alleen de laatste keer kreeg ik een Ssangyong Kyron mee.
[betrokkene 2] heeft iedere keer geregeld dat ik deze 6 transporten naar Ierland heb vervoerd. [betrokkene 2] belde me soms uit het niets een paar dagen voor een transport en soms was er weken niets. [betrokkene 2] , vertelde me dan dat er weer een transport moest gebeuren zoals iedere keer. Daarom wist ik dat ik weer naar Ierland moest. [betrokkene 2] vertelde wanneer er een auto voor me zou klaarstaan en wanneer ik een transport moest vervoeren. Per transport kreeg ik er zelf € 2000,- voor. In de auto lag iedere keer € 2000,- en een mobiele telefoon met daarop een telefoonnummer opgeslagen. Als ik door de Douane in Ierland was gekomen moest ik bellen naar het enige nummer dat opgeslagen stond in de telefoon welke al in de auto lag. Degene die ik elke keer aan de telefoon had was volgens mij [verdachte] . Dat is een hele amicale man met een accent alsof hij uit Gelderland kwam. Aan de telefoon was hij ook altijd erg amicaal. Ik ken [verdachte] via [betrokkene 2] . Ik heb [verdachte] meerdere keren gezien zoals bij een BBQ. Ik ben ook twee keer op de [e-straat] geweest in [plaats] want [betrokkene 2] woonde nagenoeg samen met [verdachte] .
Zoals ik zei belde ik volgens mij [verdachte] op als ik voorbij de Douane in Ierland was. Hij vertelde me daarna waar ik naar toe moest en ook waar ik moest verblijven. De eerste 3 keren moest ik naar het Royal Marine Hotel In Dublin. Ik moest dit laatste transport, net als de twee keer daarvoor naar de B&Q carpark om daar de emmers af te geven.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5] van 28 mei 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 29 mei 2019 (G-002-02, dossierpagina’s 581-584), inhoudende:
V: Gisteren zei je dat je [verdachte] 4 keer hebt gezien. Hoe vaak heb je met [verdachte] zelf afgesproken?
A: Nooit. Ik heb hem alleen gesproken over toekomstig werk voor mij als vrachtwagenchauffeur. De tweede keer dat ik [verdachte] zag was op die BBQ. [betrokkene 2] sprak me aan toen hij met [verdachte] aan het praten was omdat hij weet dat ik een vrachtwagenchauffeur was. [verdachte] zei daarop dat hij een chauffeur nodig had voor een transport met de vrachtwagen naar Spanje zoals ik eerder heb verklaard. Dit is uiteindelijk het transport naar Ierland geworden met de 49 kilo cocaïne.
V: We laten u een foto zien van een voertuig met kenteken [kenteken 1] . Wat kunt u verklaren over dit voertuig?
A: Die herken ik. Dit is de SsangYong Rexton waarmee ik de eerste 5 keer naar Ierland ben gegaan waar achterin die plaat ligt. Ik herken het kenteken. Ik ben hier drie keer mee naar Ierland gereden zonder emmers en twee keer met emmers.
V: Volgens de Ierse politie was je aan het bellen toen je aangehouden werd. Toen je de politie zag ben je weggerend en heb je de telefoon weggegooid. Wie had je aan de lijn?
A: Mijn begeleider die vertelde aan wie ik de cocaïne moest geven en hoeveel.
V: Wie was je begeleider?
Opmerking verbalisanten: [betrokkene 5] begint te huilen en vertelt dat hij erg bang is. Het gaat om grote hoeveelheden cocaïne met grote waardes. Hij vreest voor zijn leven.
A: Ik zal het vertellen. Ik had [verdachte] aan de telefoon tijdens mijn arrestatie. [verdachte] begeleidde me bij alle transporten die ik heb gedaan. Hij vertelde me hoeveel cocaïne ik aan wie moest overdragen en waar ik dat moest doen. Hij was ook degene die ik moest bellen als ik voorbij de Douane was in Ierland. [verdachte] appte of belde me ook altijd om te vragen of alles gelukt was.
(…)
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5] van 11 juni 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 12 juni 2019 (G-002-04, dossierpagina’s 590-593), inhoudende:
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een briefje met vermoedelijk een adres welke werd aangetroffen op uw telefoon welke wij op uw huisadres in [plaats] overhandigd hebben gekregen van uw vrouw [betrokkene 3] . Deze telefoon is door ons uitgelezen.
(…)
V: Wat kunt u verklaren over dit briefje? Van wie en wanneer kreeg u dit en waarom had u dit?
A: Dit briefje is van [verdachte] , althans ik heb het van [betrokkene 2] gekregen bij hem thuis op de [e-straat] in [plaats] . Ik heb er vervolgens een foto van gemaakt. Dit was het adres waarnaar ik de emmers moest brengen en uitdelen. Dit briefje is volgens mij van de vierde reis.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5] van 12 juni 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 oktober 2019 (G-002-05-01, dossierpagina’s 600-602), inhoudende:
A: Ik kreeg het adres van Ierland altijd van [betrokkene 2] . Geen uitzonderingen en altijd een briefje met adres in Dublin. Dan ging ik rijden en gaf de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) de telefonische begeleiding. Dat waren altijd korte gesprekken. Hij checkte of het goed ging. Ik wist wel zeker dat ik [verdachte] aan de telefoon had alle keren. Op de afgesproken plek belde ik dan met [verdachte] . Ik herkende de stem van [verdachte] door zijn amicale manier van praten en ik herkende zijn stem. Hij was natuurlijk ook diegene die mij vroeg op de BBQ of ik ritjes voor hem, [verdachte] , wilde doen. Ik kreeg van [verdachte] een kenteken en merk voertuig te horen. Ook hoorde ik van [verdachte] hoeveel emmers ik moest afgeven. Het kenteken appte hij over het algemeen naar de telefoon die ik meekreeg. Ik dacht een Nokia. Die telefoon had ik van [betrokkene 2] gekregen bij [betrokkene 2] thuis op de [e-straat] . Dit ging elke reis op deze manier. Als men het over de emmers had, had men het over de verdovende middelen. Na thuiskomst stuurde ik [verdachte] altijd een whatsapp als ik er weer was. Mijn geld voor de trip lag altijd al in de auto.
(…)
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5] op 23 september 2020 door de rechter-commissaris (los opgenomen), inhoudende:
Het klopt dat ik zes keer naar Ierland ben gereisd om iets af te leveren. [betrokkene 2] gaf mij daar de opdracht toe.
Ik was vrachtwagenchauffeur geweest. Daar had ik het met [betrokkene 2] over gehad. Ik zou eerst met een vrachtwagen naar Spanje gaan. Dat leek mij leuk. Ik zou dan twee weken op en twee weken af werken. Toen stuurde [betrokkene 2] mij bericht dat ik naar Ierland moest met een bestelbus. Ik haalde die bestelbus bij hem op. Het was eigenlijk een Jeep. Ik haalde die bij [betrokkene 2] thuis in [plaats] op. Ik had dan met [betrokkene 2] bij zijn woning contact als ik de auto ophaalde. De sleutels kreeg ik ook daar van [betrokkene 2] . Ik kreeg ook een telefoon en geld van [betrokkene 2] . Ik kreeg 2.000 euro. Dat was reisgeld en wat er overbleef, was voor mij.
U houdt mij voor dat ik eerder heb verklaard dat ik tijdens mijn aanhouding [verdachte] aan de telefoon had. Hoogst waarschijnlijk, dat was door de stem, maar ik kan niet door de telefoon kijken wie er zit.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik me meldde op het telefoonnummer dat op mijn telefoon stond en vraagt mij of alle zes keren dat ik naar Ierland ben gereden dezelfde persoon aan de lijn was. Ja, dat vermoed ik wel ja.
(…)
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een whatsappgesprek tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] in de periode van 30 november tot 6 december 2019 (DOC-096, 22-22, dossierpagina 2142), inhoudende:
1256 [betrokkene 2] Gefeliciteerd maatje xxx 30-11-2018 10:42:08(UTC+1)
1257 [betrokkene 5] [emoticon] 30-11-2018 13:18:29(UTC+1) .
1258 [betrokkene 2] Hey zwagertje komen jullie ook op mijn verjaardag [...]
6-12-2018 21:15:23(UTC+1)
1259 [betrokkene 2] [...] .jpg 6-12-2018 21:33:19(UTC+1)
1260 [betrokkene 2] [emoticons] 6-12-2018 21:33:35(UTC+1)
1261 [betrokkene 2] Check dit dat leuke site [...] [emoticons]
6-12-2018 22:28:04(UTC+1)
1262 [betrokkene 2] Heeey ga je nog reageren of heb je ruzie met met zus [emoticon]
6-12-2018 23:21:33(UTC+1)
1263 [betrokkene 2] Waar ben je? 6-12-2018 23:21:57(UTC+1)
- Een proces-verbaal van bevindingen OVC PI [plaats] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 3 oktober 2019 (AMB-071, dossierpagina’s 1016-1021), inhoudende:
Onder gezag van de officier van justitie is een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen onder andere [betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2] ). [betrokkene 2] is op 26 juli 2019 overgebracht naar de PI te [plaats] . Op 7 augustus 2019 is door de rechter-commissaris een machtiging afgegeven voor Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) in de PI te [plaats] .
Opgenomen d.d. 12-09-2019.
Deelnemers aan het gesprek zijn:
[betrokkene 2]
"Ome [...] " (fon)
nnman ‘meneer [...] ’
[...]
Bestandaanduiding: 08-55-00, 12-09-2019
Letterlijk uitgewerkt vanaf minuut 04:07
m/ (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 2] ) maar het gaat erom dat [betrokkene 5] was gepakt met 50 kilo terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal
m/ (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 2] ) ik weet nog goed dat [verdachte] naar boven komt en dat ie bang was.. oh ik hoor [betrokkene 5] niet meer.
(…)
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 6
- Een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Halden te Noorwegen d.d. 25 oktober 2018 betreffende [betrokkene 14] (DOC-121, dossierpagina’s 2270-2285), inhoudende:
De advocaat-generaal in Oslo heeft op 14 mei 2018 [betrokkene 14] , geb. [geboortedatum] 1977, aangeklaagd voor overtreding van 231 lid 1 en 232 lid 2, eerste punt van de Noorse Strafwet voor de illegale invoer van drugs, waarbij de overtreding een zeer aanzienlijke hoeveelheid betreft.
Grondslag:
Op woensdag 28 juni 2017 om 03.15 uur bij de grensovergang E6 in de gemeente Halden voerde hij 335,45 kg hasj, 44,36 kg cannabis, 35,12 kg amfetamine, 11,89 kg heroïne en 1,99 kg cocaïne Noorwegen binnen. De drugs werden vervoerd in een aanhanger met Nederlands kenteken [kenteken 4] die werd getrokken door een truck met Nederlands kenteken [kenteken 5] , welke door hem werd bestuurd.
Verdachte is woonachtig in [plaats] in Nederland. Hij kwam aan bij de douanepost Svinesund in de gemeente Halden op woensdag 28 juni 2018 als bestuurder van een truck met aanhanger met Nederlandse kentekens na passage van de Zweeds-Noorse grens aan de E6 om 03:15 uur.
De douanebeambten vonden dat ze de vrachtwagencombinatie moesten controleren. De drugshond markeerde onmiddellijk toen hij voor de aanhanger stond. De douanebeambten verwijderden enkele pallets aan de linkerzijde van de aanhanger om toegang te krijgen. Ze zagen toen dat een van de pallets afweek van de andere. De dozen op deze pallet waren gemarkeerd met verschillende kleuren tape. Ze staken een naald in een van de dozen. Uit de steekproef bleek dat het om drugs ging. Bovendien rook het naar marihuana. De douane belde de politie en kreeg te horen dat de controle "bevroren" moest worden.
De dozen met illegale inhoud bleken na analyse in totaal 335,45 kg hasj, 44,36 kg marihuana, 35,12 kg amfetamine, 11,89 kg heroïne en 1,99 kg cocaïne te bevatten. De drugs waren verdeeld over 21 kartonnen dozen. Verder was de vrachtwagen geladen met legale goederen: crocs die waren bestemd voor [K] in Fredrikstad.
De politie kwam naar de douanepost. Er werd besloten een gecontroleerde levering te laten plaatsvinden, d.w.z. dat de verdachte verder zou rijden terwijl de politie hem onder surveillance hield. Eerst werd de mobiele telefoon van verdachte handmatig doorzocht. Daarna werd afluisterapparatuur aangesloten op de telefoon. Het duurde even voordat het surveillanceteam gereed was.
Om ong. 09:40 uur kreeg verdachte te horen dat de controle voltooid was en dat hij verder mocht rijden. Hij kreeg niet te horen dat er drugs waren aangetroffen. Hij kreeg zijn mobiele telefoon terug.
GPS-tracker
In verband met het doorzoeken van de vrachtwagencombinatie, werd een GPS-tracker met een simkaart aangetroffen, die onderaan de vrachtwagen was bevestigd. De eerste registratie van de tracker had in Nederland plaatsgevonden op 26 juni. Om 18:29 bevond de tracker zich in [plaats] . De tracker en de mobiele telefoon van verdachte verplaatsen zich gelijktijdig.
(…)
Verdachte wordt overeenkomstig de aanklacht veroordeeld voor overtreding van §232 lid 2, eerste punt jo. §231 lid 1 van de Noorse strafwet.
De straf wordt vastgesteld op 15 jaar gevangenisstraf. De straf is met aftrek van 487 dagen voorarrest.
- Een proces-verbaal van uitlevering van bescheiden en gegevens rechtshulpverzoek Noorwegen, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 24 oktober 2019 (AMB-085, dossierpagina’s 1063-1065), inhoudende:
Op 28 juni 2017 is de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , die [betrokkene 14] bij zich had voorafgaand aan zijn aanhouding, getapt door de Noorse Politie. Op 23 oktober 2019 heeft het onderzoeksteam van de FIOD onder andere geluidsbestanden van de getapte gesprekken ontvangen.
Een van deze tapgesprekken betreft een tapgesprek ( [...] /Wiretappind - recording/ [...] .wav) van 28 juni 2017 om 15:44 uur waarbij [betrokkene 14] belt naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . In het onderzoek Salamis is vastgesteld dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] het telefoonnummer is waarvan [verdachte] gebruik maakt. Onderstaand heb ik dit tapgesprek letterlijk uitgewerkt.
Datum tapgesprek: 28 juni 2017
Tijdstip aanvang gesprek: 15:44 uur
Duur tapgesprek: 4 minuten en 10 seconden
Beller: [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] )
Gebelde: [telefoonnummer 2] ( [verdachte] )
Legenda uitwerking tapgesprek
W= [betrokkene 14]
B = [verdachte]
Ntv = niet te verstaan
Fon = fonetisch
B: [A] (fon)
W. Hallo maestro
B: Hallo
B: Hallo jongen
W: Hoi
B: Hi
W. nou wat ben ik blij dat ik je effe hoor zeg, jonge jonge jonge
B: ja., ja zeg es
W. Ja één eh één bak ellende joh vannacht, dus ik krijg eh ik krijg voor de rest krijg ik de jongens helemaal niet meer te pakken al sinds vanmorgen niet
B: ja
W: ja dus ik weet nou niet eh wat of ik nou moet doen. Ik ben eigenlijk eh een beetje gefrustreerd, maar ook een beetje in paniek want eh
B: ja dat moet je niet zijn, effe rustig
W: nee nee ik.. pff.. ik sta eh ik sta echt te tetsen hoor o maat ik eh
B: ja
W: het liep gewoon het liep gewoon vannacht donderde het helemaal in mekaar
B: oh oké, en wat is de situatie nu?
W: Ik eh ik sta nog steeds eh bij de Douane
B: ja
W: maar ik ben daar wel binnen geweest eh bij het hele circus. Dus ze hebben wel eh
B: ja
W: Eh voor de rest is er niks gebeurd
B: ja
W: enne eh .. maar ik heb me fietsen nog maar eh ik eh me aanhangers heb ik er ook nog in staan
B: oh oké
W: dus
B: en eh en je zit gewoon nu te wachten?
W: ja ik zit de hele morgen al te wachten. Ik ben ze vanaf half tien ben ik ze al aan t bellen want toen rolde ik dus hier weer naar buiten
B: ja ja.
W: enne ja ja ik sta hier eh nou kwamen ze net hier van die parkeer eh wacht van eh ja je moet hier weg want het is Douaneterrein terrein dus ik ga nu eh ik ga
B: ja
W: ik ga nu naar een parking toe want ik sta hier natuurlijk al veels te lang hier naar mijn zin
B: ja ja ja. Maar voor de rest is er nog niks gebeurd?
W: Nee voor de rest eh, dat was vannacht eh .
(ntv ze praten door elkaar)
B: ja. T is helemaal stil?
W: ja dat eh
B. oké
W: dat ging niet eh dat ging niet volgens planning dus eh
B: ja ja ja.
W: dus ja ehhhh maar ik krijg ze niet
B: ja
W: ik krijg ze niet te pakken, helemaal niks
B: nou
W: al (ntv) niet
B. Nee nee nee dat eh ga ik effe voor je eh opzoeken voor je. Jij krijgt effe zo snel mogelijk een eh dingetje van mij terug.
W: ja
B: Ik ga nu effe contact opzoeken
W: Neem me niet kwalijk dat ik jou heb gebeld, maar ik wist ook
B. nee nee nee
W: niet wat ik moest doen hoor
B: nee
W: en ik moest effe contact leggen natuurlijk met thuis, maar ja kon effe niet anders
B: ja
W: dus zo, zodoende eigenlijk
B: ja nee maar dat is allemaal heel normaal
W: ja
B: maar dat is heel normaal, dus ik help sowieso je vrouwtje en eh en jou, dat is toch geen punt we zijn al heel lang vrienden, dus eh dat is geen probleem
W. nee, dat is zeker zo
B: dus dat gaan we sowieso doen, dus eh ik ga eventjes kijken wat ik snel kan doen natuurlijk want ik moet er even in duiken. Maar je hoort me effies, en .. maar voor de rest jij zit daar alleen maar te wachten, voor de rest gebeurt er niks?
W: nee, ik eh ik ben eh ik sta der op de parking maar ik moet nu weg, dus ik ga nu zeg maar de grens over eh ik ga die kant op maar ik weet voor de rest ook niet
B: ja
W: maar ik weet voor de rest ook niet hoe en wat, wat er voor de rest nog moet gebeuren wat eh wat de bedoeling is.
B: ja ja ja ja ja ja Maar eh .. want ben eh ..je ben nog helemaal vol natuurlijk
W: ja
B: door al die eh
W: ja
B: ja ja en je wilt natuurlijk gewoon leeg
W: ik wil gewoon leeg, maar ik krijg geen contact met de planning dus eh daar loop we effe op spaak
B: oh oké oké oké, ik ga effe contacten, je hoort me zo weer.
W: ja, ik ga alvast rijden dan, want anders dan eh
B: ja
W: ik moet hier eh van het terrein of
B: ja, oké, maar ze laten je gewoon gaan dus?
W: Jawel jawel jawel, dat is het probleem niet
B: eh oh oké.. oké is goed jongen
W: ja
B: je hoort me zo, oké
W: ik hoor je straks, joeh
- Een proces-verbaal van uitlevering van bescheiden en gegevens rechtshulpverzoek Noorwegen, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 19 november 2019 (AMB-102, dossierpagina’s 1108-1113), inhoudende:
Op grond van een rechtshulpverzoek aan de Noorse autoriteiten hebben opsporingsambtenaren van de FIOD een USB-stick in ontvangst genomen uit handen van twee Noorse opsporingsambtenaren. Vervolgens heb ik onderzoek verricht naar de inhoud van deze digitale gegevensdrager.
Op 28 juni 2017 is de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] getapt door de Noorse Politie. Dit was de telefoon die [betrokkene 14] bij zich droeg voorafgaand aan zijn aanhouding.
In totaal waren er zeven gesprekken aangetroffen op de USB-stick.
De gesprekken Samtale 1 tot en met Samtale 5 zijn gesprekken tussen [betrokkene 14] en [betrokkene 15] (echtgenote van [betrokkene 14] ) en het gesprek Samtale 7 is een gesprek tussen [betrokkene 14] en verdachte [verdachte] .
Uitwerking gesprekken:
Legenda uitwerking tapgesprek
R = [betrokkene 14]
E = [betrokkene 15]
Ntv = niet te verstaan
Fon = fonetisch
Samtale 1 kl 1330
R: Hallo
E: Wat is d'r?
R: Ja ik ben het hoi
E: Haai, zeg is er wat aan de hand?
R: Ja, maar ik uh ik krijg even niemand te pakken, dus wil je even aan opa even doorgeven, dat ie uh, dat ze 'm eventjes bellen (hoesten)
E: Ben je aangehouden?
R: Ja, maar uh, voor de rest nog niks aan de hand, maar ik probeer iedereen even te bereiken maar ik kan nu niet te veel zeggen snap je
E: Ja ik ga wel bellen, nou dit is weer lekker hoor
R: Ja, ik probeer ze allemaal te bellen maar niemand neemt op dus ik weet even niet wat ik moet doen.
E: Ja ik ga ’t bellen.
R: Goed zo, dit nummer, ik houd van je, dit nummer heb je niet van mij he
E: Nee,
R: Dag kanjer, gaat goed,
E: Doei lieverd
Samtale 2 kl 1348
R: Lieverd,
E: Hey al wat gehoord?
R: Nee,
E: Nee, nou ik ook niet, dus uh,
R: Oh, oke,
E: En uh, ben je al in Nederland
R: Nee ik ben nog lang niet in Nederland, nee nee dat niet. Maar uh, nee maar goed ik probeer ze allemaal te pakken te krijgen maar niemand neemt op dus ik weet 't niet
E: Beetje raar
R: Ja vind ik eigenlijk ook wel, dus, maar goed, hoe is het met jou?
E: Ja, uh ik zit nou in mijn rats uh, alles wel okay?
R: Ja, ja alles is wel okay, maar uhhhh, ik weet gewoon even niet uh hoe of wat verder dus uh das wel handig als je nu wat weet
E: Ja, nou ik heb hem gestuurd dat de vis verbrand is
R: Wat zeg je?
E: Ik heb gestuurd dat de vis verbrand is, dat uh dat ie moet bellen met spoed
R: Ja, nou prima, ik weet het anders ook niet.
E: Ja, maar ja dit hoort ie, dit horen ze dan nog wel dan
R: Ja, natuurlijk horen ze het allemaal nog wel, wat denk jij dan? Ik snap d'r geen bal van.
E: Dus uh, maar je lading was gewoon goed?
R: Jawel, jawel het was voor de rest allemaal wel goed maar uh,
E: Oh oke, oke, oke
R: Maar uh nee d'r is voor de rest niet zoveel aan de hand maar uh,
E: Nee maar je liet me echt de kanker schrikken, maar dat hoeft dus niet?
R: Nee hoeft niet nee
E: Dus je zit alleen te wachten van wat nu doen, wat je normaal ook altijd (ntv)
R: Ja, wat er nu verder gaat gebeuren want ik weet het niet.
Samtale 3 kl 1445
R: Kanjer,
E: Gelukt?
R: Nee,
E: Heb je ’m niet uh...
R: Ik heb nog niks gehoord,
E: Heb je hem niet
R: Ik heb nog niks gehoord, ik weet nog helemaal niks
E: Nou dan moet je gewoon hem bellen, want uh, ik zit met hem te appen
R: Ja dat kan ik niet doen, dat kan ik niet doen met deze ma, dan moet hij mij even op deze, dat kan, dat ken ik niet doen
E: Ja, ik uh, al die kankercode praat, ik uh, ik kan toch uh, hoe moet ik 'm nou, jij bent toch de cateraar? Ik snap er geen kanker meer van.
R: Wat, waarom praat je nou zo?
E: Hoe bedoel je zo?
R: Ik snap er niks meer van.
(...)
E: Nou uh, hier word ik ook geen kankerwijs van, ik ga tegen hem gewoon zeggen dat hij nu gewoon jou moet bellen.
R:Ja
E: Dat jij mij weer gebeld hebt.
R:Ja
E: Ik bel hem gewoon en dan ga ik zeggen, je moet [betrokkene 14] nu bellen dat ga ik gewoon zeggen.
R:Ja
E: Ik ben er helemaal klaar mee dat dubbelzinnige gelul.
Samtale 4 kl1514
R: Lief
E: Hey, en? Heb je nou iemand gehoord?
R: Nee nog niet.
E: Hey ik ga 'm gewoon weer bellen, ik zeg dan hey luister nou ga gewoon even contact opnemen nou
R: Ja, uh ja heb je dat tegen ‘m gezegd?
E: Ja, hij zegt ja dan moet ik wel een nummer hebben, dan stuur ik dat nummer
R: Ja
E: Hij leest het, ik denk nou hij heeft je al gecontact, nou, ik ga wel weer, je hoort me dadelijk nog een keer.
R: hahaha ja dat is goed mama hahaha
E: Maar uh, hoe heet dat uh, heb je uh de patatten al gelost?
R: Nee.
E: Ja ik ga hem wel bellen en dan zeg ik gewoon dat je over de kook ben en dat ie nou jou echt moet gaan bellen
Samtale 5 kl 1518
R: Moesje (fon)
E: Hallo?
R: Yes
E: Nou hij uh is bezig dus uh hij belt zo snel mogelijk
R: Oh, nou dat hopen we dan maar
E: Maar er is zal aan die kant wel wat wezen, maar we mochten geen contact meer met elkaar opnemen zei die
R: Nee
E: Dus uh ik houd van je, ik gaat ‘t nu maar uh weggooien.
R: Ja ja dan hoor ik 't wel, ik wacht wel
E: Ja oke, love you
Legenda uitwerking tapgesprek
R = [betrokkene 14]
W = [verdachte]
Samtale 7 kl 1607
W: Yes yes,
R: Maistro, heel verhaal
W: Ja, heel verhaal ja
R: Ja nou moet ik even bijkomen, nou krijg ik in 1 keer zoveel berichten binnen, tis nog nooit zo druk geweest vandaag
W: Hahahah, ja maar ja jongen, dat krijg je met die vakantie ritten zeg maar, Ja, hey uh
R: Ja, maar uh
W: Ja maar ik weet niet hoe ver je terug moet maar het beste is om maar gewoon terug te komen en dan moeten we even opnieuw kijken want uh dingen zijn over datum enzo en ja daar uh daar krijg je alleen maar claims van en zo van de bedrijven zeg maar, dus vandaar
R: Ja maar uh, de andere fietsen staan er ook nog in, he
W: Ja dat weet ik, daarom. Dus uh, het beste is gewoon om op je gemakje terug te kachelen
R: Dan moet ik uh, oh moet ik dan Noorwegen weer uit dan?
W: Ja dat is het beste
R: In, in opdracht van hun?
W: Ja, ja klopt ook in opdracht van de klant
R: Ja, ja maar goed, dan weet je, dan weet je dat alles er nog in staat he
W: Ja, ja dat weet ik, dat weet ik daarom, maar goed uh, de klant zegt tis veel te laat, ik accepteer het niet meer zegt die uh, ik zeg nou okay, en nou voor de schade daar gaan we het met de klant nog even over hebben
(...)
R: Tis nu dus gewoon de bedoeling dat ik uh terug kom
W: Ja want dat oponthoud wat jij vannacht had, ja dat was natuurlijk niet de bedoeling want het moest toch weer verder door op vervolg transport of zo, ik weet niet precies wat er aan vast zat
R: Ja
W: Maar goed dat is allemaal al weer weg weet je dus ja dan kunnen wij ook niet zo veel meer, we hadden op tijd moeten leveren dat was het punt
R: Ja dat was ook het punt ook helemaal niet
W: Nee, nee nee dus uh en uiteraard uhhhhh jij bent daar de hele nacht zoet mee geweest, ik weet niet hoe je met je rijtijden en dat soort dingen zit want ja dat is natuurlijk wel belangrijk
R: Ja, uhhh
W: Misschien moet je eerst nog even uitrusten als je zeg maar als je terug het eerste stuk terug hebt gedaan
R: Ja, maar het ging mij, het ging mij, het ging mij er even om dat er uh, betekent dat nu ook dat ik nu weer uh bij de grens weer moet uitklaren dan of niet?
W: Uhhhhhh, dat uh dat durf, uh dat ga ik, dat ga ik nog even 1 keer vragen of dat zo is, maar in principe moet je van je plek af want je kan daar niet blijven staan, zei je
R: Nee, dat klopt dat is opgaand (fon), ik ben daar nu al weg
W: Oh je bent er al weg ok
R: Ja ik ben er al weg, ik ben er al weg
W: Dat is goed
R: Ja maar omdat je zegt van ja kom maar terug, maar aan de andere kant van de weg daar heb je dus ook uh, ja uh ja heb je nog wat spullen om aan te geven
W: Oh, oke, ja uh dat moet ik even navragen dan
R: Ja dat lijkt me niet zo verstandig uh, niet met de rest uh,
W: Nee, nee dat snap ik, ik ga wel even vragen
R: Ja
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport inzake verkeersgegevens Nederland van de Politie Noorwegen (DOC-146, dossierpagina’s 2456-2462), inhoudende:
Bij deze zaak zijn er verkeersgegevens uit Nederland opgevraagd. Er zijn verkeersgegevens opgevraagd van de volgende telefoonnummers en IMEI nummers:
• [telefoonnummer 3] — Behorende bij [betrokkene 15] .
• [telefoonnummer 1] — Telefoonnummer behorende bij [betrokkene 14] .
• [telefoonnummer 2] — Telefoonnummer behorende bij [verdachte] (de rechtbank begrijpt telkens: [verdachte] ).
[betrokkene 15] :
Onderzoek gericht op het netwerk van contacten van [betrokkene 15] 28-06-17
Behalve een niet beantwoord, inkomend gesprek van [betrokkene 15] naar telefoonnummer [telefoonnummer 4] (privé nummer) om 01:53 uur, zijn er geen contacten met andere telefoonnummers vóór 13:30 uur. Er is een gesprek vanaf telefoonnummer [telefoonnummer 1] behorende bij [betrokkene 14] . Dit gesprek duur 81 seconden. Na dit gesprek belt [betrokkene 15] naar telefoonnummer [telefoonnummer 2] behorende bij [verdachte] . Er hebben vier korte gesprekken plaats gehad (4 en 5 seconden) in de loop van de volgende 10 minuten, volgens registratie met het telefoonnummer behorende bij [verdachte] . Verder belt [betrokkene 15] met [betrokkene 14] en praat om 13:48 uur 148 seconden voordat zij naar [verdachte] belt (het gesprek duurt 7 seconden). Na dit gesprek belt ze om 14:45 uur weer met [betrokkene 14] en spreekt 133 seconden met hem voor ze om 14:48 uur belt en contact krijgt met [verdachte] . Dit gesprek duur 42 seconden. Hierna volgt om 15:14 uur een gesprek met [betrokkene 14] (duurt 118 seconden), om 15:17 met [verdachte] (duurt 50 seconden) voorafgaande aan het laatste gesprek met [betrokkene 14] dat om 15:19 uur plaats vindt (40 seconden).
[verdachte] :
Onderzoek gericht op het netwerk van contacten van [verdachte] 28-06-17
We zien aan de verkeersgegevens dat er vroeg die dag contact is geweest met een privé nummer. We zien dat [betrokkene 15] vijf keer probeert contact op te nemen met [verdachte] voordat er in de periode tussen 15:00 en 15:30 uur een gesprek plaats vindt van 41 seconden en een van 49 seconden. Daarna belt [verdachte] naar [betrokkene 14] en praat 12 seconden, waarna ze twee sms’jes naar elkaar toe sturen. Om ongeveer 15:45 uur belt [betrokkene 14] naar [verdachte] en praten ze 237 seconden met elkaar. Om 15:55 uur belt een privé nummer naar [verdachte] en praat 52 seconden. Hierna worden er verscheidene sms’jes tussen [betrokkene 14] en [verdachte] gestuurd en vindt er om 16:10 uur een gesprek tussen die twee plaats, dat 249 seconden duurt. Hierna is er weer contact met de twee privé nummers voordat [verdachte] twee sms’jes naar [betrokkene 14] stuurt zonder er een reactie op te krijgen. [betrokkene 14] is op dat moment door de politie in Noorwegen gearresteerd.
- Een schriftelijk bescheid, inhoudende een rapport inzake verkeersgegevens Nederland van de Politie Noorwegen, opgemaakt d.d. 19 juli 2017 (DOC-147, dossierpagina’s 2463-2466), inhoudende:
Op woensdag 28 juni 2017 om ca. 03:20 uur werd een zeer grote hoeveelheid verdovende middelen Noorwegen binnen gevoerd via de Douane (Tollsted) Svinesund. In dit verband is er bij de volgende telefoonnummers en in de volgende periodes communicatiecontrole uitgevoerd:
Naam Telefoonnummer
[betrokkene 14] [telefoonnummer 1]
28.6.17 15:12:11 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Hallo"
28.6.17 15:44:04 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Ben jij een vriend"
28.6.17 15:44:35 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Jazeker"
28.6.17 15:44:54 uur: Gesprek vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) — duur 4 minuten en 10 seconden.
28.6.17 15:58:16 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Als je weg kan rijden naar een parkeer plaats voor de nacht is dat het beste. En neem alles pspieren ook bij je"
28.6.17 16:00:30 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Naar nederland"
28.6.17 16:01:55 uur. SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Duidelijk weet nog een goeie autoplatz heb alle documenten en papieren bij me"
28.6.17 16:02:52 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Hoe bedoel je naar nederland"
28.6.17 16:03:54 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Weet je waarom de planning niet oppakt"
28.6.17 16:04:11 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Terug mensen zijn er niet meer. Dus is lading over datum"
28.6.17 16:05:38 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Ben ik aan het uitzoeken maar door tijd is niet iedereen meer op zijn plaatblz. Hoor ik van secretaresse"
28.6.17 16:06:59 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Dus red je dat met je tank"
28.6.17 16:07:42 uur: Gesprek vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) — duur 4 minuten en 22 seconden.
28.6.17 16:24:31 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "7M9/2/1# Volgens planning kan je gewoon doorrijden met de vracht. Niet uitklaren. Aansluitingen gemist. Moet opnieuw verstuurd worden. Dus kom maar terug en h
28.6.17 16:24:32 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "7M9/2/2# ou je aan de rijtijden"
28.6.17 16:27:30 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Oke duidelijk neem dezelde route zoals altijd”
28.6.17 16:28:23 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Ok jongen ik zie je weer"
28.6.17 16:29:17 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Tuurlijk je hoor me straks"
28.6.17 16:30:03 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): "Okgoi de rest van deze onzin maar weg”
28.6.17 16:30:50 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ) naar [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker): "Do eik grt"
28.6.17 20:50:44 uur: SMS verzonden vanaf [telefoonnummer 2] (onbekende gebruiker) naar [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 14] ): " [betrokkene 15] probeert je t bellen maar het lukt niet zeg ze en maakt zich ongerust. Maar als je kans ziet neem ff kontakt op."
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 14] van 29 oktober 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 29 oktober 2019 (G-007-01, dossierpagina’s 634-641, p. 638)
U vroeg mij of het [verdachte] was die ik aan de telefoon voordat ik werd aangehouden. Dat klopt. [verdachte] vroeg mij gewoon in een sociaal gesprek om voor hem te komen rijden.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 14] op 25 september 2020 door de rechter-commissaris (los opgenomen), inhoudende:
Ik ken [verdachte] via het werk. Ik denk dat dat in 2017 was. Na mijn eerste detentie ben ik langs allerlei uitzendbureaus gegaan voor werk. Ik kwam [verdachte] tegen in een chauffeursrestaurant. Hij vroeg of ik het zag zitten om weer internationaal te gaan rijden. Bij het laatste transport (de rechtbank begrijpt: het transport waarbij [betrokkene 14] in Noorwegen is aangehouden) ben ik in [plaats] gaan laden en daarna heb ik de trip naar Noorwegen gemaakt. Volgens mij moest ik schoenen, Crocs laden.’
7. De rechtbank heeft onder het kopje ‘3. Beoordeling van het bewijs’ onder meer het volgende overwogen:

3.3.2 Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 (uitvoer drugs)
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 2, 3 en 4. Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor – kort het gezegd – het medeplegen. Van de feiten 3 en 4 moet verdachte worden vrijgesproken omdat hij niet wist dat [betrokkene 14] drugs in zijn vrachtwagen vervoerde. Subsidiair heeft de verdediging ook ten aanzien van deze feiten bepleit dat geen sprake is van medeplegen door verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard als vast komt te staan dat bij het begaan van dat feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Feit 2: uitvoer drugs naar Ierland
Uit het dossier en het onderzoek ter zitting leidt de rechtbank wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij het onder 2 tenlastegelegde feit het volgende af.
Verdachte zocht een chauffeur voor een transport naar Spanje. Om die reden heeft medeverdachte [betrokkene 2] hem in contact gebracht met [betrokkene 5] , die vrachtwagenchauffeur was. Het beoogde transport naar Spanje is vervolgens kennelijk niet doorgegaan, maar - in de woorden van [betrokkene 5] - "uiteindelijk het transport naar Ierland geworden”. In totaal heeft [betrokkene 5] zes transporten naar Ierland gedaan. Tijdens het laatste, in de tenlastelegging bedoelde, transport van 6 december 2018 is [betrokkene 5] in Ierland aangehouden met 49 kg cocaïne. De cocaïne zat in zes witte emmers die achter in een auto stonden (een Ssangyong Kyron met kenteken [kenteken 6] ). Deze auto stond op naam van [B] Holding BV, waarvan verdachte op dat moment bestuurder was en waarvan bij de Kamer van Koophandel het toenmalige woonadres van verdachte als bezoekadres stond vermeld. Voor dit transport is [betrokkene 5] in Ierland veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Uit de verklaringen van [betrokkene 5] bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat de gang van zaken bij de zes transporten, waaronder dus ook de ten laste gelegde uitvoer, telkens min of meer hetzelfde was. [betrokkene 5] heeft verklaard dat verdachte hem telefonisch begeleidde tijdens alle transporten. Voorafgaand aan de transporten kreeg hij een telefoon met daarin een simkaart waarop één telefoonnummer was opgeslagen. Als hij ( [betrokkene 5] ) door de douane in Ierland was gekomen moest hij met deze telefoon bellen naar het daarin opgeslagen telefoonnummer. [betrokkene 5] kreeg dan verdachte aan de telefoon. Verdachte gaf dan door wat het kenteken en het merk was van het voertuig van de afnemers en hoeveel emmers (de rechtbank begrijpt: gevuld met cocaïne) hij moest geven. Vervolgens appte of belde verdachte altijd om te vragen of alles gelukt was. Ook tijdens zijn arrestatie op 6 december 2018, die plaatsvond ten tijde van de aflevering van de cocaïne, had [betrokkene 5] telefonisch contact met verdachte. De verdediging heeft bepleit dat de stemherkenning door [betrokkene 5] niet redengevend kan zijn gelet op diens verklaring bij de rechter-commissaris. De rechtbank verwerpt dat verweer. Dat [betrokkene 5] bij de rechter-commissaris op het punt van de herkenning iets genuanceerder heeft verklaard dan eerder in zijn verhoren door de FIOD en heeft gezegd dat het “hoogst waarschijnlijk” verdachte was die hij op dat moment aan de lijn had maar dat hij niet door de telefoon kon kijken, maakt niet dat de rechtbank eraan twijfelt dat [betrokkene 5] telefonisch contact met verdachte had. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [betrokkene 5] duidelijk heeft uiteengezet waaraan hij (de stem van) verdachte herkende en dat de betrokkenheid van verdachte bij het transport ook uit andere bewijsmiddelen volgt. Voorts wijst de rechtbank op een zogenoemd OVC-gesprek dat als bewijsmiddel in de bijlage bij dit vonnis is opgenomen. Hieruit volgt dat verdachte naar [betrokkene 2] is gegaan toen hij ‘ [betrokkene 5] niet meer hoorde’ en dat hij bang was. Dit sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij de verklaring van [betrokkene 5] dat hij tijdens zijn arrestatie, toen hij verdachte aan de lijn had, zijn telefoon heeft weggegooid en aldus het telefooncontact met verdachte verloren moet zijn gegaan. Ten aanzien van het OVC-gesprek overweegt de rechtbank nog dat zij, mede gelet op de hiervoor uiteengezette samenhang met de overige bewijsmiddelen, anders dan de verdediging geen redenen ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen [betrokkene 2] daarin heeft gezegd.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een essentiële en coördinerende rol vervulde tijdens het (ten laste gelegde) transport en kennelijk de schakel vormde tussen [betrokkene 5] en de afnemers. Daarnaast komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte ook een belangrijke rol had bij de voorbereiding van het transport. Daartoe acht zij de volgende feiten en omstandigheden redengevend. [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan elk transport € 2.000,- van [betrokkene 2] ontving. Dit strookt met de aantekening “ [betrokkene 5] 2000” in een ‘kasboekje’ dat in de woning van verdachte is aangetroffen en waarvan verdachte ter terechtzitting heeft gezegd dat hij dit heeft geschreven. Uit die aantekening leidt de rechtbank af dat verdachte degene was die ervoor zorgde dat dit geld beschikbaar was. De aantekening “3/12” op dezelfde pagina als waarop “ [betrokkene 5] 2000” staat, in combinatie met de omstandigheid dat [betrokkene 5] op '6/12' (2018) is aangehouden, wijst er bovendien op dat de aantekening zag op het geld dat [betrokkene 5] kreeg voor het tenlastegelegde transport. De verklaring van verdachte dat die aantekeningen betrekking hebben op een rekening-courant tussen hem en ene [betrokkene 20] acht de rechtbank in het licht van het verhandelde ter zitting en de overige bewijsmiddelen hoogst onwaarschijnlijk. Daarnaast kreeg [betrokkene 5] voorafgaand aan ieder transport een briefje mee met daarop het adres in Ierland. In de telefoon van [betrokkene 5] is een foto aangetroffen van een briefje waarop een adres in Dublin staat vermeld. Dit briefje had [betrokkene 5] van [betrokkene 2] gekregen maar was afkomstig van verdachte, zo heeft [betrokkene 5] verklaard. Dat laatste is bevestigd door [betrokkene 2] die het handschrift op het briefje heeft herkend als dat van verdachte (4e verklaring bij de FIOD, 26 augustus 2019, p. 534). Dat het adres volgens [betrokkene 5] zag op de locatie waar hij de emmers (de rechtbank begrijpt: met cocaïne) bij een van de eerdere transporten naartoe moest brengen - het adres ziet dus niet op het ten laste gelegde transport - maakt voor de bewijswaarde ten aanzien van het ten laste gelegde feit geen wezenlijk verschil nu een en ander past bij de hiervoor geschetste manier van werken zoals die bij alle transporten aan de orde was en dus ook relevant is voor het onderhavige feit. Verder neemt de rechtbank wat betreft de rol van verdachte bij de voorbereiding in aanmerking dat in de administratie van [B] Holding BV, waarvan verdachte als gezegd bestuurder was, een factuur is aangetroffen die ziet op 50 witte emmers van 16 liter. In die factuur staat achter ‘uw bestelopdracht’ een nummer dat overeenkomt met het telefoonnummer van verdachte. De 49 kg cocaïne die [betrokkene 5] vervoerde zat in zes witte emmers, terwijl ook tijdens eerdere transporten gebruik werd gemaakt van witte emmers (zie onder meer de verklaring van [betrokkene 3] bij de rechter-commissaris). Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte deze emmers heeft besteld en dat hij dit deed voor het transport van de cocaïne.
De rol van verdachte bij de voorbereiding volgt ten slotte uit de omstandigheden dat hij degene was die - na tussenkomst van [betrokkene 2] - [betrokkene 5] vroeg om het transport te doen en dat de auto waarmee [betrokkene 5] de cocaïne uitvoerde op naam stond van een vennootschap waarvan verdachte bestuurder was.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de handelingen die verdachte heeft verricht en de essentiële, coördinerende (en leidinggevende) rol die hij had, van dien aard zijn dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook bewezen.
Feit 3 en feit 4: uitvoer drugs lijst I en lijst II naar Noorwegen
Uit het dossier en het onderzoek ter zitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij deze tenlastegelegde feiten het volgende af.
Op 28 juni 2017 om 3:15 uur passeerde [betrokkene 14] , komende vanuit Nederland, met zijn vrachtauto met aanhanger (hierna: de vrachtauto) de Zweeds-Noorse grens en werd hij gecontroleerd door de Noorse douane. Bij die controle werden in de vrachtauto - kort gezegd - grote hoeveelheden soft- en harddrugs aangetroffen. Behalve de drugs vervoerde [betrokkene 14] een lading Crocs (schoenen). Er is door de Noorse autoriteiten vervolgens besloten om een gecontroleerde aflevering te laten plaatsvinden. De drugs zijn op dat moment niet verwijderd en [betrokkene 14] werd niet op de hoogte gesteld van het aantreffen van de drugs. Rond 9:40 uur kreeg [betrokkene 14] te horen dat de controle was beëindigd en dat hij door mocht rijden. [betrokkene 14] is vervolgens geobserveerd en zijn telefoon werd afgeluisterd. Ongeveer vier uur na de controle door de douane voerde [betrokkene 14] om 13:30 uur een eerste van een vijftal telefoongesprekken met zijn vrouw, [betrokkene 15] . [betrokkene 14] zegt in dit gesprek dat hij niemand te pakken krijgt en vraagt [betrokkene 15] om iets door te geven aan “opa”, waarna [betrokkene 15] vraagt of [betrokkene 14] is aangehouden. Vervolgens probeerde [betrokkene 15] ervoor te zorgen dat verdachte met spoed contact opnam met [betrokkene 14] . De rechtbank leidt dit af uit de gesprekken tussen [betrokkene 14] en verdachte die hierna aan de orde komen en uit het feit dat [betrokkene 15] na het eerste gesprek met haar man meermalen contact zocht met het telefoonnummer van verdachte en zij in de verschillende, kort op elkaar volgende, gesprekken met [betrokkene 14] bij herhaling vroeg of hij al iets had gehoord. Verder stelt de rechtbank vast dat [betrokkene 15] en [betrokkene 14] in hun gesprekken versluierende taal gebruikten (de door [betrokkene 15] zogenoemde
"kankercodepraat").
Vervolgens kwam er om 15:44 uur telefonisch contact tot stand tussen verdachte en [betrokkene 14] , nadat er over en weer een sms-bericht was uitgewisseld (“
ben jij een vriend?”). Meteen aan het begin van dit gesprek maakt [betrokkene 14] duidelijk dat hij blij is dat hij verdachte aan de lijn heeft (“
nou wat ben ik blij dat ik je effe hoor zeg, jonge jonge jonge”), dat het die nacht “
een bak ellende" was en dat hij “
de jongens helemaal niet meer te pakken (krijgt) al sinds vanmorgen niet”. [betrokkene 14] zegt dat hij niet weet wat hij “
nou moet doen” en dat hij een “
beetje in paniek” is waarop verdachte hem antwoordt dat hij “
dat niet moet zijn, effe rustig”. Volgens [betrokkene 14] donderde "
het" vannacht "
helemaal in mekaar (elkaar)". Er wordt daarna gesproken over fietsen die [betrokkene 14] nog bij zich heeft en aanhangers die hij “
er ook nog in (heeft) staan". Uit het vervolg van het gesprek en de hierna te noemen contacten tussen verdachte en [betrokkene 14] maakt de rechtbank op dat verdachte over de verdere aanpak contact zal opnemen met (een) derde(n): “
ga ik effe voor je eh opzoeken voor je. Jij krijgt effe zo snel mogelijk een eh dingetje van mij terug (...) ik ga nu effe contact opzoeken (...) ik ga effe contacten, je hoort me zo weer”. Om 16:04 uur stuurde verdachte in antwoord op de vraag van [betrokkene 14] “
waarom de planning niet oppakt" de volgende sms-berichten: “
Terug mensen zijn er niet meer. Dus is lading over datum" en “
Ben ik aan het uitzoeken maar door tijd is niet iedereen meer op zijn plaats. Hoor ik van secretaresse." In het daaropvolgende telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 14] (16:07 uur) zegt verdachte dat [betrokkene 14] het beste terug kan komen “
want uh dingen zijn over datum” waarna [betrokkene 14] zegt dat “
de andere fietsen er ook nog in (staan)", hetgeen verdachte beaamt. Verdachte vertelt [betrokkene 14] vervolgens dat hij Noorwegen weer uit moet en dat dit "
ook in opdracht van de klant” is, de klant "
accepteert het niet meer". Over de schade zegt verdachte tegen [betrokkene 14] : “
daar gaan we het met de klant nog even over hebben.” Na dit gesprek stuurde verdachte een sms-bericht aan [betrokkene 14] dat luidt: "
Volgens planning kan je gewoon doorrijden met de vracht. Niet uitklaren. Aansluitingen gemist. Moet opnieuw verstuurd worden. Dus kom maar terug". [betrokkene 14] antwoordde daarop per sms dat hij de dezelfde route neemt als altijd ("
oké duidelijk neem dezelfde route als altijd”).
Om 16:30 uur volgde een sms-bericht van verdachte naar [betrokkene 14] met de volgende inhoud: “
ok gooi de rest van deze onzin maar weg.” Toen [betrokkene 14] zes minuten later werd aangehouden waren alle sms-berichten van zijn telefoon gewist.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd inhoudende dat hij in eerste instantie niets begreep van het telefoontje van [betrokkene 14] , dat hij niet wist voor wie [betrokkene 14] op dat moment werkte, dat hij er niet van op de hoogte was dat [betrokkene 14] drugs vervoerde, en dat hij [betrokkene 14] vanuit zijn eigen ervaring als internationaal chauffeur als vriend heeft geadviseerd om terug naar huis te komen, ongeloofwaardig. Immers, nadat [betrokkene 14] was gecontroleerd door de Noorse douane zocht hij, met behulp van zijn vrouw, doelgericht contact met verdachte. Verdachte en [betrokkene 14] hadden vervolgens telefonisch en per sms contact en wisten kennelijk allebei van meet af aan waar het over ging. Ook was verdachte kennelijk op de hoogte van de route die [betrokkene 14] reed ("
oke duidelijk neem dezelfde route als altijd”). Verdachte en [betrokkene 14] spraken bovendien in versluierende taal over de lading die [betrokkene 14] vervoerde. Immers, ze hebben het over fietsen, aanhangers en lading die over datum is terwijl [betrokkene 14] , naast de drugs, alleen Crocs vervoerde. Daar komt nog bij dat [betrokkene 14] in de gesprekken met zijn vrouw kort daarvoor ook in codetaal spreekt over de lading. Verder maakte verdachte aan [betrokkene 14] kenbaar dat "
we" het met de klant nog over de schade gaan hebben. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de gesprekken en berichten dat verdachte ten opzichte van [betrokkene 14] een instruerende rol had en dat verdachte - direct of indirect - contact onderhield met de afnemers van de drugs. De nauwe betrokkenheid van verdachte bij het drugstransport en de organisatie daarvan leidt de rechtbank verder af uit de verklaring van [betrokkene 14] dat verdachte hem vroeg of hij het zag zitten om voor hem weer internationaal te gaan rijden.
Gelet op dit alles komt de rechtbank niet alleen tot de conclusie dat verdachte wist dat [betrokkene 14] drugs vervoerde, maar is zij ook van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan - kort gezegd - de uitvoer van de drugs van Nederland naar Noorwegen van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Anders dan door de raadsman is bepleit acht de rechtbank dan ook bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 4 is tenlastegelegd.
3.3.3 Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5 primair (witwassen)
Onder feit 5 primair wordt verdachte verweten zich in de periode van 29 december 2014 tot en met 15 oktober 2019, al dan niet samen met één of meer andere personen, schuldig te hebben gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 1.542.116,--, een schip en drie auto’s en daarvan een gewoonte te hebben gemaakt.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde periode samenvalt met de pleegperiodes of pleegdata van de andere feiten waarvoor verdachte wordt vervolgd. Er valt echter geen rechtstreeks verband te leggen tussen de in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen en gelden, en bepaalde aan de verdachte begane misdrijven.
Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden geacht dat geldbedragen of voorwerpen “uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo'n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden en voorwerpen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de voorwerpen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden of voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is vanaf 29 december 2014 bestuurder en tevens aandeelhouder (95%) van de in 2010 opgerichte besloten vennootschap [A] BV (hierna aangeduid als: [A] ). Medeverdachte [betrokkene 1] is van 5 december 2017 tot en met 1 november 2018 bestuurder van deze vennootschap. [A] heeft van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2019 ingeschreven gestaan op het woonadres van verdachte in [plaats] en vervolgens op diens woonadres in [plaats] . Activiteiten van deze vennootschap zijn volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder meer: detailhandel in auto-onderdelen en -accessoires, en handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Uit onderzoek in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is gebleken dat verdachte en [betrokkene 1] daarnaast in de periode 2017 tot en met 2019 direct dan wel middellijk bestuurder zijn (geweest) van de volgende vennootschappen: [B] Holding BV, [E] BV, [F] BV, [G] B.V., [H] BV, [H] Holding BV en [C] BV (AMB-017). [betrokkene 1] is verder nog sinds 5 maart 2014 bestuurder en aandeelhouder (40%) van [D] BV; de overige aandelen (60%) worden gehouden door [betrokkene 9] , de partner van [betrokkene 1] . Verdachte is in de periode 11 februari 2018 tot en met 1 december 2018 als bestuurder betrokken bij [D] . De hiervoor genoemde vennootschappen staan veelal ingeschreven op de woonadressen van verdachte of [betrokkene 1] (AMB-017). Volgens verdachte vormen de hiervoor genoemde vennootschappen een bedrijfsgroep (V-001-02, p. 6), waarbinnen verdachte verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering en [betrokkene 1] voor de administratie/boekhouding. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij vanaf ongeveer 2016 als boekhouder voor verdachte werkzaamheden is gaan verrichten (V-002-02, p. 6). Hij was ook verantwoordelijk voor de belastingaangiften van alle hiervoor genoemde vennootschappen (V-002-01, p. 11).
Contante stortingen op zakelijke rekeningen
Uit een analyse van de bankrekeningen van de vennootschappen van de bedrijfsgroep, waarop verdachte en [betrokkene 1] als (mede)rekeninghouder betrokken zijn, volgt dat in de periode van 16 januari 2015 tot en met 4 februari 2019 op deze bankrekeningen een bedrag van in totaal € 1.390.825 contant is gestort. Het grootste deel van dit bedrag wordt gestort in 2017 (€ 409.060) en 2018 (€ 949.045). De analyse laat zien dat de contante stortingen op de bankrekeningen van de aan verdachte en [betrokkene 1] gelieerde vennootschappen vanaf 2017 sterk toenemen. De bij de Belastingdienst opgegeven omzet van de vennootschappen bedraagt opgeteld in totaal € 144.095 voor het jaar 2017 en € 157.083 voor 2018 (ZD-001, p. 64). Daarmee blijft de door de vennootschappen verantwoorde omzet achter bij het totaal van de in deze jaren contant gestorte geldbedragen op rekeningen van de vennootschappen.
De ING bank heeft in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme bij de Financial Intelligence Unit (FIU) contante stortingen op rekeningen van [A] , [H] , [H] Holding en [E] in de periode november 2017 tot en met december 2018 als verdacht/ongebruikelijk gemeld. Ook de Rabobank heeft meldingen gedaan van een drietal verdachte girale transacties (overboekingen) die plaatsvonden tussen de rekening van [H] BV en [C] BV in de periode 28 december tot en met 31 december 2018 (AMB-006 en AMB-098).
Er is in de mappen met administratie en op de computer bij [betrokkene 1] thuis geen dan wel een incomplete administratieve vastlegging en verantwoording voor de herkomst van de contante stortingen aangetroffen; er zijn geen kasadministraties, verkoopfacturen of debiteurenadministraties.
Contante opnamen en uitgaven van zakelijke rekeningen
In dezelfde periode als waarin de contante stortingen plaatsvinden, is van de zakelijke bankrekeningen van diverse vennootschappen voor een bedrag van in totaal € 222.870 contant opgenomen.
In de administratie zijn 30 facturen aangetroffen waarop vermeld staat dat zij contant zijn voldaan. Het gaat om een bedrag van in totaal € 90.131. Ook zijn in de administratie diverse ondertekende leenovereenkomsten (met natuurlijke personen) aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat deze leningen contant werden uitgegeven. Het totaalbedrag van ondertekende leenovereenkomsten bedraagt € 102.000, waarvan € 30.000,00 per bank is verstrekt. Daarvan uitgaande moet een bedrag van € 72.000 contant zijn gegeven. Gelet op de hiervoor genoemde contante opnamen en uitgaven blijft een saldo over van € 60.739 (€ 222.870 - € 90.131 - € 72.000) aan contante opnamen waarvan, bij gebrek aan administratieve vastlegging en verantwoording, niet duidelijk is wat ermee is gebeurd. Het openbaar ministerie is er in het voordeel van verdachte en [betrokkene 1] vanuit gegaan dat dit contant opgenomen bedrag (€ 60.739) gedurende de onderzoeksperiode is teruggestort op een van de rekeningen van de vennootschappen, zodat dit bedrag om mogelijke dubbeltelling te voorkomen in het kader van de verdenking
nietin het tenlastegelegde geldbedrag is opgenomen. Verder begrijpt de rechtbank dat het openbaar ministerie bij zijn berekening van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag niet is uitgegaan van de correctie van het bedrag aan contante opnamen (€ 219.820 in plaats van € 222.870), opgenomen in ambtshandeling 103 (AMB-103 in aanvulling procesdossier). De rechtbank zal ook van laatstgenoemd bedrag uitgaan, aangezien dit in het voordeel van verdachte en [betrokkene 1] is.
Contante stortingen op privébankrekeningen [betrokkene 1] en [betrokkene 9]
Uit het financiële onderzoek volgt dat op een privérekening van [betrokkene 1] en twee rekeningen ten name van [betrokkene 9] , de partner van [betrokkene 1] , in de periode 30 december 2014 tot en met 18 maart 2019 contante stortingen plaatsvinden ter grootte van in totaal € 179.030. Het grootste deel van deze contante stortingen vindt plaats tussen december 2017 en maart 2019. [betrokkene 1] heeft verklaard dat het bij al deze stortingen om geld van verdachte ging dat hij voorafgaand aan de stortingen contant van verdachte had ontvangen. Het geld is vervolgens deels door [betrokkene 1] gebruikt voor privé-uitgaven.
Contant aangetroffen geld
Tijdens doorzoekingen in de woning van verdachte aan de [e-straat 1] te [plaats] en in een bij die woning geparkeerd staande en bij verdachte in gebruik zijnde auto (op naam van de vennootschap [G] BV) is op 31 januari 2019 contant geld aangetroffen tot een totaalbedrag van € 33.000.
Overzicht geldbedrag
Contante stortingen op bankrekeningen vennootschappen € 1.390.825
Contante stortingen op privérekeningen [betrokkene 1] en [betrokkene 9] € 179.030
Aangetroffen contanten € 33.000
Subtotaal € 1.602.855
Af: saldo contante opnamen minus contante uitgaven € 60.739
Totaalbedrag € 1.542.116
Schip en auto’s
Op 27 september 2017 heeft verdachte - in privé - een schip genaamd [naam 1] (merk Horizon, type 45) gekocht van [betrokkene 8] (DOC-023, 7-39 t/m 11-39). De koopovereenkomst vermeldt een koopsom van € 26.000. Op 2 en 3 oktober 2017 zijn er twee contante stortingen van in totaal € 24.550 (€ 14.800 en € 9.7450) op de bankrekening van [A] gedaan bij de ING bank in [plaats] met een betaalpas uitgegeven aan verdachte. Vanaf diezelfde bankrekening wordt op 4 oktober 2017 een bedrag van € 26.000 overgeboekt naar een bankrekening ten name van VOF Fa [L] .
In het onderzoek zijn aangetroffen een drietal auto’s van het merk Ssangyong, op naam gesteld van [B] Holding BV:
- met ingang van 15 augustus 2018 kenteken [kenteken 1] , op 31 januari 2019 aangetroffen in een loods in [plaats] ;
- met ingang van 15 november 2018 kenteken [kenteken 2] , op 15 oktober 2019 met daarin bestuurster [betrokkene 19] staande gehouden in de buurt van de percelen [f-straat 1 en 2] te [plaats] ;
- met ingang van 12 november 2018 kenteken [kenteken 3] , gekocht op 12 november 2018 voor € 3.000, welk bedrag per kas is betaald (DOC-023, 33-39).
Verdachte heeft verklaard dat de auto’s van hem, althans de aan hem gelieerde vennootschap [B] Holding BV zijn en dat deze voertuigen bij aankoop contant zijn betaald.
Witwasvermoeden
Ten aanzien van contante stortingen op zakelijke rekeningen vennootschappen
Zoals hiervoor vastgesteld hebben verdachte en [betrokkene 1] in de periode van 16 februari 2015 tot en met 4 februari 2019 en voornamelijk in de jaren 2017en 2018 voor een bedrag van bijna 1,4 miljoen euro aan contante stortingen gedaan op bankrekeningen van vennootschappen waarbij zij direct of middellijk als bestuurder en of aandeelhouder betrokken waren. De hoogte van het totaal gestorte bedrag en de wijze waarop die stortingen plaatsvonden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Zo gaat het om een bedrag dat in vergaande mate niet verklaard kan worden uit de bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten uit zakelijke activiteiten, is er geen waarneembare relatie met de economische activiteiten van de vennootschappen en ontbreekt nagenoeg elke vorm van administratieve verantwoording. Daarnaast gebeurden de stortingen - ook volgens verdachte zelf - vrij willekeurig en nogal eens onder de meldgrens van € 15.000 om problemen met de bank te voorkomen. Het vervolgens veelvuldig overboeken van gelden tussen de verschillende vennootschappen zonder een bedrijfseconomische grondslag, het zogenoemde “rondpompen” van gelden is eveneens een indicatie voor het witwassen van gelden.
Ten aanzien van contante stortingen op privérekeningen en het contant aangetroffen geld
Het witwasvermoeden geldt naar het oordeel van de rechtbank tevens voor de contante stortingen van geldbedragen (in totaal € 179.030) die in diezelfde periode plaatsvinden op privérekeningen van [betrokkene 1] en diens partner en waarvan vaststaat dat ook die gelden afkomstig zijn van verdachte, alsook voor het contante geld (€ 33.000) dat is aangetroffen in de woning en auto van verdachte.
Het gaat ook hier om grote contante geldbedragen en om stortingen van een - bij elkaar - zeer aanzienlijk geldbedrag, waarvan [betrokkene 1] zegt dat het inkomsten uit bedrijfsactiviteiten van de vennootschappen zijn, die zonder enige verantwoording op zijn privérekening en de privérekeningen van zijn partner worden gestort. Het (in een woning en een auto) voorhanden hebben van een groot contant geldbedrag is bovendien ongebruikelijk vanwege het risico op bijvoorbeeld diefstal of brand, waarbij het geld niet verzekerd is.
Ten aanzien van de auto’s en het schip
Het witwasvermoeden strekt zich naar het oordeel van de rechtbank tevens uit over de met contant geld betaalde auto’s op naam van [B] Holding BV van welke vennootschap verdachte bestuurder was en de betaling door [A] van het in privé door verdachte aangekochte schip, welke betaling eveneens vooraf wordt gegaan door contante stortingen van geld op de bankrekening van [A] . Ook hier ontbreekt een (bedrijfseconomische) verantwoording voor deze contante (privé)aankopen op naam van de vennootschappen [A] en [B] Holding BV.
Afsluitend ten aanzien van het witwasvermoeden
Bij dit alles weegt de rechtbank ook nog mee dat in het onderhavige opsporingsonderzoek Salamis tevens het vermoeden is gerezen dat verdachte tegen betaling valse documenten - werkgeversverklaringen, salarisspecificaties ten name van [A] - heeft laten opmaken voor personen die zij vervolgens gebruikten om woningen te huren. En voorts dat verdachte met behulp van aan hem gelieerde vennootschappen personen faciliteert met betrekking tot het leasen van en vervolgens doorleasen/verhuren van voertuigen en met betrekking tot het huren/verhuren van woningen, waarbij deze personen als feitelijk bestuurder of huurder buiten beeld/afgeschermd blijven.
Verklaringen over de herkomst
De verklaring van verdachte komt er - kort gezegd op neer - dat hij en [betrokkene 1] gemachtigden waren voor de bankrekeningen van de vennootschappen behorend tot de bedrijfsgroep, dat zij verantwoordelijk waren voor de contante stortingen en dat het storten van contant geld en het doorboeken van gelden naar andere zakelijke rekeningen binnen de bedrijfsgroep willekeurig gebeurde. Verdachte heeft, gevraagd naar de herkomst van de contante stortingen van bijna 1,4 miljoen euro aangegeven dat deze afkomstig zijn uit de volgende door hem benoemde, legale bedrijfsactiviteiten, te weten:
- rendement uit sharing, een spaarsysteem van Thaise mensen;
- rendement uit verstrekte geldleningen;
- omzet uit twee Thaise massagesalons;
- omzet uit de aan- en verkopen van auto’s;
- lease/verhuur van auto’s aan derden;
- doorverhuren van onroerend goed;
- rendement uit het overboeken van geld voor Thaise mensen.
Ook het in zijn woning en auto aangetroffen geldbedrag van € 33.000 is volgens verdachte afkomstig van omzetten uit de bedrijfsgroep. Ter zitting heeft verdachte hieraan nog toegevoegd dat hij in 2012-2013 een contant geldbedrag van ongeveer € 400.000 heeft overgehouden uit de verkoop van diverse (horeca)zaken, welk geld hij (contant) bij zich heeft gehouden en weer heeft geïnvesteerd in leningen aan Thaise mensen. Ook heeft verdachte aangegeven dat het meeste geld dat in 2017 en 2018 contant op bankrekeningen van de diverse vennootschappen is gestort, afkomstig is uit sharing.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaring van verdachte over de herkomst van de contant gestorte en onder hem aangetroffen contante gelden niet is onderbouwd met enig stuk dat controle of verificatie mogelijk maakt. Zo heeft verdachte met betrekking tot de door hem gestelde rendementen uit sharing, hetgeen in zijn visie het grootste deel van het contant gestorte bedrag uitmaakt, steeds aangegeven dat hij geen namen wil geven van de mensen die aan deze shares meededen. Ook geeft verdachte aan dat hij in de ten laste gelegde periode ongeveer 200.000 tot 250.000 euro heeft afgestort voor de shares, dat hij het geld van de shares op de bankrekeningen van [B] , [A] en [G] stortte, afhankelijk waar geld nodig was en dat het (
de rechtbank begrijpt: de shares die verdachte initieerde) geen bedrijfsactiviteit van één van die bedrijven is (V-001-01, p. 14 en V-001-02, p. 3). In het licht van deze verklaring gaat de rechtbank voorbij aan het bij pleidooi door de raadsman opgeworpen punt dat ten onrechte alleen de winst en niet de opbrengsten uit de shares in de door het openbaar ministerie gemaakte rekensom is meegenomen. Ook de ter zitting besproken overeenkomsten waarbij [betrokkene 18] woonachtig in Thailand aan diverse vennootschappen geld tot een bedrag van in totaal € 980.000 heeft geleend, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als stukken die de verklaring van verdachte onderbouwen en die zijn verklaring over de herkomst daarmee verifieerbaar en controleerbaar maken. Buiten dat de nodige vraagtekens zijn te plaatsen bij de echtheid van deze overeenkomsten nu deze zijn gedateerd in oktober 2017 en pas in december 2018 lijken te zijn gemaakt, geldt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat het niet gaat om gelden die daadwerkelijk zijn geleend/betaald, maar het een zogeheten zekerheidsstelling betreft voor de gelden die in het kader van shares door deze [betrokkene 18] in Thailand voor verdachte worden beheerd. Deze uitleg strookt echter geenszins met de inhoud van de overeenkomsten en biedt daarmee geen onderbouwing van de herkomst van de contant gestorte gelden.
De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij in 2012/2013 een bedrag van ongeveer 400.000 euro heeft overgehouden uit de verkopen van diverse ondernemingen, welk bedrag hij contant bij zich heeft gehouden en weer heeft geïnvesteerd in - naar de rechtbank begrijpt - de activiteiten van bedrijfsgroep.
Verdachte is pas ter zitting met deze verklaring gekomen. Hij heeft de door hem gestelde opbrengsten uit verkopen van eerdere ondernemingen niet met bescheiden gestaafd waardoor die verklaring niet te controleren/verifiëren valt. Daarbij acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij gedurende een aantal jaren 400.000 contant heeft bewaard, mede gelet op de hoogte van het bedrag en het tijdsverloop, onaannemelijk. Ook ten aanzien van de andere door verdachte gestelde bedrijfsactiviteiten waarmee omzet in de vennootschappen zou zijn gegenereerd, te weten de omzet uit twee Thaise massagesalons, de omzet uit de aan- en verkopen van auto’s, het doorverhuren van auto’s en het doorverhuren van onroerend goed aan derden en het rendement uit het overboeken van geld voor Thaise mensen, zijn er geen of nagenoeg geen administratieve vastleggingen gedaan. Met betrekking tot het gestelde rendement uit verstrekte geldleningen zijn leningsovereenkomsten aangetroffen in een map en op een computer bij [betrokkene 1] thuis. Het gaat om ondertekende en niet ondertekende leenovereenkomsten tussen [A] of [B] Holding BV en voornamelijk Thaise mensen. Door deze vennootschappen zou in totaal voor een bedrag van € 154.000 aan leningen zijn verstrekt (AMB-028); voor een bedrag van € 102.000 zijn er ondertekende overeenkomsten. Het verstrekken van leningen is geen bedrijfsactiviteit van [A] . Er zijn geen zekerheden gesteld, bij sommige leningen is sprake van een woekerrente en (op schrift gestelde) afspraken over aflossingen of een administratie waarin het verstrekken van de leningen en afbetalingen daarop werden bijgehouden, ontbreken. Dit is ongebruikelijk bij een zakelijke leenverhouding. Het gaat bovendien om leningen waarvan het merendeel pas eind 2018 of begin 2019 is verstrekt en waarvan verdachte heeft verklaard dat de herkomst van het uitgeleende geld de opbrengsten uit de shares of andere activiteiten van de vennootschappen zijn. Vanwege het ontbreken van stukken daarover is de herkomst van de gelden evenmin te controleren of te verifiëren.
Aldus bieden deze leningsovereenkomsten in onvoldoende mate een verklaring waarmee het witwasvermoeden ten aanzien van de voornamelijk in 2017 en 2018 gestorte contante gelden wordt weerlegd.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel en dus anders dan de raadsman heeft betoogd, dat verdachte over de herkomst van de tenlastegelegde gelden geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd, waarnaar nader onderzoek door het openbaar ministerie geboden was.
Weliswaar heeft verdachte per bedrijfsactiviteit aangegeven wat hij daarmee in de ten laste gelegde periode ongeveer zou hebben omgezet, echter kunnen die opgegeven omzetten niet worden gecontroleerd of geverifieerd aan de hand van daarop betrekking hebbende documenten, terwijl de met die activiteiten behaalde omzetten bovendien vaak niet binnen één vennootschap zijn afgestort (
willekeurig storten), hetgeen enige controle, voor zover al mogelijk, nog verder bemoeilijkt.
Daarbij komt dat de door verdachte gestelde legale herkomst van het geld, zelfs in het geval wordt uitgegaan van de juistheid daarvan, geen afdoende verklaring vormt voor het totale bedrag dat contant op zakelijke rekeningen van de bedrijfsgroep is gestort. Op basis van de verklaringen van verdachte heeft hij - volgens berekening van de FIOD (ZD-001, onder 9.2) - met legale bedrijfsactiviteiten inkomsten van ruim € 520.000 gehad, hetgeen de herkomst van de contante stortingen van bijna 1,4 miljoen euro niet verklaart.
Over de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen (drie auto’s en een schip) overweegt de rechtbank als volgt. De voertuigen zijn kennelijk in 2018 op naam van een aan verdachte gelieerde vennootschap ( [B] Holding BV) gekocht en contant betaald. Het privé door verdachte gekochte vaartuig wordt door één van zijn vennootschappen ( [A] ) per bank betaald uit daaraan voorafgegane contante stortingen. De verklaring van verdachte komt erop neer dat deze voorwerpen zijn gefinancierd met contante gelden afkomstig uit de bedrijfsgroep. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat verdachte ten aanzien van de herkomst van die contante gelden geen voldoende concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven, geldt dat ook ten aanzien van deze voorwerpen die met genoemd geld zijn aangeschaft en blijft het witwasvermoeden aldus in stand.
Conclusie
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de rechtbank uitgaat van de door het openbaar ministerie gemaakte berekening van geldbedragen tot een totaal van € 1.542.116 en de in de tenlastelegging genoemde auto’s en een schip waarvan de herkomst steeds niet duidelijk is en tot de conclusie komt dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden en voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
Verdachte heeft zich samen met [betrokkene 1] schuldig gemaakt aan witwassen van genoemd geldbedrag en auto’s en daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een schip. Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen die verdachte en [betrokkene 1] hebben verricht, is de rechtbank van oordeel dat zij daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
3.3.4 Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 6 en 7 (criminele organisaties)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en witwassen. Voorts is aan verdachte ten laste gelegd dat hij als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven.
Juridisch kader deelname aan een criminele organisatie
(…)
Wijze van ten laste leggen
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ervoor heeft gekozen de beide criminele organisaties afzonderlijk en onder twee feiten ten laste te leggen. De rechtbank zal de tenlastelegging van deze feiten opvatten in die zin dat het om één en dezelfde organisatie gaat die beide soorten misdrijven tot oogmerk had. Verdachte wordt hiervan in de kern één verwijt gemaakt. Deze opvatting van de tenlastelegging is niet in strijd met haar bewoordingen en is in overeenstemming met de uitleg zoals de officier van justitie die ter terechtzitting heeft gegeven. Een en ander betekent dat er tussen de beide feiten - voor zover bewezen - sprake is van eendaadse samenloop.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die - kort gezegd - in het bijzonder tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en witwassen en die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Organisatie
Verdachte heeft eind 2014 [A] BV opgericht. Verdachte is sinds de oprichting bestuurder en aandeelhouder. [betrokkene 1] is bijna een jaar (van eind 2017 tot eind 2018) bestuurder geweest. Verdachte is voor 95% aandeelhouder, [betrokkene 2] voor de overige 5%. [betrokkene 1] was de boekhouder van [A] .
Zoals hiervoor met betrekking tot feit 1 is overwogen, hebben verdachte en [betrokkene 2] gedurende een periode van ruim twee jaar arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en salarisstroken op naam van [A] vervalst om een fictieve werkelijkheid te creëren. Met de valse en vervalste stukken werden woningen gehuurd en onderverhuurd aan personen die zonder legaal inkomen geen woning konden huren (
ZD 002, resume p. 15). [betrokkene 2] heeft de genoemde stukken vervalst in opdracht van verdachte. [betrokkene 1] heeft bankafschriften van [A] en facturen vervalst en heeft deze aan de Belastingdienst overgelegd. Op 31 januari 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woningen van verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Verdachte en [betrokkene 2] gingen na deze invallen gewoon door met het opmaken van valse stukken. Zo heeft [betrokkene 2] op 23 mei 2019 ten behoeve van [betrokkene 19] een valse werkgeversverklaring, valse bankafschriften en valse salarisspecificaties opgemaakt en heeft deze naar verdachte gestuurd. Verdachte heeft de stukken doorgestuurd naar een bedrijf in woningverhuur. De gestructureerdheid van de samenwerking blijkt uit de hoeveelheid vervalste stukken, de duur van deze handelingen en het gegeven dat zelfs na de doorzoeking het vervalsen van stukken nog werd voortgezet.
Voorts hebben verdachte en [betrokkene 1] gedurende een periode van ruim 4,5 jaar in totaal ruim anderhalf miljoen euro witgewassen. Zowel verdachte als [betrokkene 1] waren direct dan wel indirect bestuurder van [A] en diverse andere ondernemingen, die door verdachte als één bedrijfsgroep werden beschouwd. Alle ondernemingen staan dan wel stonden ingeschreven op de woonadressen van verdachte of [betrokkene 1] . Verdachte en [betrokkene 1] hebben de bankrekeningen van deze ondernemingen structureel gevoed met honderden contante stortingen, die bewust veelal net onder de meldgrens lagen. Deze stortingen werden vervolgens willekeurig rondgepompt over de verschillende bankrekeningen van de ondernemingen, met als doel de criminele herkomst van het geld te verhullen. Er werden zonder enige zakelijke grondslag contante stortingen gedaan op de bankrekeningen van [betrokkene 1] en zijn partner. Verder werden ruim twee jaar lang bedragen vanaf de bankrekeningen van de ondernemingen van verdachte en [betrokkene 1] naar de bankrekening van [betrokkene 2] overgemaakt (in totaal ongeveer € 40.000,--), terwijl deze bedragen geen concreet verifieerbare herkomst hebben. Gelet op het voorgaande was er een duurzame en gestructureerde samenwerking tussen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en verdachte.
Ook ten aanzien van de bewezenverklaarde Opiumwetfeiten was sprake van een duurzame samenwerking. Verdachte heeft - door tussenkomst van [betrokkene 2] - [betrokkene 5] ingeschakeld om drugstransporten naar Ierland uit te voeren. [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij in totaal zes reizen naar Ierland heeft gemaakt, waarvoor hij de opdracht van [betrokkene 2] kreeg. Tijdens elke reis had hij op vaste momenten (na het passeren van de Ierse douane) telefonisch contact met verdachte. Voor dit telefonische contact werden steeds nieuwe simkaarten gebruikt, die door [betrokkene 2] werden aangeschaft. Er werd tijdens de transporten gebruik gemaakt van auto’s (van het merk Ssangyong) die op naam stonden van [B] Holding BV, een van de ondernemingen van verdachte en [betrokkene 1] . In één van de auto’s zijn sporen van drugs aangetroffen (AMB-064). Na de aanhouding van [betrokkene 5] heeft [betrokkene 1] op verzoek van verdachte de factuur van de Ierse advocaat van [betrokkene 5] betaald en hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betalingen aan [betrokkene 5] gedaan.
Voordat [betrokkene 5] de drugstransporten voor verdachte deed, heeft [betrokkene 2] samen met [betrokkene 16] in ruim een jaar tijd (vanaf eind 2017) minimaal 12 ritten naar het Verenigd Koninkrijk en Ierland gemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat deze door [betrokkene 2] gemaakte reizen verband hielden met het vervoeren van verdovende middelen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat [betrokkene 26] heeft verklaard dat [betrokkene 2] (
de rechtbank begrijpt: [betrokkene 2]) met haar sprak over de ritjes die hij maakte naar Engeland en Ierland en dat hij tegen haar zei dat hij met drugs naar die landen reed. Haar verklaring vindt steun in de omstandigheden dat deze reizen grotendeels gefinancierd werden door [betrokkene 1] , dat [betrokkene 2] voor die reizen voertuigen heeft gebruikt die op naam van één van de ondernemingen van verdachte stonden en dat de bankrekening van [betrokkene 2] in de periode waarin de reizen plaatsvonden, voornamelijk werd gevoed met gelden afkomstig van de bankrekeningen van [A] en [betrokkene 1] . In totaal werd in de periode van 11 december 2017 tot en met 31 december 2018 € 21.579 overgeboekt. Daarnaast werden de vaste lasten van [betrokkene 2] in deze periode vanaf de rekening van [A] voldaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte betrokken is geweest bij een drugstransport naar Noorwegen waarbij hij aan koerier [betrokkene 14] telefonisch instructies gaf tijdens het drugstransport. In de telefoongesprekken met [betrokkene 14] werd door verdachte gesproken in versluierende taal. Ook beschikte verdachte over een PGP-telefoon. Verdachte was zich er dus van bewust dat er heimelijk gecommuniceerd moest worden. Dat de hier bedoelde criminele organisatie, en niet alleen verdachte, bij het transport naar Noorwegen was betrokken leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat [betrokkene 1] de koerier van dit transport ( [betrokkene 14] ) kende, wist dat [betrokkene 14] en verdachte allebei met drugs te maken hebben gehad en samen hebben vastgezeten, dat [betrokkene 1] voor [betrokkene 14] een valse arbeidsovereenkomst van [A] heeft opgemaakt, en dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte in juni 2017 ( [betrokkene 14] is op 28 juni 2017 in Noorwegen gearresteerd) naar hem toe kwam om te zeggen dat [betrokkene 14] was aangehouden in Noorwegen. Van de bankrekening van [A] werden bovendien diverse betalingen aan gedetineerden gedaan hetgeen de indruk wekt dat er meerdere koeriers werden gebruikt. Ook heeft verdachte een betaling aan de vrouw van [betrokkene 14] gedaan.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een georganiseerd verband waarin verdovende middelen worden uitgevoerd naar diverse landen in Europa. Gezien de grote hoeveelheden verdovende middelen die in beslag zijn genomen, vereiste dit een netwerk en een grote mate van organisatie.
Op grond van alle voorgaande overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een zodanig bestendige en gestructureerde samenwerking tussen - in ieder geval - verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dat sprake is van een criminele organisatie.
Oogmerk
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan misdrijven die betrekking hebben op witwassen, valsheid in geschrift en Opiumwetmisdrijven. Uit het voorgaande kan het oogmerk van de organisatie op die misdrijven worden afgeleid.
Deelname en leiding geven
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Verdachte was de initiator en de planner. Verdachte verstrekte opdrachten aan anderen. Hij begeleidde drugskoeriers [betrokkene 14] en [betrokkene 5] . Hij heeft [betrokkene 2] verzocht om valse stukken op te maken. [betrokkene 2] zorgde in opdracht van verdachte voor de praktische zaken rondom de drugstransporten van [betrokkene 5] . [betrokkene 1] heeft voor verdachte vele contante bedragen gestort en op de bankrekeningen van zijn ondernemingen rondgepompt, waardoor criminele gelden werden witgewassen. [betrokkene 1] heeft bovendien betalingen gedaan aan de advocaat van [betrokkene 5] en aan [betrokkene 2] zijn creditcardgegevens ter beschikking gesteld. Verdachte heeft leiding gegeven aan al deze feiten.’
8. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:

‘Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof tot een andere strafoplegging en tot andere beslissingen komt met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen onder goednummers 1 tot en met 13, 16, 19 en 21 − ten aanzien daarvan wordt het vonnis vernietigd − en dat het de bewijsoverwegingen aanvult en gedeeltelijk vervangt op de hierna te melden wijze.
Daarnaast past of vult het hof enkele bewijsmiddelen in het vonnis aan.
Het hof merkt voorafgaand aan die aanpassingen op dat de rechtbank in de door haar gebezigde bewijsmiddelen uit het FIOD-dossier zowel (i) een doorlopende paginanummering heeft gebruikt, als (ii) een specifieke aanduiding van het betreffende dossierstuk met paginanummering. Omdat het hof niet beschikt over een exemplaar van het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering, zal het in het navolgende alleen de hiervoor onder (ii) beschreven aanduiding hanteren. De aanpassingen en aanvullingen zijn de volgende:
-
een proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 februari 2019 (V-001-01) op pagina’s 28 en 29 van de bijlage bij het vonnis:
dit bewijsmiddel wordt aangevuld met de passage:
"Ik heb geen administratie van de shares, inleg en uitbetalingen. Geen namen, geen bonnen.”(V-001-01, pagina 3)
en met de passage:
"V: nogmaals, kunt u de herkomst van alle contant afgestorte gelden aantonen door middel van bescheiden/documenten?
A: Nee dat kan ik niet. Dat is niet op zo ‘n wijze geadministreerd dat ik dat kan aantonen. Alle gelden lopen door elkaar heen dus ik weet niet precies wat waarvan is"(V-001-01, pagina 16);
-
een overzichtsproces-verbaal witwassen ZD-001 op pagina 36 van de bijlage bij het vonnis:
dit bewijsmiddel wordt aangevuld met de passage:
"3 Beschrijving [A] B.V. Uit de systemen blijkt dat in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 mei 2019 [A] stond ingeschreven op het woonadres van [verdachte] , zijnde [e-straat 1] te [plaats] ." (pagina 7 van dit zaaksdossier);
-
een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst van pleziervaartuigen d.d. 29 september 2019 (DOC-005):
ten aanzien van dit bewijsmiddel stelt het hof vast dat zich in het dossier diverse versies van de koopovereenkomst bevinden. DOC-005 en DOC-023 7-39 betreffen (een deel van) niet ondertekende versies van de koopovereenkomst met datum 26 september 2017 en met een handgeschreven getal van 26.000, naast het getypte bedrag van € 36.000,00. DOC-023 9-39 tot en met 11-39 betreft een ondertekende versie met datum 27 september 2017 met enkel het getypte bedrag van € 36.000,00. Het hof vult de bewijsmiddelen op dit punt aan met
het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 17] (G-01-01)voor zover inhoudende: ‘
[verdachte] en [betrokkene 8] hadden eerst een (het hof begrijpt: andere) koopsom afgesproken, maar na constatering van de osmose is de prijs bijgesteld en is een prijs van € 26.000 afgesproken." Het hof gaat daarom uit van het lagere bedrag van € 26.000 in DOC-005. Het hof wijzigt de in de bijlage bij het vonnis vermelde datum van de koopovereenkomst van 29 september 2019 in 27 september 2017;
-
een proces-verbaal van bevindingen OVC PI [plaats] (dossierpagina’s 1016-1021, AMB-071), op pagina 53 van de bijlage bij het vonnis:
in dit bewijsmiddel schrapt het hof de passage “
terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal";
-
een schriftelijk bescheid, te weten een vonnis van de rechtbank Halden te Noorwegen (DOC 121), op pagina 54 van de bijlage bij het vonnis (van de: rechtbank Noord-Holland):
dit bewijsmiddel wordt, voorafgaand aan het kopje ‘GPS-tracker’, aangevuld met de passage:
"Verdachte heeft meerdere telefoongesprekken gevoerd terwijl hij geparkeerd stond bij de douanepost Svinesund en bij Svinesundparken. Daarnaast schreef en ontving hij meerdere sms’jes. Toen de verdachte werd aangehouden en gearresteerd waren alle sms’jes van zijn telefoon gewist."

Aanvullende en vervangende bewijsoverwegingen

Het onder 2 tenlastegelegde (medeplegen uitvoer drugs Ierland):
Het hof schrapt op pagina 5 van het vonnis de zinsnede
“(...) en waarvan verdachte ter terechtzitting heeft gezegd dat hij dit heeft geschreven”.
Het hof overweegt ten aanzien van dit feit aanvullend:
Hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd over de gebezigde bewijsmiddelen gaat eraan voorbij dat deze in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd en aldus, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, de bewezenverklaring genoegzaam kunnen dragen. De verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 3] acht het hof betrouwbaar, nu deze steun vinden in elkaar en in andere bewijsmiddelen, zoals uit het vonnis van de rechtbank volgt.
Het onder 3 en 4 tenlastegelegde (medeplegen uitvoer (hard)drugs Noorwegen)
Ten aanzien van deze feiten overweegt het hof aanvullend eveneens dat hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd over de gebezigde bewijsmiddelen eraan voorbijgaat dat deze in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd en aldus, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, de bewezenverklaring genoegzaam kunnen dragen.
Voor zover de verdediging heeft gesteld dat niet kan worden gesproken van het ‘buiten het grondgebied brengen’ (van drugs), omdat pas na de controle in Noorwegen contact is geweest tussen chauffeur [betrokkene 14] en de verdachte, overweegt het hof aanvullend als volgt.
Het bestanddeel ‘buiten het grondgebied brengen’ kent volgens de wettekst en de daarop gebaseerde jurisprudentie een extensieve interpretatie. Dat betekent dat het handelen van de verdachte gericht dient te zijn op het uitvoeren of het (verdere) vervoer van de drugs.
De chauffeur [betrokkene 14] is − volgens zijn eigen verklaring − met de lading drugs vanuit [plaats] (Nederland) naar Noorwegen gereden. Na een douanecontrole in Noorwegen, waarbij de autoriteiten de drugs wel ontdekt hebben maar niet meteen hebben opgetreden, heeft [betrokkene 14] telefonisch contact opgenomen met de verdachte. [betrokkene 14] en de verdachte hebben vervolgens in versluierd taalgebruik over het drugstransport gesproken. Op grond van deze communicatie, in samenhang beschouwd met de overige bewijsmiddelen, kan worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de lading verdovende middelen die [betrokkene 14] vervoerde. Daarenboven wijzen de gesprekken tussen [betrokkene 14] en diens partner [betrokkene 15] erop dat de verdachte − in die gesprekken aangeduid als ‘opa’ − ook een andere rol dan 'telefoongesprekspartner' had, nu [betrokkene 14] de verdachte heeft genoemd als de persoon die gebeld moest worden toen het transport met vertraging of in elk geval niet volgens plan verliep. Vervolgens heeft [betrokkene 14] ook daadwerkelijk met de verdachte gebeld. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat de betrokkenheid van de verdachte niet beperkt was tot het voeren van bedoelde telefoongesprekken met [betrokkene 14] , maar dat hij een substantiële rol in de uitvoer van deze zending (hard)drugs en de organisatie daarvan speelde.
Het onder 5 tenlastegelegde (medeplegen (gewoonte)witwassen)
Het hof schrapt onder het kopje
‘Vaststellingen'op pagina 8 van het vonnis de passages
"(...) van de in 2010 opgerichte (...)"en
"(. ..) en vervolgens op diens woonadres in [plaats] ".
Het hof overweegt in aanvulling op de overwegingen in het vonnis met betrekking tot de verklaring van de verdachte als volgt.
Algemeen
Zoals de rechtbank in het vonnis heeft overwogen, dient de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van, in dit geval, de contante geldbedragen, concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
In deze procedure is door de verdachte, die al jaren betrokken was − en ook naar eigen zeggen op 12 januari 2023 nog steeds betrokken was − bij drugsdelicten feitelijk niet of nagenoeg geen administratie bijgehouden van door hem gestelde andere dan strafbare activiteiten in en buiten de bedrijvengroep. De verdachte kan de herkomst van de contant afgestorte gelden ten bedrage van (in totaal) ruim € 1,3 miljoen niet aantonen, omdat − in de woorden van de verdachte zelf −
"dit niet op zo’n wijze is geadministreerd dat ik dat kan aantonen. Alle gelden lopen door elkaar heen dus ik weet niet precies wat waarvan is."Enige verklaring voor deze onzakelijke en hoogst ongebruikelijke werkwijze is niet gegeven. Het ‘altijd al handelen in contanten’, als door de verdachte gesteld, kan in ieder geval niet als verklaring gelden.
De verdachte hoeft geen bewijs te leveren dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. Het niet voeren van enige (deugdelijke) administratie is echter wel een omstandigheid die meeweegt bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden.
Het hof is van oordeel dat de werkwijze van de verdachte, waarbij zonder enige logische verklaring feitelijk geen administratie werd bijgehouden en alle contante geldstromen van de door hem gestelde activiteiten binnen en buiten de bedrijvengroep ‘door elkaar heen liepen’ en stortingen willekeurig gebeurden, mede in het licht van zijn jarenlange betrokkenheid bij drugsdelicten, niet anders kan worden uitgelegd dan dat daarmee is beoogd een rookgordijn op te werpen voor inkomsten uit illegale activiteiten.
Shares/ [betrokkene 18]
De verdachte heeft gesteld dat hij zich gedurende een lange periode als organisator heeft beziggehouden met Thaise zogenoemde
shares, zonder daarvan enige administratie bij te houden, terwijl − volgens de verdachte − een aanzienlijk aantal deelnemers daaraan meededen en daarin grote bedragen rondgingen. Uit de eigen verklaring van de verdachte ten overstaan van de FIOD en uit onderzoek door de FIOD komt naar voren dat iedere administratie met betrekking tot deze
shares, wat betreft de inleg en de uitbetalingen maar ook wat betreft deelnemersnamen of bonnen, ontbreekt. Naast de door de verdachte georganiseerde
sharesin Nederland stelt de verdachte dat ook shares door [betrokkene 18] werden georganiseerd, ook voor hem, verdachte, in Thailand. De door de verdachte in Nederland geïnde bedragen voor [betrokkene 18] en de door [betrokkene 18] voor de verdachte geïnde bedragen in Thailand, zouden volgens de verdachte onderling worden verrekend. Ook daarvan bestaat geen enkele administratie en ook anderszins is niet gebleken dat (contante of girale) gelden uit Thailand naar Nederland zijn gekomen. De verdachte heeft bovendien zijn
partner in shares, die hij al jarenlang stelt te kennen, ten overstaan van de rechtbank telkens met mannelijke termen zoals ‘hij’ en ‘hem’ aangeduid, terwijl uit nader toegezonden informatie in hoger beroep is gebleken dat [betrokkene 18] een vrouw is. Eerder, ten overstaan van de rechter-commissaris, heeft de verdachte op de vraag wie [betrokkene 18] is, geantwoord: "
Ik weet wie het is."en
"Thaise namen weet ik zo niet. We werken alleen met bijnamen."
Het hof acht, gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig dat de verdachte met [betrokkene 18] heeft samengewerkt op de door hem gestelde manier. In het verlengde daarvan beoordeelt het hof de verklaringen van de verdachte met betrekking tot de
sharesen (het verrekenen van gelden in dat kader met) [betrokkene 18] niet alleen als onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar, zoals de rechtbank dat deed, maar ook als op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Dat betekent dat de verklaring van de verdachte niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet om het alleszins gerechtvaardigde witwasvermoeden te ontzenuwen.
Gelet hierop was het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie niet geboden en is ook het nader horen van getuige [betrokkene 19] , zoals voorwaardelijk door de verdediging verzocht, niet noodzakelijk zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Massagesalons
Volgens de verklaring van de verdachte is omzet en winst gegenereerd met twee massagesalons. Het hof constateert dat de verdachte noch [betrokkene 1] controleerbaar inzicht heeft gegeven in de gang van zaken binnen de salons. Op geen enkele wijze is geadministreerd hoeveel klanten in de salons werden ontvangen, welke tarieven voor de verschillende massages werden gehanteerd of hoeveel en welke mensen feitelijk in de salons hebben gewerkt, noch op welke basis zij dat deden. Er zijn geen loonadministratie en (waarachtige) arbeidsovereenkomsten voorhanden, net zo min als contracten met zelfstandigen. De verdachte heeft weliswaar gesteld dat voor het personeel in dienst aangiften loonbelasting werden gedaan maar ook daarvan is niets gebleken. Er bestaat geen overzicht van omzet, kosten of winst. De verdachte heeft verklaard dat alle omzet contant in ontvangst werd genomen en aan hem werd afgegeven, waarna hij de masseuses ook weer contant betaalde, maar van de gestelde massageactiviteiten, de daarvoor gemaakte kosten en de daarmee gegenereerde omzet en winst is geen enkele objectieve onderbouwing gegeven of gevonden.
Wat het personeel betreft heeft de verdachte wisselend verklaard: bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat in de salons Thaise dames werkten wier namen hij niet wist. [betrokkene 19] en een zekere ‘ [naam 2] ’ verrichtten geen werkzaamheden in de salons (verhoor 16 september 2020, pagina 6). Eerder, bij de FIOD, verklaarde de verdachte evenwel dat [betrokkene 19] en ‘ [naam 2] ’ de telefoon opnamen in de onderscheidenlijke salons, dat [betrokkene 19] evenals een zekere ‘ [naam 3] ’, ‘ [naam 4] ’ en ‘ [naam 5] ’ ZZP’er waren en gebruik maakten van de faciliteiten van de massagesalons om te masseren en dat ‘ [naam 2] ’ evenals een zekere ‘ [naam 6] ’ in loondienst bij hem waren (verhoor 21 februari 2019, V-01-01 pagina’s 2 en 5). Ook verklaarde hij daar in een later verhoor dat
" [betrokkene 19] zelfstandig ondernemer is in de Thaise wereld. Ik heb niet gevraagd wat voor werk zij precies doet”(verhoor 28 februari 2019, V-001-02, pagina 11). Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte dat [betrokkene 19] enige tijd bedrijfsleidster in [plaats] was en zelf ook massages gaf.
De verklaringen van de verdachte met betrekking tot (de omzet van) de salons zijn ook niet consistent. De verdachte heeft ten overstaan van de FIOD verklaard dat de omzet tussen de € 3.000,00 tot € 5.000,00 per maand per salon bedroeg, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat dat een (veel te) lage schatting was in verband met fiscale consequenties. Welke omzet dan wel juist zou zijn, heeft de verdachte niet verklaard. Dat deze
wekelijksper salon ongeveer € 5.000 zou zijn geweest is enkel een stelling van de raadsman, die bovendien ook niet nader is onderbouwd.
Dat de verdachte regelmatig vaker in de massagesalons zou zijn geweest, zegt niets over behaalde omzetten. Dat naast [betrokkene 19] een zekere [naam 2] , [naam 6] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] aldaar op enig moment − wie, waar en wanneer verklaart de verdachte niet en ook nadere persoonsgegevens ontbreken − zouden hebben gewerkt, evenmin. De verklaringen van de verdachte blijven steken in vaagheden en algemeenheden.
Gelet op de inconsistenties, vaagheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de verdachte, in combinatie met het ontbreken van enige administratie die inzicht kan bieden of en in hoeverre de diverse contante stortingen verband hielden met (de inkomsten uit) de massagesalons, acht het hof ook deze verklaringen van de verdachte niet alleen onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar, net als de rechtbank, maar ook op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Gelet hierop was het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie niet geboden en is ook het nader horen van de getuige [betrokkene 19] , zoals op dit onderwerp ook voorwaardelijk door de verdediging verzocht, niet noodzakelijk zodat dit verzoek wordt afgewezen.’
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 13 april 2023 houdt onder meer in dat de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):

Feit 2: uitvoer drugs naar Ierland
(…)
Betrouwbaarheid [betrokkene 2]
14. Ook heeft de rechtbank voor een bewezenverklaring in belangrijke mate gesteund op dingen die gezegd zijn door medeverdachte [betrokkene 2] . Uit alle verklaringen van [betrokkene 2] kan echter worden opgemaakt dat hij één heel belangrijk doel heeft met alles wat hij zegt, en dat is zichzelf uit de wind houden. Dat kan hem natuurlijk bezwaarlijk worden verweten maar het zegt wel iets over de betrouwbaarheid van wat hij heeft gezegd. De rechtbank lijkt dit ook te hebben beseft en heeft geen bij de politie of rechtbank afgelegde verklaringen van [betrokkene 2] gebruikt voor het bewijs in de zaak van cliënt. Dit lijkt mij een verstandige keuze. Uit het dossier lijkt te volgen dat [betrokkene 2] er in zijn verhoren bij de FIOD niet voor heeft geschroomd om cliënt de schuld van het tenlastegelegde in de schoenen te schuiven. Duidelijk voorbeeld hiervan is dat [betrokkene 2] bij de FIOD verklaart dat het handschrift op de voor het bewijs gebruikte notitie uit de telefoon van [betrokkene 5] van mijn cliënt is maar daar later in zijn verklaring ten overstaan van uw hof op terugkomt en verklaart dat dit niet zijn handschrift is en ook niet dat van cliënt.
15. Tekenend voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] is verder zijn opmerking naar aanleiding van de confrontatie door de FIOD met het vermoeden dat hij heeft geprobeerd getuigen te beïnvloeden:
Het maakte me niet uit wiens naam genoemd zou worden, als het maar niet de mijne was.
16. Ik hoef aan dit citaat naar mijn mening weinig meer toe te voegen en verzoek uw hof dan ook om de verklaringen van [betrokkene 2] niet voor het bewijs te bezigen in de zaak tegen mijn cliënt.
17. Waar de rechtbank wel gebruik van heeft gemaakt, is een OVC-gesprek tussen [betrokkene 2] en een drietal andere personen gedurende zijn detentie in [plaats] . In dit gesprek zegt [betrokkene 2] dat cliënt naar boven kwam en zei dat hij [betrokkene 5] niet meer hoorde. Het bevreemdt mij enigszins dat dit gesprek wél voor het bewijs is gebruikt omdat ook over de opmerkingen van [betrokkene 2] in dit gesprek sterk getwijfeld kan worden. Nergens blijkt uit dat [betrokkene 2] in dit gesprek wel de waarheid spreekt. Het feit dat hij heeft verklaard dat hij zich onbespied waande, maakt nog niet dat hij ook de waarheid heeft gesproken. Hij kan immers wel rekening gehouden hebben met een OVC of er belang bij gehad hebben tegen zijn gesprekspartners te liegen. Ik merk in dat verband op dat van in ieder geval
ome Koen
meneer Blijniet kan worden beoordeeld of er een motief bestond om tegen hen te liegen.
18. Ook merk ik op dat de aanname dat [betrokkene 2] in de OVC’s de waarheid spreekt, in schril contrast staat met de bewezenverklaring die de rechtbank te zijnen aanzien heeft uitgesproken. [betrokkene 2] zegt in deze OVC-gesprekken (zelfs in de voor het bewijs gebezigde passage) en verschillende taps immers meermaals dat hij niet betrokken is geweest bij transporten naar Ierland of andere strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld. Waarom deze specifieke opmerking van [betrokkene 2] in de zaak van cliënt dan wél betrouwbaar wordt geacht en zijn direct daarvoor uitgesproken ontkenning in zijn eigen zaak niet, is niet duidelijk terwijl dit wel nadere motivering behoeft.
19. Zelfs echter indien van de waarheid van de opmerkingen van [betrokkene 2] in dit gesprek wordt uitgegaan, kan hieraan nog niet duiding worden gegeven die de rechtbank daaraan kennelijk geeft. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld óf dit gesprek heeft plaatsgevonden en zo ja wanneer. De enige persoon die dit gesprek in de tijd kan plaatsen is dus de niet zo betrouwbare [betrokkene 2] . [betrokkene 2] verklaart over dit voorval zowel ten overstaan van de FIOD als ten overstaan van de rechter-commissaris dat dit gesprek ("ik hoor [betrokkene 5] niet meer") zou hebben plaatsgevonden één of twee dagen na de aanhouding. Hij geeft echter geen enkele nadere duiding van dit gesprek zodat niet kan worden beoordeeld of dit gesprek zou kunnen zien op telefonische begeleiding of bijvoorbeeld op een onschuldig contact zoeken door cliënt. Wél zou [betrokkene 2] − zo verklaart hij zelf − op dat moment al op de hoogte zijn geweest van de aanhouding van [betrokkene 5] via zijn zus [betrokkene 21] , die het op het nieuws zou hebben gelezen. Dit zou − terugkijkend naar de eerste online nieuwsberichten die ik over deze zaak vond − op 8 december 2018 kunnen zijn. Als dit gesprek betrekking zou hebben gehad op telefonische begeleiding van [betrokkene 5] door cliënt, had het in de rede gelegen dat cliënt dit al veel eerder aan [betrokkene 2] zou hebben voorgelegd.
(…)
Feiten 3 en 4: uitvoer drugs naar Noorwegen
(…)
Doelgericht contact zoeken
32. Ten aanzien van de vaststelling omtrent het contact zoeken met cliënt, merk ik op dat uit het dossier overduidelijk blijkt dat het niet cliënt is geweest met wie [betrokkene 14] contact zocht nadat hij was gecontroleerd door de douane, maar
[betrokkene 22]. Uit het Noorse proces-verbaal
overzicht communicatiecontroleblijkt duidelijk dat het eerste nummer waarmee [betrokkene 14] belde na beëindiging van de douanecontrole het nummer + [telefoonnummer 5] was. Dat dit niet een nummer van cliënt was, blijkt wel uit de inhoud van de verzonden berichten, waarin de ontvanger door [betrokkene 14]
[betrokkene 22]genoemd wordt. Daarnaast blijkt echter uit een analyse van de verkeersgegevens van het telefoonnummer + [telefoonnummer 5] dat dit nummer zich voornamelijk bevindt in de buurt van de zendmast aan de [g-straat 1] in [plaats] . Uit het gehele onderzoek volgt dat dit niet eens in de buurt is van een der woonplaatsen van cliënt. Ook op het moment van het transport, is de telefoon van
[betrokkene 22]in [plaats] , om zich vervolgens gedurende de avond en nacht te verplaatsen naar de Rijksweg A4. Het nummer van cliënt lijkt blijkens het Noorse onderzoek in de regio Dordrecht en Breda te zijn en zeker niet in Noord-Holland, hetgeen uitsluit dat de gebruiker van + [telefoonnummer 5] op dezelfde plaats is als cliënt.
33. Tot slot volgt uit het eerste gesprek tussen [betrokkene 14] en cliënt, op 28 juni 2017 om 15:45 uur dat [betrokkene 14] eigenlijk niet op zoek was naar cliënt maar naar andere personen:
>
Niets dan ellende vannacht dus eh ik kan die jongens hier al de hele dag niet te pakken krijgen.
en
>
Ja ik zit de hele ochtend al te wachten ik probeer ze al te bellen vanaf ongeveer 09:30 uur want toen moest ik weer naar buiten.
34. Deze opmerkingen tonen aan dat [betrokkene 14] niet op zoek was naar cliënt maar naar anderen en sluiten aan bij de historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat [betrokkene 14] om 09:52 uur het eerste SMSje naar + [telefoonnummer 5] stuurde.
35. Uit dit een en ander, gecombineerd met het de afgeluisterde gesprekken tussen [betrokkene 14] en [betrokkene 15] , volgt dat [betrokkene 14] allerminst
doelgerichtcontact zocht met cliënt en dat hij cliënt pas benaderde toen bleek dat hij
[betrokkene 22]niet kon bereiken.
36. Uit de afgeluisterde gesprekken tussen [betrokkene 14] en cliënt volgt vervolgens duidelijk dat ook cliënt niet weet wat er precies aan de hand is en dat hij andere personen te spreken moet krijgen om [betrokkene 14] wat te kunnen vertellen. Zo zegt cliënt:
>
Nee oh nee hoor ik zal het voor je opzoeken je krijgt zo snel mogelijk iets van me terug.
en
>
Dus eh dus eh dat gaan we hoe dan ook doen ik ga snel kijken wat ik eigenlijk voor je kan doen want ik moet me erin verdiepen en je hoort nog van me maar anders zit je maar te wachten en gebeurt er niets.
37. Uit latere gesprekken tussen [betrokkene 14] en cliënt lijkt dan te volgen dat cliënt informatie heeft doorgekregen over wat [betrokkene 14] zou moeten doen en dat hij dit weer doorgeeft aan [betrokkene 14] . Hieruit kan geconcludeerd worden dat cliënt geen coördinerende rol heeft gehad bij het transport naar Noorwegen maar dat [betrokkene 14] hem kennelijk heeft benaderd omdat cliënt mogelijk de opdrachtgevers voor het transport kent. Daaruit kan echter nog niet geconcludeerd worden dat cliënt weet had van al hetgeen werd vervoerd. Hoogstens kan cliënt worden beschouwd als boodschapper tussen [betrokkene 14] en
de planning.
Wetenschap van de route
38. De overweging van de rechtbank dat cliënt kennelijk op de hoogte was van de route die [betrokkene 14] reed, lijkt het zijn gebaseerd op een misinterpretatie van een SMS-bericht met de woorden
oke duidelijk neem dezelfde route als altijd. Dit is immers een bericht van [betrokkene 14] aan cliënt en niet andersom. Hieruit kan dus bezwaarlijk geconcludeerd worden dat cliënt wist welke route [betrokkene 14] reed. Uit de afgeluisterde berichten kan zelfs worden opgemaakt dat cliënt niet eens wist waar [betrokkene 14] was. In het gesprek van 16:07 uur zegt hij namelijk:
Maar weet je ja want ik weet niet hoever terug het voor jou is maar het beste is gewoon maar terug te komen (...).
39. Uit deze woorden kan moeilijk anders geconcludeerd worden dan dat cliënt op dat moment niet precies weet waar [betrokkene 14] zich bevindt. Zo kan bezwaarlijk worden vastgesteld dat cliënt weet heeft van de route die [betrokkene 14] reed.
Contact met afnemers
40. Het dossier biedt ook onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat cliënt direct of indirect contact had met de afnemers (van de drugs, zo begrijpt de verdediging het vonnis). De afgeluisterde gesprekken tussen [betrokkene 14] en cliënt bevatten aanwijzingen dat cliënt informatie heeft ontvangen van een andere persoon. Niet kan worden vastgesteld dat deze persoon de afnemer van de drugs was. Het is zeer goed mogelijk dat dit een derde (bijvoorbeeld
[betrokkene 22] de planner) was die cliënt informatie heeft verstrekt om door te geven. Ook is het zeer goed mogelijk dat deze persoon al eerder contact had gehad met de afnemers van de drugs. Op het moment van het eerste telefoongesprek tussen [betrokkene 14] en cliënt (omstreeks 15:45 uur) had [betrokkene 14] sinds de douanecontrole (omstreeks 3:23 uur ) immers een vertraging van meer dan 12 (!) uren opgelopen. Het is dus aannemelijk dat de afnemers al contact hadden gehad met
de plannervoordat cliënt überhaupt met [betrokkene 14] had gesproken. Hoogstens kan worden aangenomen dat cliënt informatie zou hebben doorgegeven die via via afkomstig was van de afnemers, maar dat rechtvaardigt nog niet de conclusie dat hij
contact onderhieldmet de afnemers. Het voorhanden bewijs biedt onvoldoende steun aan deze conclusie.
(…)
Voortraject: werken voor [verdachte] ?
44. De vaststelling dat cliënt aan [betrokkene 14] gevraagd zou hebben of hij het zag zitten om
voor hem(voor cliënt dus) weer internationaal te gaan rijden berust in de visie van de verdediging op een denaturering van de verklaring van [betrokkene 14] . Het volledige citaat uit dit verhoor − voor zover relevant − is immers:
[verdachte] vroeg mij gewoon in een sociaal gesprek om voor hem te komen rijden.
[verdachte] zei mij dat hij wel iemand wist om te rijden op het buitenland.
45. Uit dit volledige citaat kan bezwaarlijk worden geconcludeerd dat cliënt aan [betrokkene 14] heeft gevraagd om voor hemzelf te komen werken. Uit de tweede zin van het citaat blijkt immers helder dat [betrokkene 14] heeft verklaard dat cliënt
wel iemand wistvoor wie hij op het buitenland kon rijden. Het lijkt er dus meer op alsof cliënt [betrokkene 14] heeft doorverwezen naar een bekende van hem. Dit lijkt ook te volgen uit de verklaring van [betrokkene 14] bij de R-C, waarin hij op vragen van de R-C aangeeft:
>
Hij vroeg of ik het zag zitten om weer internationaal te gaan rijden. Dat was mijn droom en daar ben ik mee dan de slag gegaan. Dat is via verschillende contacten opgestart. Ik weet niet of daarin een rol voor [verdachte] was.
Op vragen van de Officier van Justitie verklaart hij:
>
Ik ken hem puur uit het transport. Niet met betrekking tot dit drugstransport en de arbeidsovereenkomst en dergelijke waar u het over had. Daar heb ik geen weet van.
46. Dat [betrokkene 14] niet
voorcliënt ging rijden, vindt bevestiging in het feit dat [M] − het bedrijf waarvoor [betrokkene 14] uiteindelijk is gaan rijden − blijkbaar op geen enkele wijze aan cliënt kan worden gelinkt. Cliënt is blijkens het onderzoek noch op papier, noch in de praktijk bij dit bedrijf betrokken. Het bedrijf staat op naam van de − overigens niet als getuige gehoorde − [betrokkene 23] . Daarnaast is er bij de diverse uitvoerige doorzoekingen op alle locaties waar [verdachte] documenten zou kunnen hebben een hoop administratie aangetroffen en een boel notities, maar nog geen bierviltje dat duidt op enige betrokkenheid bij [M] . Ook [betrokkene 14] heeft niet verklaard dat [M] van cliënt was. Hij verklaart:
>
Of [verdachte] van dit bedrijf de eigenaar is, weet ik niet.
>
Ik weet niet of [verdachte] werknemer is was van [M] .
47. De vaststelling van de rechtbank dat [betrokkene 14]
voorcliënt reed, is hiermee onhoudbaar. Hoogstens kan worden vastgesteld dat cliënt [betrokkene 14] in contact heeft gebracht mensen voor wie hij internationaal kon rijden. Dit laatste strookt weer met het feit dat [betrokkene 14] uiteindelijk [verdachte] benadert wanneer hij in contact wil komen met zijn opdrachtgevers.
(…)
Feit 5: (gewoonte)witwassen
(…)
Begroting gesteld witgewassen bedrag
59. In het dossier wordt voor de begroting van het gesteld witgewassen bedrag de volgende berekening gehanteerd:
(contante stortingen + aangetroffen contanten) − (contante opnamen − contante facturen − contant uitgegeven leningen) = totaal witwasbedrag.
60. Op diverse punten stelt de verdediging zich op het standpunt dat er incorrectheden zitten in de parameters die bij deze berekening zijn gehanteerd.
Contante stortingen
61. Bij de berekening van het witwasbedrag is er bijvoorbeeld van uitgegaan dat alle contante stortingen op de rekening van de bedrijvengroep gelden zijn die van misdrijf afkomstig waren. De verdediging stelt zich op een standpunt dat in ieder geval in diverse gevallen niet wettig en overtuigend bewezen geacht kan worden dat dit het geval is. Hoewel niet kan worden ontkend dat de gebrekkige administratie het bijna onmogelijk maakt om legale omzetten exact te verantwoorden, kan ook niet worden ontkend dat er hele sterke aanwijzingen zijn dat er wel legaal geld is omgezet binnen de geëxploiteerde ondernemingen.
Inkomen massagesalons
62. Zo zijn daar bijvoorbeeld de massagesalons waarover door cliënt en diverse anderen is verklaard. Dat deze salons geen fabeltje zijn blijkt al uit het proces-verbaal van aanhouding van cliënt op 15 oktober 2019. De politie beschrijft cliënt aan te hebben gehouden in Thaise Massagesalon [N] . Dat cliënt zich ook daadwerkelijk met deze salons bezighield, blijkt uit de onderschepte correspondentie tussen [betrokkene 20] en cliënt, waarin cliënt veelvuldig aangeeft bezig te zijn in de salon of daarheen te moeten. Cliënt heeft voorts aangegeven welke personen allemaal bij de salons werkten ( [naam 2] , [naam 6] , [betrokkene 19] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] ) en dat stukken daarvan als het goed is in de in beslag genomen administratie zaten. Het einddossier Salamis geeft er geen blijk van dat onderzoek is gedaan naar de diverse door cliënt genoemde personen.
63. Van al deze personen is enkel [betrokkene 19] door de FIOD gehoord als getuige. In deze verklaring heeft zij verklaard dat zij in eerste instantie zelf een massagesalon genaamd [N] exploiteerde. Dit betrof een salon in [plaats] . De naam van deze salon is door cliënt overgenomen en [betrokkene 19] is als bedrijfsleider verder gegaan bij de salons van cliënt. Als voormalig bedrijfsleider kan [betrokkene 19] verklaren omtrent de omzetten van de salons. Zo had dus verificatie kunnen plaatsvinden van de verklaringen van cliënt hieromtrent. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe van de verdediging is [betrokkene 19] door uw hof niet toegewezen als getuige. Verdere verificatie had overigens kunnen plaatsvinden door het opsporen en horen van de andere door cliënt genoemde (al dan niet freelance) medewerkers van de salons. Ook dit is nagelaten. Gelet op het achterwege laten van daadwerkelijke pogingen tot verificatie kan de concrete, niet volstrekt onaannemelijke verklaring van cliënt omtrent de massagesalons niet gepasseerd worden.
64. In eerste instantie heeft cliënt verklaard dat de salon in [plaats] een maandomzet had van € 3.000,- tot € 5.000,- en draaide vanaf maart 2018 en dat de salon in [plaats] met dezelfde omzet draaide vanaf september 2018.
65. Cliënt heeft in deze verklaring een te lage omzet genoemd, omdat hij in zijn verhoor met de FIOD het vermoeden had dat het ging om een verdenking met betrekking tot de omzetbelasting. De daadwerkelijke omzet van de salons was wekelijks ongeveer € 5.000,-, hetgeen ook logischer is voor een massagesalon dan € 5.000 per maand. Uitgaande van een prijs van € 60,- voor een massage van een uur, moeten er voor een omzet van € 5.000,- ongeveer 83 massages worden gegeven. Gelet op het aantal door cliënt genoemde medewerkers is het veel aannemelijker dat dit getal per week werd gehaald dan per maand. Mede gelet op deze verklaring is aannemelijk dat de salon in [plaats] vanaf maart 2018 in 43 weken een omzet van (43 x 5.000 =) € 215.000,- heeft behaald en dat de salon in [plaats] in 17 weken een omzet van (17 x 5.000 =) € 85.000,- heeft behaald. De totale omzet komt daarmee op
€ 300.000,-Van dit bedrag kan niet wettig en overtuigend bewezen geacht worden dat het van misdrijf afkomstig is geweest.
66. Subsidiair geldt op dit punt dat, indien uw hof uit zou gaan van het gemiddelde van de in de FIOD-verklaring van cliënt geschatte omzet (€ 4.000,- per maand), dit betekent dat de salon in [plaats] in 2018 zo'n € 40.000,- aan legale contante inkomsten heeft gegenereerd en die in [plaats] zo'n € 16.000,-. In totaal kan dan derhalve van
€ 56.000aan omzetten uit de massagesalons niet wettig en overtuigend bewezen geacht worden dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Overmaken gelden naar Thailand
67. Uit het SFO naar [betrokkene 1] (SFO-RB-AMB-009) blijkt dat er een bedrag van ongeveer
€ 27.930,-is overgemaakt naar personen in Thailand. Dit past bij de verklaring van cliënt dat hij voor personen geld overmaakte naar Thailand. Het ging om personen die zelf geen overboekingen konden doen naar Thailand. Niet kan wettig en overtuigend bewezen geacht worden dat dit geld van misdrijf afkomstig was, temeer nu hiernaar geen enkel onderzoek is verricht vanuit de zijde van de opsporing.
Verhuur woning [h-straat 1]
68. Uit onderzoek van de FIOD volgt dat de woning aan de [h-straat 1] sinds augustus 2017 werd gehuurd op naam van [betrokkene 2] en dat er in totaal € 26.764,- aan kosten voor deze woning werden voldaan aan verhuurder [O] C.V. Het staat dus wel vast dat deze woning werd gehuurd en werd betaald vanaf de bankrekeningen waarvan de stortingen als witwassen zijn aangemerkt.
69. Ook blijkt uit het onderzoek van de FIOD dat deze woning op 4 februari 2019 werd bewoond door − onder meer − [betrokkene 24] en werd er bij de doorzoeking op 31 januari 20219 een huurovereenkomst met een huurperiode aanvangende op 1 januari 2018 (gelet op de opmaakdatum zal dit een verschrijving zijn en moet het 2019 zijn) aangetroffen. Voorts zijn er notities met de naam
[betrokkene 24]die lijken te duiden op bedragen uit augustus. Op basis van dit alles − mede in aanmerking genomen de verklaring hierover van cliënt − is aannemelijk dat [betrokkene 24] deze woning heeft bewoond vanaf 1 september 2018 tot in ieder geval 4 februari 2019. Cliënt heeft verklaard dat [betrokkene 24] voor de huur in totaal £ 8.800,- heeft betaald, hetgeen in die periode tussen de € 9.680 en de € 10.560 was. Het midden tussen deze bedragen aanhoudende is het dus aannemelijk dat er € 10.120 op de rekening van [A] is gestort ten behoeve van de huur van deze woning door [betrokkene 24] .
70. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze gelden van misdrijf afkomstig waren. Weliswaar wordt beschreven dat [betrokkene 24] onderwerp is van strafrechtelijk onderzoek en dat van hem geen legaal inkomen in Nederland bekend is, maar er is geen enkel onderzoek gedaan naar zijn legale inkomen en vermogen in zijn land van herkomst, Engeland. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat [betrokkene 24] in Engeland over een legaal inkomen of legaal vermogen beschikte waarvan de huur werd betaald. Het is dus niet zo dat het niet anders kan dan dat het geld waarmee de huur werd betaald van misdrijf afkomstig was.
71. Voorts is aannemelijk dat deze woning in de periode vóór 1 september 2018 ook werd verhuurd aangezien er ook huur voor moest worden betaald en [betrokkene 2] heeft verklaard nooit in deze woning te hebben gewoond. Aannemelijk is dat de prijs voor onderhuur € 1.800 is geweest (althans, subsidiair, minimaal gelijk is geweest aan de huurprijs, te weten € 1.425,-). Gerekend vanaf 1 augustus 2017 (aanvang huur) tot 1 september 2018 (aanvang huur door [betrokkene 24] ), zal dit dus minimaal 13 1.800 = € 23.400,- (subsidiair € 18.525,-) hebben opgeleverd. Er zijn volgen uit het dossier geen aanwijzingen dat dit bedrag giraal is voldaan, dus het is aannemelijk dat ook dit bedrag contant is voldaan en op één der rekeningen van de bedrijvengroep terecht is gekomen.
72. Daarmee kan gelet op de verhuur van deze woning niet wettig en overtuigend bewezen geacht worden dat een bedrag ad 10.120 + 23.400 (subsidiair 18.525) =
€ 33.520 (subsidiair € 28.645)van misdrijf afkomstig is.
Doorlease/verhuur auto en onderverhuur opslag aan [betrokkene 4]
73. Hetzelfde geldt in zekere zin voor de contante gelden die van [betrokkene 4] zijn verkregen. Op diverse plaatsen in het dossier wordt benoemd dat [betrokkene 4] verdachte is in één of meer andere onderzoeken van de FIOD, maar er worden geen vaststellingen gedaan omtrent het legale inkomen en/of vermogen van [betrokkene 4] , zulks terwijl uit de verklaringen van cliënt en [betrokkene 1] lijkt te volgen dat [betrokkene 4] naast zijn mogelijke illegale handel ook handelde in legale voedingssupplementen en diervoeders en bovendien fitnessinstructeur was. Dit lijkt ook te worden bevestigd door aan deze bedrijfsactiviteiten gerelateerde betalingen op de rekening van [E] B.V. Het is dus zeer waarschijnlijk dat hij ook legaal inkomen zal hebben gehad. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat de door [betrokkene 4] contant betaalde gelden van misdrijf afkomstig waren, laat staan dat cliënt dit wist dan wel moest vermoeden
74. Uit het onderzoek van de FIOD blijkt dat door [A] voor [betrokkene 4] in ieder geval een aanbetaling van € 10.000, en 13 maandelijkse leasetermijnen voor een Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 7] werden voldaan. Cliënt verklaarde hierover dat hij voor de betaling van deze leasetermijnen van [betrokkene 4] € 1.000 tot € 1.200 (gemiddeld dus € 1.100) per maand ontving en dat hij op zijn eigen verzoek altijd contant betaald kreeg. Het is dan ook aannemelijk dat door [betrokkene 4] in ieder geval €
24.300,-(10.000 + 13 x 1.100) contant aan cliënt is voldaan ten aanzien van de lease van de Volkswagen Passat.
75. Ook werd door cliënt een opslag gehuurd voor € 365,- en onderverhuurd aan [betrokkene 4] , die daarvoor € 500,- contant per maand betaalde. Uit onderzoek van de FIOD blijkt dat de huurbetalingen liepen van februari 2017 tot en met december 2018, zijnde 23 maanden. Het is zodoende aannemelijk dat [betrokkene 4]
€ 11.500(23 x 500) contant heeft voldaan aan cliënt waarvan − gelet op het ontbreken van informatie omtrent inkomen en vermogen van [betrokkene 4] − niet gezegd kan worden dat het niet anders kan dan dat dit van misdrijf afkomstig is.
Doorlease/verhuur auto’s [betrokkene 20]
76. Hetzelfde geldt voor enkele doorverhuurconstructies met [betrokkene 20] . Uit het onderzoek van de FIOD blijkt dat cliënt via de B.V. [B] Holding B.V. in ieder geval een Audi A7 en een Audi A1 leasede en doorverhuurde aan Bachir [betrokkene 20] voor een bedrag ad € 2.600, welk bedrag contant werd voldaan. Later, in september 2019, heeft ook nog een dergelijke constructie plaatsgevonden voor een Audi A5 ( [kenteken 8] ). Uit de onderschepte correspondentie tussen cliënt en [betrokkene 20] volgt dat cliënt facturen met betrekking tot de kosten van deze auto’s doorstuurde naar [betrokkene 20] . Uit deze gesprekken volgt ook dat [betrokkene 20] deze facturen moet betalen en dat de Audi’s A7 en A1 door de leasemaatschappij worden teruggehaald op het moment dat betaling uitblijft.
77. Hoewel dit voor de FIOD vrij makkelijk op een rijtje te zetten moet zijn geweest, bevat het dossier voor zover ik heb kunnen zien geen overzicht van de betalingen ten behoeve van de A7 en de A1. Het aantal betaalde maandelijkse termijnen voor deze auto’s staat − gelet op de bovenstaande correspondentie − gelijk aan het aantal keren dat [betrokkene 20] € 2.600,- contant aan cliënt heeft voldaan.
78. Uit diverse facturen van 2Lease (
bijlage 3), blijkt dat de Audi A1 en de Audi A7 geleaset werden vanaf eind maart 2017. Dit betekent dus dat er − gerekend vanaf april 2017 − zeker 21 maal € 2.600,- contant door [betrokkene 20] aan cliënt is voldaan. Het gaat dus om een bedrag ad € 54.600,-.
79. Ook hier geldt weer dat niet vaststaat of dit geld van misdrijf afkomstig is. [betrokkene 20] heeft blijkens het onderzoek van de FIOD weliswaar geen inkomen of vermogen binnen Nederland maar is afkomstig uit Libanon en is − in de woorden van medeverdachte [betrokkene 1] − een entrepreneur. Volgens de verklaring van cliënt handelt hij in onroerend goed. Cliënt heeft ook van [betrokkene 20] vernomen dat [betrokkene 20] dit naar aanleiding van vragen van de Belastingdienst met stukken zou hebben bewezen. Het is op basis van het onderhavige dossier zeker niet uit te sluiten dat de betalingen verricht door [betrokkene 20] afkomstig waren vanuit legaal verkregen inkomen of vermogen uit Libanon. Dit is in deze zaak door de FIOD kennelijk niet nader onderzocht. Zodoende kan ook ten aanzien van deze gelden (
€ 54.600,-) niet wettig en overtuigend bewezen geacht worden dat zij van misdrijf afkomstig zijn.
In- en verkoop van auto's
80. Cliënt heeft verklaard dat hij sinds 2014 naar schatting ongeveer € 50.000 contant heeft verdiend met de in- en verkoop van auto's. Deze verklaring is concreet, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en bovendien verifieerbaar. Het was voor de FIOD eenvoudig om een en ander nader te onderzoeken: uit een overzichtje in één van de verhoren van cliënt blijkt dat men alle tenaamstellingen die aan cliënt gelinkt kunnen worden al bij de RDW heeft opgevraagd. Het is een koud kunstje om de personen die direct voor en na cliënt tenaamgestelde waren te benaderen en hen te vragen wat voor de auto werd betaald en hoe er werd betaald. De contante verkoopopbrengsten kunnen bezwaarlijk als witgewassen worden aangemerkt. Trek de betaalde prijs van de ontvangen prijs af en men houdt ook nog de contante winst over (relevant ten aanzien van auto's die in de tenlastegelegde periode zijn aangekocht).
81. Gelet op het feit dat een en ander, ondanks de verklaringen van cliënt hieromtrent en ondanks de mogelijkheid tot verificatie niet nader is onderzocht, leidt tot de conclusie dat niet kan worden gesteld dat het niet anders kan dan dat een bedrag van
€ 50.000van misdrijf afkomstig is.
(…)
Contant betaalde facturen
87. Onder verwijzing naar AMB-034 wordt in het relaas vrij kort door de bocht beschreven dat er € 90.131,- aan contante facturen zou zijn voldaan. In AMB-034 volgt vervolgens een gedeeltelijke beschrijving van enkele facturen onder verwijzing naar DOC-023, alwaar alle meegenomen facturen te vinden zouden zijn. In DOC-023 vind ik echter slechts facturen ter waarde van € 70.630,54. Dit komt voor een deel doordat ik, anders dan het opsporingsteam kennelijk doet, de geldleningsovereenkomst aan de heer Van Lier niet dubbel tel in zowel de categorie facturen als in de categorie contant uitgegeven leningen. Voor het overige komt dit doordat de FIOD was vergeten een factuur ad € 4.500 in DOC-023 op te hemen. Op basis van het ondersteunend bewijs kan zodoende niet bewezen geacht worden dat er voor een bedrag van € 90.131,- aan contante facturen is voldaan maar slechts voor een bedrag ad
€ 75.130,54. Ik verzoek uw hof dan ook dit bedrag aan te houden bij uw berekeningen.’
Bespreking van het eerste middel
10. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof de verdediging − door niet te wijzen op verschillen in nummering van de beschikbare dossiers − onvoldoende de mogelijkheid heeft geboden om zijn standpunten degelijk te onderbouwen en bij arrest blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens verdachte die reeds voor de aanvang van de behandeling ter terechtzitting op 13 april 2024 dan wel tijdens die behandeling ter terechtzitting bestond.
11. Het hof heeft onder het kopje ‘Vonnis waarvan beroep’ onder meer het volgende overwogen:
‘Daarnaast past of vult het hof enkele bewijsmiddelen in het vonnis aan.
Het hof merkt voorafgaand aan die aanpassingen op dat de rechtbank in de door haar gebezigde bewijsmiddelen uit het FIOD-dossier zowel (i) een doorlopende paginanummering heeft gebruikt, als (ii) een specifieke aanduiding van het betreffende dossierstuk met paginanummering. Omdat het hof niet beschikt over een exemplaar van het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering, zal het in het navolgende alleen de hiervoor onder (ii) beschreven aanduiding hanteren. De aanpassingen en aanvullingen zijn de volgende:’
12. De steller van het middel leidt uit deze overweging af dat het hof bij de behandeling van de zaak heeft beschikt over een ander procesdossier dan de rechtbank. In de pleitnota wordt, aldus de steller van het middel, wel naar paginanummers uit het doorgenummerde procesdossier verwezen. Deze verwijzingen zouden door het hof niet kunnen worden nagelopen en dus ‘feitelijk zinloos’ zijn geweest. De steller van het middel, zo begrijp ik, bekruipt ‘het gevoel dat (A) het hof mogelijk niet heeft beschikt over dezelfde stukken als de verdediging, (B) de verdediging zijn standpunten niet adequaat met verwijzingen naar de processtukken heeft kunnen onderbouwen doordat het hof de verwijzingen van de verdediging niet kon nazien en (C) het gerechtshof kennelijk ook niet geïnteresseerd was in de onderbouwing van de standpunten’.
13. Uit de geciteerde overweging kan worden afgeleid dat het hof niet heeft beschikt over een FIOD-dossier met doorlopende paginanummering. Uit die overweging volgt niet dat het hof niet de beschikking heeft gehad over dezelfde stukken als (de rechtbank en) de verdediging. De enkele omstandigheid dat in de pleitnota wordt verwezen naar pagina’s uit het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering betekent voorts niet dat het hof, dat het dossier voorafgaand aan de terechtzitting zal hebben bestudeerd, de verwijzingen naar de processtukken niet heeft kunnen nazien. Dat het hof niet geïnteresseerd was in de onderbouwing van de standpunten van de verdediging kan uit de geciteerde passage niet worden afgeleid.
14. Ook overigens kan uit de omstandigheid dat het hof niet over een procesdossier met een doorlopende paginanummering beschikte niet worden afgeleid dat het hof de verdediging onvoldoende de mogelijkheid heeft geboden om standpunten degelijk te onderbouwen. Voor zover het middel betoogt dat dit daar wel uit kan worden afgeleid, faalt het.
15. Ik merk daarbij nog op dat ook in gevallen waarin het dossier dat de verdediging ter beschikking staat op dezelfde wijze is genummerd als het dossier dat het hof ter beschikking staat, niet verzekerd is dat het hof alle verwijzingen in de pleitnota in het dossier zal nakijken, en dat dit ook niet in alle gevallen noodzakelijk is voor een adequate beoordeling van de verweren die zijn gevoerd. Indien het hof (al dan niet door na te laten verwijzingen in de pleitnota in het dossier na te zien) gevoerde verweren ontoereikend gemotiveerd verwerpt, kan daar in cassatie over worden geklaagd.
16. De steller van het middel werpt vervolgens de vraag op of het gerechtshof ‘wel heeft beschikt over inhoudelijk dezelfde processtukken als rechtbank, OM en verdediging’. Hij wijst erop dat het Wetboek van Strafvordering geen bepaling bevat ‘die garandeert dat de rechter kennisneemt van stukken met een inhoud die ontlastend is of die een door de verdediging gevoerd verweer ondersteunt’. Het zou van het grootste belang zijn ‘dat (vooral) de verdediging erop kan vertrouwen dat de rechter beschikt over dezelfde processtukken als de verdachte, zodat verwijzingen naar ontlastende documenten ook kunnen worden nagelezen door de rechter’. De steller van het middel meent ‘dat de in art. 6 lid 1 en lid 3 sub a EVRM neergelegde rechten op een
eerlijke behandelingen
voor de voorbereiding van de verdediging benodigde faciliteiten, maar ook de beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat de rechter bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van een strafzaak nagaat of rechter, OM en verdediging over hetzelfde procesdossier beschikken, in ieder geval wanneer hieromtrent bij kennisneming van de kernstukken van het geding twijfel kan bestaan’. In het vervolg van de toelichting wijst de steller van het middel ook op artikel 6, derde lid, onder b, EVRM.
17. Artikel 301, eerste lid, Sv bepaalt dat processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken ‘op last van de voorzitter, wanneer een van de rechters of de officier van justitie dit verlangt’, worden voorgelezen. Ingevolge het tweede lid heeft voorlezing ook plaats ‘op verzoek van de verdachte, tenzij de rechtbank ambtshalve of op vordering van de officier van justitie anders beveelt’. Het derde lid bepaalt dat de voorlezing ‘tenzij de officier van justitie of de verdachte zich daar op redelijke gronden tegen verzet, (kan) worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud door de voorzitter’. Ingevolge het vierde lid wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen ‘op stukken, die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld’. Op grond van art. 415, eerste lid, Sv is artikel 301 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Daarbij bepaalt artikel 417, eerste lid, Sv dat processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken die in eerste aanleg zijn voorgelezen ook voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen mogen worden aangemerkt.
18. Artikel 6, eerste lid, EVRM garandeert de verdachte het recht op een ‘
fair hearing’. Het derde lid onder a geeft de verdachte het recht ‘
to be informed promptly, in a language which he understands and in detail, of the nature and cause of the accusation against him’. Het derde lid onder b garandeert de verdachte het recht ‘
to have adequate time and facilities for the preparation of his defence’. Dat wordt aldus uitgelegd dat ‘
failure to disclose to the defence material evidence which contains such particulars as could enable the accused to exonerate him or herself or have his or her sentence reduced would constitute a refusal of the facilities necessary for the preparation of the defence’. [1] Dat de verdediging niet de beschikking heeft gehad over (ontlastende) stukken waarover het openbaar ministerie en/of het hof wel beschikte(n), wordt niet gesteld. En gesteld wordt evenmin dat de verdachte ontoereikend is geïnformeerd over aard en oorzaak van de beschuldiging. Zie ik het goed, dan kan de klacht derhalve alleen in verband worden gebracht met het vereiste van een ‘
fair hearing’. Uit dat recht volgt evenwel – meen ik – niet dat de rechter bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak dient na te gaan ‘of rechter, OM en verdediging over hetzelfde procesdossier beschikken’.
19. Ook uit het voorstel van het nieuwe Wetboek van Strafvordering kan een dergelijke verplichting niet worden afgeleid. [2] Uit artikel 4.1.1, vijfde lid, NSv volgt dat de officier van justitie de verdachte de processtukken ter beschikking stelt. Uit het derde lid volgt niet dat de procesinleiding een opsomming van de processtukken bevat. Ingevolge art. 4.2.31, eerste lid, NSv worden de processtukken ‘door de voorzitter of een van de rechters ter sprake gebracht voor zover deze van belang kunnen zijn voor de door de rechtbank te nemen beslissingen’. Dat ter sprake brengen kan op grond van het vierde lid achterwege blijven indien de officier van justitie, de verdachte en het slachtoffer, indien dat ter terechtzitting aanwezig is, daarmee instemmen. Uit artikel 4.3.6 NSv volgt dat in het nadeel van de verdachte geen acht wordt geslagen ‘op processtukken die niet ter sprake zijn gebracht tijdens het onderzoek op de terechtzitting’, behoudens dat geval van instemming.
20. Voor zover het middel ervan uitgaat dat de rechter verplicht is, na te gaan of de rechter, het openbaar ministerie en de verdachte over hetzelfde procesdossier beschikken, stelt het een eis die het recht niet kent.
21. De steller van het middel voert voorts aan dat de omschreven gang van zaken een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het hof gedurende de behandeling van de zaak ter terechtzitting een vooringenomenheid jegens de verdachte heeft gekoesterd, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De geciteerde passage zou erop wijzen dat het hof de onmogelijkheid om de verwijzingen in het pleidooi na te lopen niet aan de orde heeft gesteld omdat het hof deze verwijzingen op voorhand irrelevant achtte.
22. Zoals aangegeven meen ik dat de enkele omstandigheid dat in de pleitnota wordt verwezen naar pagina’s uit het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering niet betekent dat het hof, dat het dossier voorafgaand aan de terechtzitting zal hebben bestudeerd, de verwijzingen naar de processtukken niet heeft kunnen nalopen. Dat het hof de extra moeite die daaruit mogelijkerwijs zou voortvloeien voor lief heeft genomen is – meen ik – niet een aanwijzing van vooringenomenheid. Aannemelijk is dat het hof enkel de vertraging die zou ontstaan door het alsnog realiseren van de beschikbaarheid van een overigens identiek FIOD-dossier met een doorlopende paginanummering heeft willen voorkomen.
23. Al met al faalt ook de klacht dat uit de geciteerde passage een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van het hof volgt.
24. Daarmee faalt het middel.
Bespreking van het tweede middel
25. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof een onjuiste invulling heeft gegeven aan het begrip uitvoer zoals omschreven in artikel 2 onder A, artikel 3 onder A en artikel 1, vijfde lid, Opiumwet. Voorts zou het hof ten onrechte, althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed, het onder 3 en 4 tenlastegelegde hebben bewezenverklaard nu het medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid en het tot vrijspraak strekkend verweer onvoldoende gemotiveerd is verworpen. Het hof zou bovendien diverse uitdrukkelijk onderbouwde standpunten inzake het bewijs van deze feiten hebben gepasseerd zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
26. Dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip uitvoer leidt de steller van het middel af uit de overweging inhoudend dat het bestanddeel ‘buiten het grondgebied brengen een extensieve interpretatie kent en betekent ‘dat het handelen van de verdachte gericht dient te zijn op het uitvoeren of het (verdere) vervoer van de drugs’. Uit die overweging zou volgen dat het hof dit bestanddeel zo uitlegt ‘dat ook het enkele medeplegen van het vervoeren van reeds eerder buiten het grondgebied gebrachte drugs gekwalificeerd moet worden als
buiten het grondgebied brengen’. Uit het woord ‘of’ zou volgen dat het hof meent ‘dat een combinatie met handelingen gericht op het laten passeren van de landsgrens niet vereist is’. En uit het woord ‘verdere’ leidt de steller van het middel af dat het hof doelt ‘op het traject na het passeren van de Nederlandse grens door de drugs’. Uit de tekst van artikel 1, vijfde lid, Opiumwet zou volgen dat enkel handelingen in het voortraject kunnen worden gekwalificeerd als (verlengde) uitvoer.
27. Artikel 1, vijfde lid, Opiumwet luidt als volgt: [3]
‘Onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het doen van een summiere aangifte bij uitgaan of het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.’
28. De term ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ is in 1976 in de Opiumwet gekomen. [4] Voor deze term is gekozen ‘om duidelijker te doen uitkomen dat het in deze niet gaat om in-, uit- of doorvoer in de zin van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (…) maar in de zin van het Enkelvoudig Verdrag’. [5] Het Enkelvoudig Verdrag definieert ‘invoer’ en ‘uitvoer’ als ‘de daadwerkelijke overbrenging van verdovende middelen van de ene Staat naar de andere of, binnen dezelfde Staat, van het ene gebied naar het andere’ (artikel 1 sub m). [6] Het gaat om het overschrijden van de grens. Artikel 1, vierde lid, Opiumwet geeft aan het ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ een uitbreiding door daaronder ook gedragingen te brengen die op ‘het verder vervoer’ (in Nederland) gericht zijn. Artikel 1, vijfde lid, Opiumwet geeft aan het ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ een uitbreiding door daaronder ook nader omschreven gedragingen te brengen die aan het buiten het grondgebied brengen voorafgaan.
29. De overweging van het hof is in dat licht, zo kan aan de steller van het middel worden toegegeven, niet heel gelukkig geformuleerd. Ik meen evenwel dat ’s hofs overweging aldus kan worden begrepen dat het hof tot uitdrukking heeft willen brengen dat het buiten het grondgebied van Nederland brengen – gewoonlijk − onderdeel vormt van een vervoersbeweging die in Nederland is ingezet en die buiten Nederland wordt voortgezet. En dat tegen die achtergrond aan handelen van de verdachte dat rechtstreeks verband houdt met het (verdere) vervoer van drugs nadat deze buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte zich aan (het medeplegen van) die gedraging schuldig heeft gemaakt.
30. Indien ’s hofs overweging aldus wordt gelezen faalt deze deelklacht bij gebrek aan feitelijke grondslag.
31. Inzake de bewijsvoering van het medeplegen voert de steller van het middel vervolgens aan dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte aan het buiten het grondgebied brengen van hard- en softdrugs een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om te kunnen spreken van medeplegen. De steller van het middel wijst erop dat ‘de tenlastegelegde drugs’ zich op het moment van handelen van de verdachte al geruime tijd buiten het grondgebied van Nederland bevonden. Hij merkt verder op ‘dat in de bewijsvoering niets is vastgesteld omtrent de redenen van wetenschap van de drugs in de vrachtwagen’. En dat in de bewijsvoering niets is vastgesteld omtrent de wijze waarop contact heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de afnemers. Daarbij zou uit de bewijsmiddelen volgen dat [betrokkene 14] eerst andere personen heeft getracht te bereiken.
32. De rechtbank heeft in de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen vastgesteld dat [betrokkene 14] op 28 juni 2017 om 3:15 uur, komend vanuit Nederland, met zijn vrachtauto met aanhanger de Zweeds-Noorse grens passeerde en werd gecontroleerd door de Noorse douane. Nadat grote hoeveelheden softdrugs en harddrugs waren aangetroffen is besloten een gecontroleerde aflevering te laten plaatsvinden. Rond 9:40 uur kreeg [betrokkene 14] te horen dat hij door mocht rijden. Ongeveer vier uur daarna voerde [betrokkene 14] het eerste van vijf telefoongesprekken met zijn vrouw, [betrokkene 15] . Vervolgens probeerde zij ervoor te zorgen dat verdachte contact opnam met [betrokkene 14] ; de rechtbank leidt dit af uit de gesprekken tussen [betrokkene 14] en de verdachte en uit het feit dat [betrokkene 15] na het eerste gesprek met haar man meermalen contact zocht met het telefoonnummer van verdachte.
33. Dat [betrokkene 15] na het eerste gesprek met [betrokkene 14] meteen contact zocht met de verdachte is een aanwijzing inzake de rol die de verdachte bij het drugstransport had. Daaraan doet niet af dat uit enkele opmerkingen die [betrokkene 14] in het eerste gesprek met de verdachte (aanvang: 15.44 uur) maakte, kan worden afgeleid dat [betrokkene 14] eerst heeft getracht andere personen te bereiken (‘voor de rest krijg ik de jongens helemaal niet meer te pakken’). Ik wijs er daarbij op dat [betrokkene 14] zich verontschuldigt (‘Neem me niet kwalijk, dat ik jou gebeld heb, maar ik wist ook (…) niet wat ik moest doen hoor’). En dat hij vervolgens uitlegt waarom hij zijn vrouw gebeld heeft (‘moest effe contact leggen natuurlijk met thuis, maar ja kon effe niet anders’). Een en ander duidt op afspraken dat [betrokkene 14] (eerst) met anderen contact diende te zoeken en niet met zijn vrouw mocht bellen, op wetenschap van de verdachte van die afspraken. En het wijst erop dat [betrokkene 14] zich geroepen voelde zich over het schenden van die afspraken tegenover de verdachte te verantwoorden. Dat de verdachte eerst anderen belde is tegen die achtergrond allerminst een aanwijzing dat de verdachte slechts een kleine rol bij het transport had.
34. In het arrest van 2 december 2014 inzake medeplegen heeft Uw Raad onder meer overwogen dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering, maar dat ook niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak voor het strafbare feit is geleverd. [7] Ook feiten en omstandigheden die zich na het plegen van het feit hebben voorgedaan kunnen licht werpen op de rol die de verdachte bij de organisatie van een transport heeft gehad. De rechtbank geeft in de bewijsoverwegingen een groot aantal uitlatingen van de verdachte in sms-berichten en telefoongesprekken met [betrokkene 14] weer, en leidt daaruit af dat verdachte en [betrokkene 14] ‘kennelijk allebei van meet af aan (wisten) waar het over ging’, dat verdachte ‘kennelijk op de hoogte (was) van de route die [betrokkene 14] reed’ en dat zij ‘in versluierde taal (spraken) over de lading die [betrokkene 14] vervoerde’. De rechtbank wijst er voorts op dat verdachte aan [betrokkene 14] kenbaar maakt ‘dat “
we” het met de klant nog over de schade gaan hebben’. De rechtbank leidt uit een en ander af dat verdachte ‘ten opzichte van [betrokkene 14] een instruerende rol had en dat verdachte – direct of indirect – contact onderhield met de afnemers van de drugs’ en wijst ook op ‘de verklaring van [betrokkene 14] dat verdachte hem vroeg of hij het zag zitten om voor hem weer internationaal te gaan rijden’. Het hof wijst er, aanvullend, onder meer op dat [betrokkene 14] ‘de verdachte heeft genoemd als de persoon die gebeld moest worden toen het transport met vertraging of in elk geval niet volgens plan verliep’.
35. Het hof heeft in het licht van een en ander – met de rechtbank - kunnen oordelen ‘dat de bijdrage van verdachte aan – kort gezegd – de uitvoer van de drugs van Nederland naar Noorwegen van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken’. Daaraan doet niet af dat in de bewijsvoering niets expliciet is vastgesteld omtrent de redenen van wetenschap van de drugs in de vrachtwagen; in de op diverse aanwijzingen gebaseerde vaststelling dat de verdachte nauw betrokken was bij de organisatie van het transport ligt die wetenschap besloten. En daaraan doet evenmin af dat niet is vastgesteld hoe precies het contact tussen de verdachte en de afnemers heeft plaatsgevonden.
36. De steller van het middel wijst in verband met de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die ontoereikend gemotiveerd zouden zijn verworpen op de randnummers 32-37, 38-39, 40 en 44-47 van de pleitnota die ter terechtzitting in hoger beroep is overgelegd. Aangevoerd wordt in de eerste plaats dat uit de overweging van het hof dat ‘ [betrokkene 14] de verdachte heeft genoemd als de persoon die gebeld moest worden toen het transport met vertraging of in elk geval niet volgens plan verliep’ lijkt te volgen dat het hof meent dat verdachte het aanspreekpunt in Nederland betreffende het transport was.
37. Het hof heeft overwogen dat de gesprekken tussen [betrokkene 14] en zijn partner [betrokkene 15] erop wijzen dat ‘ [betrokkene 14] verdachte heeft genoemd als de persoon die gebeld moest worden toen het transport met vertraging of in elk geval niet volgens plan verliep’. Uit die overweging volgt evenwel niet dat het hof heeft gemeend dat de verdachte het (eerste) aanspreekpunt in Nederland betreffende het transport was. Uit de bewijsvoering in zijn geheel beschouwd volgt dat de verdachte pas is benaderd toen [betrokkene 14] anderen niet te pakken kon krijgen en ‘een beetje in paniek’ begon te raken. Mede in dat licht meen ik dat het hof niet tot een (nadere) reactie op hetgeen in de randnummers 32-37 is aangevoerd gehouden was.
38. In de randnummers 38 en 39 van de pleitnota is aangevoerd dat de rechtbank de wetenschap van verdachte van de route die [betrokkene 14] reed lijkt te hebben gebaseerd ‘op een misinterpretatie van een SMS-bericht met de woorden
oke duidelijk neem dezelfde route als altijd’. Nu dit een bericht van [betrokkene 14] aan de verdachte was en niet andersom zou daaruit bezwaarlijk kunnen worden geconcludeerd dat de verdachte wist welke route [betrokkene 14] reed. Dat zie ik anders. De rechtbank realiseert zich blijkens de bewijsoverwegingen heel goed dat [betrokkene 14] dit bericht heeft verstuurd, en heeft daar kennelijk uit afgeleid en kunnen afleiden dat verdachte door diens enkele verwijzing naar ‘dezelfde route als altijd’ wist om welke route het ging. Ook de motivering van de afwijking van dit standpunt volgt daarmee uit de bewijsvoering. [8] Van een standpunt dat ‘door argumenten geschraagd’ is die een nadere reactie behoeven is geen sprake.
39. In randnummer 40 is aangevoerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat verdachte (in)direct contact had met de afnemers van de drugs. Niet zou kunnen worden vastgesteld dat de andere persoon waarvan de verdachte informatie heeft ontvangen de afnemer van de drugs was. Ook dat zie ik anders. De rechtbank heeft het oordeel dat de verdachte (in)direct contact onderhield met de afnemers van de drugs kennelijk in het bijzonder afgeleid en kunnen afleiden uit diens opmerkingen dat ‘lading’ en ‘dingen’ over datum zijn en uit de omstandigheid dat de verdachte − nadat hij tegen [betrokkene 14] heeft gezegd dat hij het ‘aan het uitzoeken’ is − in een volgend gesprek tegen [betrokkene 14] zegt dat hij Noorwegen weer uit moet en dat dit ook ‘in opdracht van de klant’ is. Daarmee vindt ook dit standpunt zijn weerlegging in de bewijsvoering.
40. Voor zover in de randnummers 44-47 wordt aangevoerd dat de vaststelling dat de verdachte aan [betrokkene 14] zou hebben gevraagd of hij het zag zitten om voor hem weer internationaal te gaan rijden op een denaturering van de verklaring van [betrokkene 14] neerkomt, faalt het. [betrokkene 14] heeft letterlijk verklaart: ‘ [verdachte] vroeg mij gewoon in een sociaal gesprek om voor hem te komen rijden.’ En in een later verhoor: ’Ik kwam [verdachte] tegen in een chauffeursrestaurant. Hij vroeg of ik het zag zitten om weer internationaal te gaan rijden.’ Daar heeft de rechtbank de vaststelling die het hof heeft overgenomen op kunnen baseren. Aan de begrijpelijkheid van deze vaststelling doet niet af dat er geen nadere aanwijzingen zijn die het bedrijf waarvoor [betrokkene 14] is gaan rijden aan de verdachte linken. Ook dit standpunt vindt zijn weerlegging in de bewijsvoering en behoefde geen nadere reactie.
41. Het middel faalt.
Bespreking van het derde middel
42. Het derde middel bevat de klacht dat het hof niet in het bijzonder de redenen heeft vermeld die ertoe hebben geleid dat is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de uitlatingen die medeverdachte [betrokkene 2] op 19 september 2019 in een afgeluisterd gesprek heeft gedaan onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te dienen, dan wel niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring van feit 2. De steller van het middel wijst daarbij op de randnummers 14 tot en met 20 van de pleitnota.
43. Onder de bewijsmiddelen in het vonnis is een proces-verbaal van bevindingen OVC PI [plaats] opgenomen, waarin de volgende conversatie, opgenomen op 12 september 2019, is weergegeven: ‘
m/ (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 2] ) maar het gaat erom dat [betrokkene 5] was gepakt met 50 kilo terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal. m/ (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 2] ) ik weet nog goed dat [verdachte] naar boven komt en dat ie bang was.. oh ik hoor [betrokkene 5] niet meer.’ Het hof heeft in het bestreden arrest uit dit bewijsmiddel de passage ‘
terwijl ik niet eens wist dat hij daar was. En dat is het grappige van het hele verhaal’geschrapt.
44. De steller van het middel veronderstelt dat het hof de betreffende passage heeft geschrapt als reactie op het gevoerde verweer, en leidt uit deze omstandigheid en het feit dat [betrokkene 2] door het hof voor dit feit werd veroordeeld af ‘dat ook het gerechtshof meent dat de geschrapte opmerking van [betrokkene 2] in strijd was met de waarheid, althans niet voldoende geloofwaardig om voor het bewijs te worden gebezigd’. De steller van het middel wijst erop dat deze opmerking midden in de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde passage staat. En dat het er daardoor sterk op lijkt ‘alsof het gerechtshof afgeluisterde opmerkingen van [betrokkene 2] voor het bewijs bezigt terwijl tegelijkertijd wordt geoordeeld dat [betrokkene 2] het in dat gesprek niet zo nauw neemt met de waarheid’. Daarom zou het op de weg van het hof gelegen hebben om te motiveren waarom die ene geschrapte zin niet, maar de rest van de passage wel voldoende geloofwaardig was om in de zaak tegen verdachte voor het bewijs te kunnen worden gebezigd.
45. De raadsman heeft in de pleitnota in de geciteerde randnummers in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] bestreden. Die zijn evenwel ook niet voor het bewijs gebezigd. Omtrent het voor het bewijs gebezigde OVC-gesprek heeft de raadsman opgemerkt dat de omstandigheid dat [betrokkene 2] zich onbespied waande niet maakt dat hij de waarheid heeft gesproken. En dat de aanname dat [betrokkene 2] in ‘de OVC’s de waarheid spreekt, in schril contrast staat met de bewezenverklaring die de rechtbank te zijnen aanzien heeft uitgesproken’. Mogelijk heeft het hof in verband met deze opmerking de passage in het gebezigde bewijsmiddel geschrapt. Denkbaar is evenwel ook dat het hof de passage waarin [betrokkene 2] verklaart dat hij ‘niet eens wist dat hij daar was’ heeft geschrapt omdat het deze passage niet redengevend heeft geacht voor het bewijs van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Wat daar ook van zij: het enkele schrappen van dit deel van de passage uit het OVC-gesprek brengt niet mee dat het hof gehouden was nader te motiveren waarom het de rest van de passage wel voor het bewijs heeft gebezigd.
46. Uit die passage volgt dat [betrokkene 2] heeft waargenomen dat de verdachte bang was en heeft gezegd ‘oh, ik hoor [betrokkene 5] niet meer’. De rechtbank heeft overwogen dat dit aansluit bij de verklaring van [betrokkene 5] , de chauffeur, ‘dat hij tijdens zijn arrestatie, toen hij verdachte aan de lijn had, zijn telefoon heeft weggegooid en aldus het telefooncontact met verdachte verloren moet zijn gegaan’. In de pleitnota wordt aangevoerd dat alleen [betrokkene 2] ‘dit gesprek in de tijd kan plaatsen’, dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat dit gesprek ‘zou hebben plaatsgevonden één of twee dagen na de aanhouding’ en dat [betrokkene 2] ‘geen enkele nadere duiding van dit gesprek’ geeft. Daarbij zou [betrokkene 2] volgens zijn eigen verklaring op dat moment al op de hoogte zijn geweest van de aanhouding van [betrokkene 5] , via zijn zus die dat ‘op het nieuws zou hebben gelezen’, en zou het in de rede hebben gelegen dat verdachte dit al veel eerder aan [betrokkene 2] zou hebben voorgelegd.
47. De rechtbank heeft zich niet uitgelaten over het exacte tijdstip waarop het gesprek heeft plaatsgevonden waar [betrokkene 2] in het OVC-gesprek aan refereert. Uit de context kan evenwel worden afgeleid dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat het gesprek kort na de aanhouding van [betrokkene 5] is gevoerd. Dat is niet onbegrijpelijk. Ik attendeer in dit verband op een onder de bewijsmiddelen opgenomen whatsappgesprek tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 2] van 6 december 2018, de dag van de aanhouding (de aanduiding van het schriftelijk bescheid spreekt abusievelijk over 6 december 2019). Ik merk op dat uit het vonnis in de strafzaak tegen medeverdachte [betrokkene 2] , waarin ik vandaag eveneens concludeer, (expliciet) blijkt dat de rechtbank uit de omstandigheid dat verdachte ‘binnen een tijdsbestek van iets meer dan twee uur zes whatsappberichten naar [betrokkene 5] stuurde’, waaruit volgt ‘dat hij (dringend) in contact probeerde te komen met [betrokkene 5] ’ afleidt dat [betrokkene 2] heeft geprobeerd [betrokkene 5] te bereiken ‘om te vernemen wat er aan de hand was’.
48. Een en ander in aanmerking genomen meen ik dat het standpunt voor zover inhoudend dat deze passage wegens onbetrouwbaarheid van [betrokkene 2] niet tot het bewijs mocht worden gebezigd niet zodanig door argumenten geschraagd is dat het een nadere reactie behoefde.
49. Ten overvloede merk ik nog op dat ook als het OVC-gesprek uit de bewijsvoering wordt weggedacht de bewezenverklaring van feit 2 toereikend met redenen omkleed is. Uit de bewijsoverwegingen volgt dat het OVC-gesprek alleen voor het bewijs is gebezigd omdat het aansluit bij de verklaring van [betrokkene 5] .
50. Het middel faalt.
Bespreking van het vierde middel
51. Het vierde middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed, bewezen heeft verklaard dat verdachte onder meer in totaal € 1.542.116 heeft verworven, voorhanden gehad en/of omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt terwijl hij wist dat dit geld (on)middellijk (mede) afkomstig was uit misdrijf. Het hof zou ondanks daaromtrent ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten kennelijk en ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd hebben geoordeeld dat naar diverse verklaringen van de verdachte omtrent de legale herkomst van die gelden geen verificatieonderzoek verricht had behoeven te worden. En het hof zou ongemotiveerd zijn afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de hoogte van de contante uitgaven. De steller van het middel wijst daarbij op (passages uit) de randnummers 59 t/m 81 en 87 van de pleitnota.
52. Uw Raad heeft in een arrest van 2 februari 2021 inzake het bewijs van het bestanddeel ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ het volgende overwogen: [9]
‘2.3.2 Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3 Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.’
53. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 29 december 2014 tot en met 15 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 1.542.116,-, een schip en drie auto’s. De grootste component van het geldbedrag bestaat uit contante stortingen op bankrekeningen van (aan verdachte gelieerde) vennootschappen: € 1.390.825. Enkele van de gevoerde verweren houden in dat deze stortingen deels niet van misdrijf afkomstig zijn. De tweede component betreft een bedrag aan contante stortingen op privebankrekeningen van medeverdachte [betrokkene 1] en diens partner [betrokkene 9] (€ 179.030), de derde component betreft aangetroffen contanten (€ 33.000).
54. Van het saldo van deze drie componenten is vervolgens een bedrag afgetrokken voor contante opnamen waarvan ‘niet duidelijk is wat ermee is gebeurd’. Dat bedrag is berekend door van het totale bedrag dat contant van de zakelijke bankrekeningen van de vennootschappen is opgenomen (€ 222.870) een bedrag af te trekken ter zake van facturen waarop vermeld staat dat zij contant zijn voldaan (€ 90.131) en ter zake van leningen die contant zijn uitgegeven (€ 72.000). Het resterende bedrag (€ 60.739) is afgetrokken; rechtbank en hof zijn er in het voordeel van verdachte en [betrokkene 1] vanuit gegaan dat dit bedrag is teruggestort op een van de rekeningen van de vennootschappen. Zo is dubbeltelling voorkomen. Eén verweer houdt in dat in ander opzicht sprake is van een dubbeltelling, doordat een bedrag niet alleen als contant voldane factuur maar ook als lening van het totaal aan contante opnamen is afgetrokken. Zou dat niet zijn gebeurd, dan was – zo begrijp ik het verweer − het bedrag dat rechtbank en hof in mindering hebben gebracht om dubbeltelling te voorkomen hoger geweest.
55. De steller van het middel attendeert in de eerste plaats op hetgeen is aangevoerd omtrent de verhuur van de woning aan de [h-straat 1] . De verklaring inhoudend dat de woning werd verhuurd aan [betrokkene 24] zou niet als ‘op voorhand volstrekt onaannemelijk’ zijn aan te merken. Daarbij zou het mogelijk zijn verificatieonderzoek te doen naar de herkomst van het geld, zoals het horen van [betrokkene 24] of het doen van onderzoek naar diens vermogenssituatie.
56. In de pleitnota is aangevoerd (randnummers 68-70) dat de woning aan de [h-straat 1] sinds augustus 2017 werd gehuurd op naam van [betrokkene 2] en dat er in totaal € 26.764 aan kosten voor deze woning werden voldaan aan de verhuurder. Daaruit wordt afgeleid ‘dat deze woning werd gehuurd en betaald vanaf de bankrekeningen waarvan de stortingen als witwassen zijn aangemerkt’. In dat verband wordt gewezen op een huurovereenkomst en op notities met de naam [betrokkene 24] ‘die lijken te duiden op bedragen uit augustus’. Uit de huurovereenkomst en notities met de naam [betrokkene 24] alsmede een verklaring van verdachte wordt afgeleid dat [betrokkene 24] deze woning vanaf 1 september 2018 tot in ieder geval 4 februari 2019 zou hebben bewoond. Aangevoerd wordt dat de verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 24] (omgerekend) een bedrag tussen de € 9.680 en € 10.560 aan huur heeft betaald. Aannemelijk zou zijn dat dit bedrag ‘op de rekening van [A] is gestort ten behoeve van de huur van deze woning door [betrokkene 24] ’.
57. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit een analyse van de bankrekeningen van de vennootschappen van de bedrijfsgroep waarop verdachte en [betrokkene 1] als (mede)rekeninghouder betrokken zijn, ‘een bedrag van in totaal € 1.390.825 contant is gestort’. En dat ‘in de mappen met administratie en op de computer bij [betrokkene 1] thuis geen dan wel een incomplete administratieve vastlegging en verantwoording voor de herkomst van de contante stortingen’ is aangetroffen. De rechtbank heeft onder het kopje ‘Verklaringen over de herkomst’ onder meer het ‘doorverhuren van onroerend goed’ vermeld. En stelt heel in het algemeen vast ‘dat de verklaring van verdachte over de herkomst van de contant gestorte en onder hem aangetroffen contante gelden niet is onderbouwd met enig stuk dat controle of verificatie mogelijk maakt’. De rechtbank concludeert uiteindelijk (meer in het algemeen) ‘dat verdachte over de herkomst van de tenlastegelegde gelden geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd, waarnaar nader onderzoek door het openbaar ministerie geboden was’. Het hof heeft, zo begrijp ik, geoordeeld dat hetgeen de verdediging in dit verband naar voren heeft gebracht een herhaling is van een in eerste aanleg gevoerd verweer en weerlegging vindt in de overwegingen in het vonnis en de bewijsmiddelen.
58. Naar het mij voorkomt heeft het hof door de overwegingen in het vonnis over te nemen toereikend gemotiveerd waarom de stelling dat [betrokkene 24] huuropbrengsten heeft betaald geen ‘concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring’ inhoudt dat de contante stortingen ter hoogte van dit bedrag niet van misdrijf afkomstig zijn. Ik neem daarbij in aanmerking dat de verklaring slechts gebaseerd is op een huurovereenkomst en notities, zonder dat het verband met de verdachte duidelijk wordt gelegd, terwijl de woning werd gehuurd op naam van medeverdachte [betrokkene 2] . En ik wijs erop dat niet alleen geen stuk is overgelegd dat controle of verificatie mogelijk maakt, maar dat ook mondeling geen gegevens inzake (de herkomst van) betalingen door [betrokkene 24] zijn verstrekt die verificatie mogelijk maakten.
59. De steller van het middel wijst voorts op het standpunt dat legaal inkomen is gegenereerd met ‘de doorlease/verhuur van een auto en de onderverhuur van een opslag aan [betrokkene 4] ’. Ook bij deze inkomstenbron zou aannemelijk zijn ‘dat deze bestond’ en had het OM verificatieonderzoek kunnen doen door [betrokkene 4] te horen ‘over de vraag of hij [verdachte] contant betaalde’ en door onderzoek te doen naar de inkomsten van [betrokkene 4] .
60. In de pleitnota wordt aangevoerd dat uit de verklaringen van de verdachte en [betrokkene 1] ‘lijkt te volgen dat [betrokkene 4] naast zijn mogelijke illegale handel ook handelde in legale voedingssupplementen en diervoeders en bovendien fitnessinstructeur was’. Daarom zou niet kunnen worden vastgesteld ‘dat het niet anders kan dan dat de door [betrokkene 4] contant betaalde gelden van misdrijf afkomstig waren’. Volgens de pleitnota is door [A] voor [betrokkene 4] een aanbetaling van € 10.000 gedaan voor een Volkswagen Passat en zouden 13 maandelijkse leasetermijnen zijn betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij daarvoor van [betrokkene 4] gemiddeld € 1.100 per maand contant ontving. Verder zou verdachte een door hem voor € 350,- gehuurde opslag voor € 500,- per maand aan [betrokkene 4] hebben onderverhuurd die hem daar contant voor betaalde.
61. Inzake [betrokkene 4] volgt uit de bewijsvoering dat voor hem een valse werkgeversverklaring, een valse arbeidsovereenkomst en drie valse salarisspecificaties zijn opgemaakt. Tot het bewijs gebezigd is de verklaring van verdachte inhoudend dat [betrokkene 4] niet heeft gewerkt voor [A] B.V. en nooit loon heeft ontvangen en dat hij [betrokkene 2] vroeg ‘werkgeversverklaringen te maken’. [10] Daaruit volgt een aanwijzing dat [betrokkene 4] illegale inkomsten had. Ook in verband met dit verweer is voorts van belang dat de rechtbank heeft vastgesteld dat ‘in de mappen met administratie en op de computer bij [betrokkene 1] thuis geen dan wel een incomplete administratieve vastlegging en verantwoording voor de herkomst van de contante stortingen’ is aangetroffen. De rechtbank heeft onder het kopje ‘Verklaringen over de herkomst’ onder meer de ‘lease/verhuur van auto’s aan derden’ en het ‘doorverhuren van onroerend goed’ vermeld. En de rechtbank heeft heel in het algemeen vastgesteld ‘dat de verklaring van verdachte over de herkomst van de contant gestorte en onder hem aangetroffen contante gelden niet is onderbouwd met enig stuk dat controle of verificatie mogelijk maakt’.
62. Aldus heeft het hof, door de bewijsoverwegingen in het vonnis over te nemen – meen ik − toereikend gemotiveerd waarom de stelling dat [betrokkene 4] de verdachte cash voor de auto en de opslag heeft betaald geen ‘concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring’ inhoudt dat de contante stortingen ter hoogte van dit bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Ik wijs er daarbij op dat ook inzake (de herkomst van) de gestelde betalingen door [betrokkene 4] mondeling evenmin gegevens zijn verstrekt die controle of verificatie mogelijk maakten.
63. De steller van het middel merkt op dat hetgeen is aangevoerd in verband met [betrokkene 4] mutatis mutandis ook zou gelden voor [betrokkene 20] (randnummers 76 tot en met 79). In de pleitnota is aangevoerd dat door [betrokkene 20] een bedrag van € 54.600 aan de verdachte zou zijn voldaan.
64. De raadsman geeft in de pleitnota aan dat [betrokkene 20] blijkens onderzoek van de FIOD ‘geen inkomen of vermogen binnen Nederland’ had, afkomstig is uit Libanon en dat medeverdachte [betrokkene 1] hem een ‘entrepreneur’ noemt. Volgens de verdachte zou hij handelen in onroerend goed en hij zou van [betrokkene 20] hebben vernomen dat [betrokkene 20] dit ‘naar aanleiding van vragen van de Belastingdienst met stukken zou hebben bewezen’. Ook in verband met dit verweer is van belang dat de rechtbank heeft vastgesteld dat ‘in de mappen met administratie en op de computer bij [betrokkene 1] thuis geen dan wel een incomplete administratieve vastlegging en verantwoording voor de herkomst van de contante stortingen’ is aangetroffen. En ‘dat de verklaring van verdachte over de herkomst van de contant gestorte en onder hem aangetroffen contante gelden niet is onderbouwd met enig stuk dat controle of verificatie mogelijk maakt’. En ook bij [betrokkene 20] zijn mondeling evenmin gegevens inzake (de herkomst van) diens betalingen verstrekt die controle of verificatie mogelijk maken.
65. Het hof heeft – meen ik – ook bij [betrokkene 20] kunnen oordelen dat niet van een ‘concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring’ sprake is, inhoudend dat de contante stortingen ter hoogte van dit bedrag niet van misdrijf afkomstig zijn.
66. De steller van het middel voert tenslotte aan dat in randnummer 87 van de pleitnota is aangevoerd dat het in eerste aanleg bewezenverklaarde witgewassen geldbedrag € 15.000,46 te hoog is vanwege een dubbeltelling van een geldleningsovereenkomst van de heer Van Lier in zowel de categorie contant betaalde facturen als contant verstrekte leningen.
67. Bij de stukken van het geding bevindt zich een overeenkomst van geldlening tussen [B] Holding B.V. (schuldeiser) en [P] (schuldenaar) gedateerd 16 november 2018 voor een bedrag van € 15.000. De naam van de vertegenwoordiger van [P] is [betrokkene 25] . Blijkens een ‘proces-verbaal bevindingen contante betalingen’ van 29 mei 2019 van [verbalisant 1] (AMB-034), dat zich eveneens bij de stukken van het geding bevindt, maakt deze overeenkomst deel uit van 30 facturen/overeenkomsten ‘waarop staat vermeld dat de factuur contant is betaald. [11]
68. Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een ‘proces-verbaal bevindingen verstrekte geldleningen’ van 8 maart 2019 van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (AMB-028). Uit bijlage 1 bij dit proces-verbaal volgt dat een ondertekende leningsovereenkomst van 16-11-2018 met een leningsbedrag van € 15.000 aan [betrokkene 25] van dat totaalbedrag deel uitmaakt. Uit dit proces-verbaal volgt voorts dat medeverdachte [betrokkene 1] op 21 februari 2019 over deze geldlening verklaard dat hij ‘in opdracht van [verdachte] dit geld contant aan die jongen (heeft) gegeven’. In AMB-034 wordt het totaalbedrag aan leningen waarvan leningsovereenkomsten zijn aangetroffen (€ 102.000) ontleend aan AMB-028.
69. Uit een en ander kan worden afgeleid dat de contante betaling van € 15.000 aan [betrokkene 25] op grond van de leningsovereenkomst van 16 november 2018 zowel bij de contant betaalde facturen/overeenkomsten is meegeteld als bij de leningsovereenkomsten. Hetgeen daaromtrent door de raadsman in hoger beroep naar voren is gebracht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het hof is daarop in het bestreden arrest niet ingegaan. Een en ander brengt tevens mee dat het oordeel van het hof dat de verdachte in totaal ongeveer € 1.542.116 heeft witgewassen niet toereikend is gemotiveerd.
70. Voor zover het middel daarover klaagt, slaagt het.
71. Tot cassatie behoeft dat echter niet te leiden. De aard en ernst van het bewezenverklaarde worden niet aangetast als het in de bewezenverklaring vermelde geldbedrag (ongeveer € 1.542.116) met een bedrag van € 15.000 wordt verminderd. [12] Belang bij cassatie ontbreekt derhalve.
72. Ten overvloede merk ik op dat aard en ernst van het bewezenverklaarde naar het mij voorkomt ook niet worden aangetast als het bewezenverklaarde bedrag wordt verminderd met één of meer van de bedragen die in verband met andere verweren worden genoemd. Bij [betrokkene 24] gaat het (volgens de raadsman) om ongeveer € 10.200, bij [betrokkene 4] om € 24.300,- en € 11.500,- en bij [betrokkene 20] om € 54.600,-. Opgeteld is dat minder dan 10% van het bewezenverklaarde bedrag.
73. Het middel leidt niet tot cassatie.
Bespreking van het vijfde middel
74. Het vijfde middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed de onttrekking aan het verkeer heeft bevolen van twee telefoons.
75. Het vonnis houdt onder meer het volgende in:

8. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee PGP telefoons en een geldtelmachine (nrs. 14, 19 en 20 van de beslaglijst) dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 6 en 7 bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen zijn begaan of voorbereid en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
(…)
11. Beslissing
De rechtbank:
(…)
Onttrekt aan het verkeer:
14 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart; [...]
(…)
20 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart; [...] ’
76. Het bestreden arrest houdt onder meer in:

‘Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof tot een andere strafoplegging en tot andere beslissingen komt met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen onder goednummers 1 tot en met 13, 16, 19 en 21 − ten aanzien daarvan wordt het vonnis vernietigd − en dat het de bewijsoverwegingen aanvult en gedeeltelijk vervangt op de hierna te melden wijze.
(…)

Beslag

In aanvulling op de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de onder nummer 14 en 20 vermelde PGP (‘
pretty good privacy’) toestellen overweegt het hof dat dergelijke toestellen (hoofdzakelijk) gebruikt worden in het illegale circuit teneinde vrijelijk te kunnen communiceren zonder detectie door opsporingsdiensten. In zoverre acht het hof het ongecontroleerde bezit van deze toestellen in strijd met de wet of het algemeen belang en voor onttrekking vatbaar.’
77. De steller van het middel voert aan dat deze overwegingen erop duiden dat rechtbank en hof als grondslag voor onttrekking aan het verkeer artikel 36c sub 3o Sr voor ogen hadden, maar dat noch het hof, noch de rechtbank feitelijke vaststellingen heeft gedaan omtrent het gebruik van deze telefoons. Vastgesteld noch gebleken zou zijn ‘of met deze telefoons is gecommuniceerd en zo ja of dit door [verdachte] dan wel medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is gedaan, met wie deze communicatie zou hebben plaatsgevonden en of deze communicatie gerelateerd kan worden aan de deelname aan een criminele organisatie’. Uit het dossier zou niet eens volgen ‘dat de telefoons werkten’.
78. Uit de bewijsvoering volgt dat telefoons een belangrijke rol speelden bij de deelname van de verdachte aan de organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk hadden welke onder 6 en 7 bewezen is verklaard. De rechtbank heeft onder het kopje ‘Ten aanzien van de feiten 2 en 6’ verklaringen van [betrokkene 5] opgenomen waaruit volgt dat in de auto iedere keer ‘een mobiele telefoon (lag) met daarop een telefoonnummer opgeslagen’ en dat degene die hij elke keer aan de telefoon had als hij dat nummer belde de verdachte was. Toen hij werd aangehouden is hij weggerend en heeft hij ‘de telefoon weggegooid’; hij had toen de verdachte aan de lijn. Hij verklaart dat verdachte hem begeleidde ‘bij alle transporten die ik heb gedaan. Hij vertelde me hoeveel cocaïne ik aan wie moest overdragen en waar ik dat moest doen. Hij was ook degene die ik moest bellen als ik voorbij de Douane was in Ierland. [verdachte] appte of belde me ook altijd om te vragen of alles gelukt was.’ [betrokkene 5] kreeg van verdachte ‘een kenteken en merk voertuig te horen. (…) Het kenteken appte hij over het algemeen naar de telefoon die ik meekreeg. Ik dacht een Nokia’. Onder het kopje ‘Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 6’ zijn processen-verbaal van uitlevering van bescheiden en gegevens rechtshulpverzoek Noorwegen opgenomen met uitwerkingen van opnamen van tapgesprekken van [betrokkene 14] met verdachte, en voorts rapporten inzake verkeersgegevens die op gesprekken gevoerd door [betrokkene 14] , zijn vrouw en verdachte betrekking hebben. De rechtbank stelt in de bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 6 en 7 onder meer vast dat [betrokkene 5] tijdens elke reis ‘op vaste momenten (na het passeren van de Ierse douane) telefonisch contact (had) met verdachte’; dat verdachte ‘aan koerier [betrokkene 14] telefonisch instructies gaf tijdens het drugstransport’ en dat de verdachte beschikte over een PGP-telefoon.
79. Uit de bewijsvoering volgt niet rechtstreeks dat beide aan het verkeer onttrokken telefoontoestellen bij deze telefonische communicatie een rol hebben gespeeld. Dat is – meen ik – evenwel ook niet vereist. Voldoende is dat de opgelegde straf of maatregel een toereikende basis vindt in het verhandelde ter terechtzitting. Een dergelijke toereikende basis is naar het mij voorkomt in de onderhavige zaak aanwezig. Het telefoontoestel [...] is op 31 januari 2019, zo begrijp ik, in beslag genomen onder de verdachte bij een doorzoeking aan de [e-straat 1] te [plaats] . [13] Het telefoontoestel [...] is op 15 oktober 2019 in beslag genomen onder de verdachte bij een doorzoeking aan de [f-straat 1] te [plaats] . [14] Ik merk daarbij op dat in de pleitnota die op de terechtzitting van 13 april 2023 is overgelegd, niet is bestreden dat de beide PGP telefoons die de rechtbank reeds aan het verkeer had onttrokken deze telefoons betreffen.
80. Uit de vaststellingen van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte in het kader van het deelnemen aan de criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetfeiten gebruik maakte van (één of meer) telefoons. Uit de verklaring van de verdachte dat hij over een PGP-telefoon beschikte, de locaties waar beide telefoons in beslag zijn genomen en hetgeen het hof over het gebruik van deze toestellen heeft overwogen, heeft het hof – meen ik − kunnen afleiden dat de verdachte bij deze communicatie van de aan het verkeer onttrokken telefoons gebruik maakte. Tegen die achtergrond heeft het hof kunnen oordelen dat in het bijzonder het onder 6 bewezenverklaarde feit met behulp van deze telefoons is ‘begaan’ (artikel 36c onder 3o Sr). Ik neem daarbij in aanmerking dat in de pleitnota slechts is betoogd dat ‘deze telefoontoestellen niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer nu het ongecontroleerd bezit van telefoontoestellen niet in strijd kan worden geacht met de wet of het algemeen belang’. Dat het vereiste verband met de bewezenverklaarde feiten ontbrak is niet gesteld.
81. Ik merk ten overvloede nog op dat ingeval het hof op grond van artikel 36d Sr tot onttrekking aan het verkeer was overgegaan de eis van een verband met het strafbare feit niet had gespeeld. Uit de locatie waar beide telefoons in beslag zijn genomen kan worden afgeleid dat beide telefoons aan de verdachte toebehoren. In cassatie wordt niet bestreden dat het hof heeft kunnen oordelen dat het ongecontroleerde bezit van beide PGP-telefoons in strijd is met de wet of met het algemeen belang. In zoverre rijst ook de vraag naar het belang bij cassatie.
82. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Bespreking van het zesde middel
83. Het zesde middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
84. Uit de cassatieakte blijkt dat op 23 juni 2023 cassatie is ingesteld tegen het arrest van het hof. Nu de verdachte in verband met deze zaak in voorlopige hechtenis verblijft bedraagt de inzendtermijn zes maanden. De stukken van het geding zijn op 9 april 2024 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat betekent dat de inzendtermijn met drie en een halve maand is overschreden. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad arrest zal wijzen nadat meer dan 16 maanden na het instellen van cassatieberoep zijn verstreken. Ook dat dient tot strafvermindering te leiden.
85. Het middel slaagt.
Afronding
86. De eerste vijf middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81, eerste lid, Wet RO ontleende formulering. Het zesde middel slaagt.
87. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.EHRM 26 november 2024, nr. 1618/18 (
3.Laatstelijk gewijzigd door de Wet van 20 april 2016,
4.Wet van 23 juni 1976,
6.Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961, met bijlagen; New York, 30 maart 1961,
7.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
8.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
9.HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156.
10.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2021.
11.Zie ook Bijlage 1 DOC-023 bij dit proces-verbaal.
12.Vgl. (onder meer) HR 17 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY770 en meer recent HR 28 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:769.
13.Proces-verbaal van doorzoeking [e-straat 1] , [plaats] . Aldaar werd verdachte aangetroffen ‘samen met een vrouw genaamd [betrokkene 19] ’ (p. 1). De lijst van inbeslaggenomen goederen vermeldt een ‘DIGI mobiele telefoon bq aquaris zwart sim zit in de hoes’.
14.Proces-verbaal verslag van doorzoeking [f-straat 1 en 2] [plaats] . Op dat adres ‘is de massagesalon [N] gevestigd’ en zijn ‘diverse aan [verdachte] gelieerde besloten vennootschappen ingeschreven’ (p. 1). De lijst van inbeslaggenomen goederen vermeldt onder meer ‘DIGI: mobiele telefoon’.