ECLI:NL:PHR:2025:1029

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
21 september 2025
Zaaknummer
24/03803
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en de beoordeling van dwangmiddelen en uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die is veroordeeld voor mensenhandel door het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte is op 4 oktober 2024 veroordeeld tot eenentwintig maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer, een kwetsbare vrouw, prostitutiewerkzaamheden tegen haar wil heeft ondergaan door middel van dwangmiddelen. De verdediging heeft in cassatie één middel van cassatie voorgesteld, waarin motiveringsklachten zijn geuit over de bewezenverklaring van dwangmiddelen en uitbuiting. Het hof heeft in zijn oordeel de kwetsbaarheid van het slachtoffer, de afhankelijkheidsrelatie en de psychische druk die de verdachte op het slachtoffer heeft uitgeoefend, meegewogen. De conclusie van de procureur-generaal is dat het middel faalt en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak. De zaak benadrukt de noodzaak om de omstandigheden van de betrokkenen in zaken van mensenhandel zorgvuldig te beoordelen, vooral als het gaat om de beoordeling van dwang en uitbuiting.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/03803

Zitting23 september 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 4 oktober 2024 (parketnummer 20-000519-22) door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 1°, 4°, 6° en 9° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, een persoon is bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt", veroordeeld tot eenentwintig maanden gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest conform artikel 27 lid 1 Sr. Het hof heeft ook een beslissing genomen inzake het beslag en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), een en ander als nader in het arrest bepaald. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging van de straf bevolen, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 23 januari 2020 (parketnummer 01-880453-18) van de rechtbank Oost-Brabant, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.M. Kuyp, advocaat in Laren (Noord-Holland), en J.L. Baar, advocaat in Arnhem, hebben één middel van cassatie voorgesteld met motiveringsklachten over de bewezenverklaring.

Het middel

Deelklacht 1
3. In het middel zijn twee deelklachten te ontwaren. Allereerst richten de stellers van het middel hun pijlen op ’s hofs vaststelling dat de verdachte met zijn handelingen opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de prostitutiewerkzaamheden tegen haar wil heeft ondergaan (‘dwangmiddelen’).
4. De stellers van het middel formuleren in dat kader twee standpunten:
1. Uit de verklaringen van het slachtoffer volgt dat de verdachte heeft gezegd dat er ook andere vrouwen voor hem in de prostitutie wilden werken. Nu het slachtoffer aan die verklaring van de verdachte zelf de gevolgtrekking heeft verbonden dat de relatie over zou zijn als zij dat niet (meer) zou willen, is van een dwangmiddel geen sprake;
2. Uit de verklaringen van het slachtoffer volgt tevens dat de verdachte aan het slachtoffer een leven in Spanje in het vooruitzicht heeft gesteld en dat daarvoor eerst geld verdiend moest worden. Ook dit levert, ondanks de kwetsbare positie van het slachtoffer (welke kwetsbaarheid de stellers van het middel op zichzelf niet betwisten), geen dwangmiddel op.
5. Het hof heeft hierover het volgende overwogen:

Verder acht het hof bewezen dat de verdachte heeft gedwongen door en gedreigd met een ‘andere feitelijkheid’. Aan het begin van de relatie werd [slachtoffer] al te kennen gegeven dat de verdachte ook andere vrouwen kende die wel in de prostitutie wilden werken. [slachtoffer] was daardoor bang dat het einde relatie zou zijn als zij niet in de prostitutie ging werken. Dat aandringen en geen nee durven zeggen komt ook terug in de zaken van [naam 1] en [naam 2] . Verder heeft de verdachte, zoals hiervoor al is genoemd, een mooie toekomst in Spanje in het vooruitzicht gesteld. Daar moest echter wel wat tegenover staan, namelijk dat [slachtoffer] voldoende geld zou verdienen met prostitutiewerkzaamheden. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door deze handelingen opzettelijk veroorzaakt dat [slachtoffer] de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Zij was dit niet van plan, wilde dit niet, maar de verdachte heeft opzettelijk een zodanige psychische druk uitgeoefend dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten. Daarbij betrekt het hof wederom de (kwetsbare) persoonlijkheid van [slachtoffer].”
6. Het hof baseert zijn oordeel kennelijk onder andere op het volgende, voor de beoordeling van deze klacht relevante bewijsmiddel:

Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2021, dossierpagina’s 53-58, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
(…)
V: Je gaf in het gesprek ook aan dat je het gevoel had dat je misleid was door [verdachte] . Waardoor heb je dat gevoel?
A: Eerst hadden we een date, hij kwam lief en leuk over. Het werk wat hij deed bij [A] vond hij niks. Ik werkte op dat moment in de wellness in [plaats] bij [B] . [verdachte] vertelde me dat hij zijn oude baantje als chauffeur van een prostituee wel weer wilde oppakken. De ex-vrouw van [verdachte] deed dit werk ook in het verleden. Hij zei dat hij een betrouwbaar iemand nodig had en vroeg of ik dat misschien wilde doen. Ik was bang dat als ik het niet deed dat ik hem dan kwijt zou raken. Wij hadden deze gesprekken helemaal in het begin van onze relatie via WhatsApp. Ik heb deze gesprekken niet meer op mijn telefoon.
V: Waardoor dacht je dat?
A: Ik hou zoveel van hem en hij was zo lief en hij gaf mij complimentjes.
V: Wat zou er gebeuren als je het niet in de prostitutie was gaan werken?
A: Dan denk ik dat het einde relatie was. Hij zei wel eens tegen mij dat er wel meer vrouwen waren die het wel wilde doen. Ik dacht dan ‘oh nee ik wil hem niet kwijt’.
V: Je leerde vervolgens [verdachte] in augustus 2020 kennen. Wat waren jullie toekomstplannen samen?
A: [verdachte] liet mij zien dat het erg mooi was om in Spanje in [plaats] een appartement te hebben en om daar een leven op te bouwen. [verdachte] zei dat als we aan onze toekomst wilden werken, we daar wel wat voor moesten doen. En zo kwam de escort ter sprake. Het idee was om direct te starten in de escort, in de eerste instantie in de illegaliteit, maar om niet gepakt te worden sloten we ons aan bij een escortbedrijf, zodat we konden zeggen dat we daarvoor werkten als we aan de kant gezet zouden worden door de politie.”
7. Uit het bestreden arrest blijkt verder dat het hof nadrukkelijk heeft stilgestaan bij de kwetsbare persoon en positie van het slachtoffer. Vastgesteld is dat bij het slachtoffer sprake is van een lage intelligentie (zwakbegaafdheid), (al dan niet in combinatie met) PTSS en de nader in het arrest omschreven persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken. Dit zorgde er volgens het hof voor dat de keuzevrijheid van het slachtoffer was ingeperkt en dat zij ten tijde van het ten laste gelegde in een kwetsbare positie verkeerde. Daarnaast betrekt het hof in zijn oordeel de eerdere veroordeling van de verdachte van 23 januari 2020 wegens mensenhandel van twee vrouwen. Die zaken vertonen een aantal belangrijke overeenkomsten met de onderhavige zaak, zodat daaruit een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kan worden opgemaakt, [1] en dienen derhalve als steunbewijs in de onderhavige zaak.
8. Op basis hiervan heeft het hof kennelijk geoordeeld dat de gedachte van het slachtoffer – dat zij de verdachte kwijt zou raken – geen losstaande gedachte betreft, maar het resultaat is van door de verdachte (bewust) uitgeoefende (psychische) druk op een verstandelijk beperkte vrouw en dat derhalve sprake is van ‘dwangmiddelen’ in de zin van artikel 273f Sr. Dat oordeel acht ik gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak, niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
9. De klacht is tevergeefs voorgesteld.
Deelklacht 2
10. De tweede deelklacht borduurt in zekere zin voort op de eerste en stelt dat zelfs als er dwangmiddelen in het spel waren, daaruit niet volgt dat sprake is van uitbuiting. Niet is gebleken dat het slachtoffer
nietde vrije keuze had over de inhoud, omvang en momenten van haar werkzaamheden. Zo ging bijvoorbeeld al het door het slachtoffer en de verdachte verdiende geld op één hoop, kon het slachtoffer haar eigen schuld met het verdiende geld afbetalen en heeft zij zelf het gesprek gevoerd met het escortbureau teneinde daar in dienst te treden. Ook blijkt volgens de stellers van het middel niet dat haar keuzevrijheid op een andere wijze is ingeperkt en is van een uitbuitingssituatie dus niet gebleken.
11. Het hof heeft ten aanzien van de uitbuiting als volgt overwogen:

(Oogmerk van) uitbuiting
In het eerste onderdeel van het eerste lid van art. 273f Sr zijn gedragingen strafbaar gesteld die betrekking hebben op de activiteit van mensenhandel; handelingen die ertoe strekken een ander in een uitbuitingssituatie - dat wil zeggen een situatie die gelegenheid tot uitbuiting schept - te brengen. Voor de vervulling van de delictsomschrijving volstaat dat de verdachte met zijn gedragingen het oogmerk van uitbuiting van een ander heeft gehad. Niet is vereist dat de ander daadwerkelijk is uitgebuit (HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:B17099).
Voor een bewezenverklaring van art. 273f, lid 1, sub 4, Sr hoeft niet vast te staan dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting had. Wel moet worden vastgesteld dat de in die onderdelen omschreven gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
In art. 273f, lid 1, sub 9, Sr is uitbuiting ook een impliciet bestanddeel. Van uitbuiting in de context van sub 9 is niet slechts sprake als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt, dan wel beweegt, hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (ECLI:NL:HR:2020:191).
Het zesde onderdeel van het eerste lid van art. 273f Sr tot slot, stelt het profijt trekken uit de uitbuiting van een ander strafbaar. Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel is vereist dat het opzet van de dader behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht was op de uitbuiting van een ander (HR 8 september 2015, NJ 2015/374).
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepalingen, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit kan immers worden afgeleid dat de verdachte - gedurende een periode van 3 maanden - economisch voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en dat hij haar, door het gebruik van vorenbedoelde dwangmiddelen, in een positie heeft gebracht waarin het voor haar niet mogelijk was om zich aan de situatie te onttrekken. De situatie van [slachtoffer] was niet gelijk te stellen aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. De verdachte was uit op het verdienen van geld en gebruikte (de relatie met) [slachtoffer] daarvoor. Door de genoemde middelen en handelingen werd [slachtoffer] belemmerd in haar keuzevrijheid.
Artikel 273f, eerste lid, sub 9 van het Wetboek van Strafrecht
Uit de bewijsmiddelen komt naar het oordeel van het hof naar voren dat [slachtoffer] de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden steeds eerst aan de verdachte moest afstaan en dat dit geld vervolgens in een kluis moest worden gedaan. Die kluis stond in de woning van de verdachte. De helft van de opbrengst, althans wat overbleef na aftrek van het deel dat moest worden afgestaan aan het escortbedrijf, ging naar de verdachte. Het hof is van oordeel dat de verdachte aangeefster heeft bewogen om geld af te staan door middel van de vorenbedoelde dwangmiddelen. Zulks wordt onderschreven door de invloed die de verdachte uitoefende op aangeefster om geld te (blijven) verdienen met prostitutie zodat ze een mooie toekomst zouden hebben, hij de bedragen voorstelde en hij boos werd als [slachtoffer] zonder zijn medeweten een (in zijn visie te lage) prijs bepaalde. Daarmee stelt het hof vast dat de verdachte aangeefster heeft gedwongen en bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan, hetgeen leidt tot een bewezenverklaring van art. 273f, lid 1, sub 9 Sr.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6, van het Wetboek van Strafrecht
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie van [slachtoffer] . [slachtoffer] leerde verdachte kennen in augustus 2020 en zij krijgen vrijwel direct een relatie. Al snel na het begin van de relatie begint [slachtoffer] op instigatie van de verdachte met prostitutiewerk. De verdachte draagt financieel niets bij aan [slachtoffer] , maar teert wel op haar inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden. De verdachte beheert het geld en wendde dit voor een aanzienlijk deel te eigen bate aan. Ook werden de auto’s waar de verdachte (ook) gebruik van maakte, de boodschappen en een deel van zijn eigen vaste lasten, betaald van de opbrengsten van [slachtoffer] uit prostitutiewerk. Het hof komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte eveneens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer].”
12. In het bestreden arrest heeft het hof nadrukkelijk stilgestaan bij de vraag of sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f Sr. In dit verband heeft het hof acht geslagen op de kwetsbaarheid van het slachtoffer, de afhankelijkheidsrelatie, de dwangmiddelen en het financieel voordeel waartoe het handelen van de verdachte strekte. De verdachte beheerde het door het slachtoffer verdiende geld en wendde dit routineus te eigen bate aan, zonder dat het slachtoffer hierin enige zeggenschap had. Het oordeel van het hof dat de handelingen van de verdachte tot uitbuiting strekten c.q. dat uitbuiting zich heeft voorgedaan, acht ik niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer volgens de stellers van het middel in de uitvoering enige praktische keuzes kon maken (de vraag in hoeverre daar overigens werkelijk sprake van is/was laat zich m.i. overigens niet in cassatie beantwoorden), neemt de uitbuitingssituatie in deze zaak niet weg.
13. De klacht is tevergeefs voorgesteld.

Slotsom

14. Het middel faalt in alle onderdelen en kan naar mijn mening worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zo stelde de verdachte in de andere zaken bijvoorbeeld ook een beter leven in Spanje in het vooruitzicht.