Conclusie
R. Le Grand q.q.in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Eendracht Gerechtsdeurwaarders & Credit Management B.V., en
Rexwinkel B.V.,
Le Grand q.q.(in mannelijk enkelvoud) en individueel als
curatorrespectievelijk
Rexwinkel. Verweerder in cassatie wordt aangeduid als het
CJIB.
1.Inleiding
2.Feiten
[A]) heeft een deurwaarderskantoor gedreven en beschikte daarbij over een kwaliteitsrekening als bedoeld in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna:
Gdw).
Samenwerkingsovereenkomst). Ter uitvoering van die overeenkomst is Eendracht Gerechtsdeurwaarders & Credit Management B.V. (hierna:
Eendracht) opgericht. In augustus 2017 zijn Eendracht, [A] en de (indirect) bestuurder van [A] , [betrokkene 1] (hierna:
[betrokkene 1]), overeengekomen dat [A] houder is en blijft van de op dat moment bestaande contracten, waaronder het contract van het CJIB. [3]
3.Procesverloop
de rechtbank). Het CJIB heeft gevorderd, kort weergegeven, dat voor recht wordt verklaard dat het CJIB rechthebbende is op het (aandeel in het) saldo op de kwaliteitsrekening van het gefailleerde Eendracht ten bedrage van € 418.750,64 en dat de curator en [A] worden veroordeeld te gehengen en te gedogen dat de waarnemend gerechtsdeurwaarder dat saldo aan het CJIB uitkeert, met veroordeling van de curator en [A] in de proceskosten.
het vonnis) heeft de rechtbank de vorderingen van het CJIB toegewezen en de reconventionele vordering van [A] afgewezen, met veroordeling van de curator en [A] in de proceskosten in conventie en veroordeling van [A] in de proceskosten in reconventie. De rechtbank is van oordeel dat het CJIB rechthebbende is op het aandeel in het saldo op de kwaliteitsrekening van Eendracht ter omvang van € 418.750,64 (hierna:
het saldo).
het bestreden arrest) heeft het hof het vonnis bekrachtigd en de curator en Rexwinkel, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof komt tot het oordeel dat het CJIB en niet [A] de rechthebbende is op het saldo.
ten behoeve vanhet CJIB heeft geïncasseerd, bij schuldenaren van alleen het CJIB, welke schuldenaren alleen wat betreft hun schuld aan het CJIB bevrijdend aan die deurwaarder konden betalen. Anders dan de curator en Rexwinkel aanvoeren, volgt uit de hiervoor beschreven beschermingsdoelstelling van artikel 19 GDW dat degene “
ten behoeve van” wie op de bijzondere rekening is gestort in de zin van die bepaling niet (noodzakelijkerwijs) de rechtstreekse opdrachtgever is van de incasserende deurwaarder, maar de oorspronkelijke schuldeiser van de te incasseren vordering. Het is ook deze schuldeiser die de deurwaarder op zijn exploten vermeldt als degene ten behoeve van wie op de kwaliteitsrekening moet worden betaald. Een andere uitleg zou leiden tot het ongerijmde gevolg dat die schuldeiser achter het net zou vissen wanneer de deurwaarder aan wie hij zijn incasso-opdracht heeft gegeven, die opdracht op zijn beurt aan een collega doorgeeft. Dat Eendracht ingevolge de Samenwerkingsovereenkomst de feitelijke incassowerkzaamheden heeft verricht in opdracht van [A] maakt daarom niet dat [A] dan ook een vorderingsrecht heeft jegens Eendracht om zonder instemming van het CJIB, ten laste van de kwaliteitsrekening betalingen te (laten) doen naar haar eigen privérekening, en al helemaal niet als op voorhand vaststaat dat die betalingen ten gevolge van het faillissement van [A] niet terecht gaan komen bij het CJIB voor wie zij, zoals tussen partijen vaststaat, zijn bestemd.”
afgescheidenvermogen, dat wat betreft het voor het CJIB geïncasseerde bedrag van € 418.750,64 uitsluitend aan het CJIB ‘toebehoort’. Reeds om die reden strandt het beroep van de curator en Rexwinkel op het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2003. [12] In die zaak ging het namelijk om gelden die nu juist
nietop een kwaliteitsrekening waren gestort. Niet valt in te zien dat en hoe het aan het CJIB toebehorende saldo op de kwaliteitsrekening van Eendracht zonder daarvoor bestaande titel, die de curator en [A] tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd niet hebben kunnen geven, op enig moment aan [A] is gaan ‘toebehoren’, of [A] bij de gemaakte incassoafspraken nu heeft gehandeld als middellijk vertegenwoordiger voor het CJIB of niet. Het door de curator en Rexwinkel gehuldigde, andersluidende standpunt vindt geen steun in het recht.”
ten behoeve vanwie geldbedragen op de kwaliteitsrekening zijn gestort. Dat is niet noodzakelijkerwijs de rechtstreekse opdrachtgever van de incasserende deurwaarder.
ten behoeve vanhet CJIB heeft geïncasseerd (bij schuldenaren van alleen het CJIB, die alleen wat betreft hun schuld aan het CJIB bevrijdend aan die deurwaarder konden betalen). De deurwaarder vermeldt op zijn exploten ook het CJIB als degenen ten behoeve van wie op de kwaliteitsrekening moet worden betaald. Het geld is bestemd voor het CJIB.
4.Bespreking van het cassatiemiddel
[A].
(mijn onderstrepingen, ook in citaten hierna, tenzij anders vermeld):
De gerechtsdeurwaarder is verplicht bij een bankals bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht
een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt. Gelden die aan de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. (…).
De gerechtsdeurwaarder is bij uitsluiting bevoegd tot het beheer en de beschikking over de bijzondere rekening.De gerechtsdeurwaarder kan met een rechthebbende overeenkomen om zijn aandeel in het saldo van de bijzondere rekening periodiek uit te keren. Hij kan aan een onder zijn verantwoordelijkheid werkzame persoon volmacht verlenen.
Ten laste van deze rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende.(…)
Het vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden. Het aandeel van iedere rechthebbende wordt berekend naar evenredigheid van het bedrag dat te zijnen behoeve op de bijzondere rekening is gestort.(…)
Een rechthebbende heeft voor zover uit de aard van zijn recht niet anders voortvloeit, te allen tijde recht op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de bijzondere rekening.Is het saldo van de bijzondere rekening niet toereikend om aan iedere rechthebbende het bedrag van zijn aandeel uit te keren, dan mag de gerechtsdeurwaarder aan de rechthebbende slechts zoveel uitkeren als in verband met de rechten van de andere rechthebbenden mogelijk is.
In dat geval wordt het saldo onder de rechthebbenden verdeeld naar evenredigheid van ieders aandeel, met dien verstande dat, indien een gerechtsdeurwaarder zelf rechthebbende is, hem slechts wordt toegedeeld hetgeen overblijft, nadat de andere rechthebbenden het hun toekomende hebben ontvangen.”
Wna). [14] In beide gevallen behoort de vordering op de bank toe aan de gezamenlijke rechthebbenden (art. 19 lid 2 Gdw en art. 25 lid 3 Wna) en valt
die vordering dus niet in het vermogenvan de gerechtsdeurwaarder/notaris, terwijl deze wel – en: bij uitsluiting – bevoegd is over de kwaliteitsrekening te beschikken; een rechthebbende kan niet zelf rechtstreeks zijn rechten uitoefenen tegenover de bank waarbij de derdengeldenrekening wordt gehouden.
Kadasterkosten-zaak, [15] waar het ging om de vraag of het Kadaster voor zijn vorderingen wegens inschrijvingskosten en wegens recherchekosten rechthebbende is in de zin van art. 25 lid 3 Wna op een aandeel in de kwaliteitsrekening van een notaris. De Hoge Raad overwoog:
is beoogd een regeling te treffen die het mogelijk maakt om gelden van derden die de notaris tijdelijk onder zich heeft, buiten het eigen vermogen van de notaris te houden en te vrijwaren voor verhaal door zijn schuldeisers. De notariële kwaliteitsrekening beoogt in de eerste plaats bescherming te bieden aan de financiële belangen van de cliënten van een notaris. Die cliënten moeten erop kunnen vertrouwen dat de bij de notaris gestorte gelden terechtkomen bij degenen voor wie zij bestemd zijn, aldus de memorie van toelichting. [16] Daarnaast biedt de notariële kwaliteitsrekening bescherming aan derden. Blijkens de toelichting op art. 25 Wna is beoogd om derden voor wie de notaris in verband met zijn werkzaamheden in zijn hoedanigheid tijdelijk geld onder zich neemt, te beschermen tegen déconfitures, fraude daaronder begrepen. [17] ”
Kadasterkosten-zaak in het
Centavos-arrest het volgende overwogen: [19]
degenen ten behoeve van wie gelden op de rekening zijn bijgeschreven,
onder de voorwaarden die in hun onderlinge verhouding nader gelden. [20] ”
diegenenzijn
ten behoeve van wie geldbedragen op die kwaliteitsrekening zijn gestort,
onder de voorwaarden die gelden in hun onderlinge verhoudingen. [22] ”
Kadasterkostenoverwoog de Hoge Raad dat het strookt met de bestaansgrond van de notariële kwaliteitsrekening: [25]
dat niet alleen de cliënten van de notaris, maar ook derden kunnen worden aangemerkt als rechthebbendenop een met inachtneming van art. 25 lid 3 Wna te berekenen aandeel in het saldo van de notariële kwaliteitsrekening. Daarvoor is in het bijzonder grond indien een partij bij de rechtshandeling waarvoor de notaris is ingeschakeld, ten behoeve van een derde een geldbedrag op de notariële kwaliteitsrekening bijschrijft of laat bijschrijven in direct verband met die rechtshandeling. In een dergelijk geval moet die partij erop kunnen vertrouwen dat dit geldbedrag terechtkomt bij de derde voor wie het is bestemd,
ongeacht of de derde een schuldeiser is van die partij of van de notaris.”
had [A] als middellijk vertegenwoordiger als enige een vorderingsrecht jegens haar contractuele wederpartij (Eendracht)?” [29] Het is die vraag die Le Grand q.q. bevestigend beantwoordt, maar zijn nogal eenzijdige weergave van het partijdebat strookt niet met het bestreden arrest. Daarin overweegt het hof kernachtig dat de inzet van de procedure de vraag is “
wie de rechthebbende is op een bedrag van € 418.750,64 aan geïncasseerde vorderingen van het CJIB op de kwaliteitsrekening van het failliet verklaarde deurwaarderskantoor Eendracht.” [30] Dat is, gelet op de bijzondere kenmerken van een kwaliteitsrekening, [31] een andere vraag die zich niet laat reduceren tot hetgeen volgens Le Grand q.q. de centrale vraag is.
onder de voorwaarden die in hun onderlinge verhouding nader gelden” uit de cassatierechtspraak over het rechthebbendenbegrip (zie 4.7). Daarbij gaat het middel eraan voorbij dat het woordje ‘hun’ terugslaat op ‘rechthebbenden’ (meervoud). Het vorderingsrecht op de bank, dat voortvloeit uit de kwaliteitsrekening, behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden (art. 19 lid 3 Gdw, zie 4.5 hiervoor). In gevallen waarin sprake is van meerdere rechthebbenden zal ieders aandeel in het saldo moeten worden vastgesteld. Dat is echter niet aan de orde in de huidige procedure omdat partijen het erover eens zijn dat er één rechthebbende is op het saldo en uitsluitend in geschil is of dat het CJIB of [A] is. [32] Er zijn hier niet meerdere rechthebbenden en daarom spelen onderlinge verhoudingen tussen rechthebbenden hier geen rol.
nietde rechthebbende omdat het saldo niet tot de boedel behoort (zie reeds 4.5). [33]
art. 7:414 BW (rov. 6.8 en 6.9)”
vorderingsrecht heeft jegens Eendracht” van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof miskent de hier toepasselijke wettelijke regeling inzake lastgeving ter incasso
op eigen naamals bedoeld in art. 7:414 BW, op grond waarvan [A] als enige juridisch gerechtigd was om betalingen te laten doen van de kwaliteitsrekening naar de eigen rekening en/of naar een andere rekening. [34]
Nr. 14van de procesinleiding werpt klachten op voor zover het oordeel van het hof – dus: dat [A] geen vorderingsrecht heeft jegens Eendracht om ten laste van de kwaliteitsrekening betalingen te (laten) doen naar de eigen bankrekening van [A] – niet onjuist zou zijn. In dat geval zou de beoordeling onvoldoende begrijpelijk zijn gemotiveerd. Nu het hof in het midden laat of sprake is van middellijke vertegenwoordiging valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, tegen die achtergrond niet in te zien waarom [A] geen “
vorderingsrecht” heeft jegens Eendracht en evenmin gerechtigd zou zijn betalingen te laten doen van de kwaliteitsrekening van Eendracht. Het hof heeft in ieder geval niet voldoende duidelijk en begrijpelijk gerespondeerd op de essentiële stellingen die daarover zijn ingenomen, zoals in nr. 9 van de procesinleiding besproken en samengevat.
Nr. 15bevat klachten voor het geval de bestreden overwegingen zó moeten worden gelezen dat het hof daarin een impliciet oordeel geeft over de uitleg van de overeenkomst. Dat impliciete oordeel is dan niet voorzien van een begrijpelijke motivering. Het hof had niet, althans niet zonder nadere motivering, voorbij mogen gaan aan het uitdrukkelijke aanbod getuigen te horen over (de uitleg van) de overeenkomsten en de rechtsverhouding tussen Eendracht, [A] en het CJIB.
vorderingsrecht heeft jegens Eendracht om (…) ten laste van de kwaliteitsrekening betalingen te (laten) doen naar haar eigen privérekening” (rov. 6.8), en dat het hof
op basis daarvanoordeelt dat “
CJIB, en niet [A] , de rechthebbende is op [het saldo op] de kwaliteitsrekening van Eendracht” (rov. 6.8).
ten behoeve van [A]op de kwaliteitsrekening van Eendracht zouden zijn gestort.
is) op het saldo, en dat het CJIB een vordering heeft op de bank waarbij de kwaliteitsrekening wordt aangehouden.
subonderdeel 1.3, eerste alinea.Het hof kon namelijk in het midden laten of sprake is van middellijke vertegenwoordiging. Het hof was ook niet gehouden om nader in te gaan op de (vermeende) stelling van de curator dat in dit geval sprake was van een overeenkomst voor lastgeving
ter incassodie zou voorzien in inning
op eigen naam. [40] [A] heeft gesteld dat zij in eigen naam een overeenkomst met Eendracht heeft gesloten (wat juist is), maar niet dat daaruit is af te leiden dat sprake was van lastgeving
tot incassoin eigen naam, in die zin dat [A] in eigen naam en ‘op eigen rekening’ gelden inde die waren ontvangen op de kwaliteitsrekening van Eendracht. Daarvan kan ook niet bij wijze van hypothetische grondslag worden uitgegaan. Le Grand q.q. heeft in feitelijke instanties namelijk niet gesteld dat er tussen [A] en Eendracht een overeenkomst van lastgeving
tot incassozou hebben gegolden. Le Grand q.q. heeft in feitelijke instanties overigens evenmin gesteld dat [A] , voorafgaand aan de overdracht van de incasso-opdrachten aan Eendracht, van het CJIB de last had ontvangen om
in eigen naamvorderingen bij debiteuren van het CJIB vorderingen te innen. De incasso-opdrachten van het CJIB aan [A] hielden in dat [A] de vorderingen bij de debiteuren van het CJIB zou innen. Na overdracht van de behandeling van de incasso-werkzaamheden aan Eendracht is daar geen verandering in gekomen.
nietzou toepassen, en zo is het ook gegaan. Als gezegd is niet relevant dat [A] directe contractuele vorderingen(en) op Eendracht zou hebben, [42] wat ook niet anders wordt doordat Eendracht gebruik maakte van een kwaliteitsrekening. [43] De laatste stelling waarop het subonderdeel zich beroept, dat [A] gezien het voorgaande rechtens gerechtigd was tot en ook de instructiebevoegdheid had ten aanzien van het saldo op de kwaliteitsrekening, [44] heeft het hof op voldoende begrijpelijke wijze verworpen.
subonderdeel 1.3, tweede alinea, ontberen feitelijke grondslag, zoals ook de steller van het middel kennelijk reeds veronderstelt. [45] De klachten zijn namelijk enkel opgeworpen voor het geval dat de bestreden overwegingen zó moeten worden gelezen dat het hof daarin een impliciet oordeel geeft over de uitleg van de overeenkomst. Dat is niet het geval en aan deze voorwaarde is dus niet voldaan.
subonderdeel 1.4bouwt voort op de vorige klachten en dient te falen.
ten behoeve van wie geldbedragen op die rekening zijn gestort, onder de voorwaarden die in hun onderlinge verhouding nader gelden” (rov. 6.7). Geklaagd wordt dat het hof deze rechtsnorm in rov. 6.7-6.9 evenwel heeft miskend, door deze niet op de juiste wijze toe te passen op de feiten van deze zaak, althans door de beschermingsdoelstelling van deze rechtsnorm onjuist uit te leggen, althans door onjuiste factoren en omstandigheden mee te nemen in de beoordelingen. Het hof heeft zijn beoordeling in ieder geval niet afdoende gemotiveerd en is bovendien ten onrechte voorbijgegaan aan een specifiek en relevant bewijsaanbod, aldus het subonderdeel.
op gelden die een bij Eendracht werkzame deurwaarder ten behoeve van het CJIB heeft geïncasseerd, bij schuldenaren van alleen het CJIB, welke schuldenaren alleen wat betreft hun schuld aan het CJIB bevrijdend aan die deurwaarder konden betalen” (rov. 6.8, tweede volzin), en dat het hof enkele regels later overweegt dat dit ook blijkt uit exploten die zijn betekend aan debiteuren (rov. 6.8, vierde volzin). Kennelijk kent het hof hier veel waarde aan toe en oordeelt het vervolgens dat de “
oorspronkelijke schuldeiser van de te incasseren vordering” degene is ten behoeve van wie is betaald, aldus de procesinleiding
onder 21.
voor de vraag wie rechthebbende is, niet zonder meer beslissende betekenis toekomt aan de vraag wie de oorspronkelijke schuldeiser is van de te incasseren vordering en/of de vraag wie op een exploot als zodanig wordt genoemd.” Het hof miskent dat heel veel gevallen denkbaar zijn waarin het evident is dat de rechthebbende een ander is dan de oorspronkelijke schuldeiser. Of dat in een concrete zaak het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de “
voorwaarden die in [de] onderlinge verhouding gelden”.
voorwaarden die in [de] onderlinge verhouding gelden”. [48] Het hof had daartoe nader moeten ingaan op de contractuele afspraken tussen de betrokken partijen en hoe die nader moeten worden gekwalificeerd. Het hof had in het bijzonder stil moeten staan bij de contractuele verplichtingen van de deurwaarder jegens diens opdrachtgever en eventuele derden. Het hof had dat ook kenbaar moeten meewegen in de beoordeling. Het hof heeft dat niet, althans niet afdoende gemotiveerd gedaan. Integendeel: het laat de vraag of sprake is van middellijke vertegenwoordiging juist heel uitdrukkelijk in het midden (rov. 6.9). Voor zover het hof hier wel acht op zou hebben geslagen, is de gegeven beoordeling in ieder geval onjuist en onbegrijpelijk (zie onderdeel 1).
onder 22mist feitelijke grondslag. Zoals het middel op zichzelf terecht opmerkt, zijn allerlei gevallen denkbaar waarin de rechthebbende op een saldo een ander is dan de oorspronkelijke schuldeiser. Het bestreden arrest biedt echter geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het hof dit zou hebben miskend. Ook blijkt uit niets dat bij de beoordeling van de vraag wie rechthebbende is op een bedrag aan geïncasseerde vorderingen, volgens het hof beslissende betekenis zou toekomen aan de vraag wie de oorspronkelijke schuldeiser is van de te incasseren vordering en/of de vraag wie als zodanig op een exploot wordt genoemd. Het hof slaat immers ook acht op andere omstandigheden (zie 3.18), in het bijzonder de omstandigheid dat Eendracht de betrokken gelden alleen heeft geïncasseerd bij debiteuren van het CJIB en dat die schuldenaren alleen wat betreft hun schuld aan het CJIB bevrijdend aan die deurwaarder konden betalen. In die omstandigheden is de rechthebbende op de gelden de oorspronkelijke schuldeiser van de te incasseren vorderingen. Hier dus het CJIB.
onder 23slagen niet, nu het middel zich hier beroept op een zinsnede uit de cassatierechtspraak die op de onderhavige kwestie niet van toepassing is (”
onder voorwaarden die in hun onderlinge verhouding nader gelden”). Hiervoor in 4.15 heb ik toegelicht dat deze zinsnede ziet op de verhoudingen tussen
meerdere rechthebbendenop een aandeel in het saldo op een kwaliteitsrekening, welke vraag zich hier niet voordoet.
ten behoeve van” wie op de bijzondere rekening is gestort in de zin van die bepaling niet (noodzakelijkerwijs) de rechtstreekse opdrachtgever is van de incasserende deurwaarder, maar de oorspronkelijke schuldeiser van de te incasseren vordering.”
schuldenarendie geld storten op een kwaliteitsrekening van belang dat hun geld daar veilig staat en dat zij bevrijdend hebben betaald. Daarmee strookt niet dat een andere partij dan de schuldeiser er met het geld vandoor kan gaan, enkel door zich als rechthebbende op te werpen, zoals in dit geval [A] .
paritas creditorumte doorbreken in geval van een faillissement van een ander dan de deurwaarder die de kwaliteitsrekening beheert. Dat volgt ook uit het hierna in subonderdeel 2.7 te bespreken arrest in de zaak
ProCall.
niet geoordeeld(i) dat art. 19 Gdw bescherming beoogt te bieden tegen het faillissement van
een anderdan van de deurwaarder op wiens naam de kwaliteitsrekening wordt aangehouden, (ii) dat art. 19 Gdw in zo’n geval ook de
paritas creditorumbeoogt te doorbreken, (iii) dat de beschermingsdoelstelling erop zou zijn gericht om grote professionele partijen te beschermen tegen door hen goedgekeurde betaalstromen die voorzien in economische risico’s gelegen buiten het domein van de incasserende deurwaarder, of (iv) dat de beschermingsdoelstelling bescherming beoogt te bieden aan eigen keuzes die achteraf ongelukkig blijken te zijn geweest. Al deze punten zijn mijns inziens buiten de orde, alleen al omdat deze zaak niet gaat over gelden op de gewone bankrekening van [A] waar de voor het CJIB bestemde gelden zich kortstondig bevonden voordat het CJIB ze incasseerde. Het gaat in deze zaak uitsluitend om gelden die op de kwaliteitsrekening van Eendracht stonden toen Eendracht failliet werd verklaard.
ten behoeve van wie" op de rekening is gestort hangt immers af van de relevante omstandigheden van het geval, in het bijzonder ook van de "
voorwaarden" die in de onderlinge verhouding gelden.
een andere uitleg zou leiden tot het ongerijmde gevolg dat die [oorspronkelijke] schuldeiser achter het net zou vissen wanneer de deurwaarder aan wie hij zijn incasso-opdracht heeft gegeven, die opdracht op zijn beurt aan een collega doorgeeft.”
rechthebbende" is door te beoordelen "
ten behoeve van wie geldbedragen op die rekening zijn gestort, onder de voorwaarden die in hun onderlinge verhouding nader gelden." Het hof heeft een andere toets aangelegd door (ook) na te gaan of de gevolgen van zijn oordeel 'gerijmd' of 'ongerijmd' zouden zijn. Dat is niet een relevant criterium.
ongerijmd” zou kunnen zijn als een oorspronkelijke schuldeiser achter het net zou kunnen vissen ook overigens onjuist is, althans in ieder geval niet afdoende is gemotiveerd. Het hof zou niet kenbaar zijn ingegaan op essentiële stellingen waaruit volgt dat het rechtsgevolg niet ongerijmd is. Zo heeft het CJIB zelf ingestemd met een constructie waarbij de gelden werden overgemaakt naar de gewone bankrekening van [A] . [51] Het CJIB stemde ook in met de overdracht van de incasso-activiteiten door [A] aan Eendracht. [52] De uiteindelijke constructie is het resultaat van afspraken tussen partijen. Die constructie kende een bepaalde verdeling van risico’s en was niet noodzakelijkerwijs onlogisch of onredelijk: een deel van de bedragen die werden ontvangen op de kwaliteitsrekening strekte ter dekking van de incassokosten en zouden aldus niet ten goede komen aan het CJIB. Het hof mocht die rechtsgeldig tot stand gekomen afspraken niet terzijde stellen omdat die ongerijmd zouden zijn, althans, het hof heeft in ieder geval miskend dat in zo een geval rechtens een grote terughoudendheid betracht zal moeten worden (vgl. art. 6:248 BW). [53]
achter het net” zou vissen, is het oordeel niet afdoende gemotiveerd. Het is immers gebruikelijk (en niet ongerijmd) dat schuldeisers rechtsvorderingen hebben die leiden tot ongedekte concurrente vorderingen en dat daardoor een risico bestaat dat een vordering niet of slechts voor een beperkt deel wordt voldaan. Het komt vaker voor dat een schuldeiser dan achteraf bezien een en ander beter had kunnen regelen, bijvoorbeeld door betaalstromen anders vorm te geven of door eerder zekerheden te vestigen. Dat rechtvaardigt echter niet dat een rechter zou afwijken van de wettelijk regeling van de
paritas creditorumals bedoeld in art. 3:277 BW. In het
ProCall-arrest is benadrukt dat een wettelijke grondslag moet bestaan om een separatistenpositie toe te kennen aan een schuldeiser, aldus het subonderdeel tot slot.
Pro-call-arrest ga ik in bij de bespreking van onderdeel 2.7.
niet valt in te zien dat en hoe het aan het CJIB toebehorende saldo op de kwaliteitsrekening van Eendracht zonder daarvoor bestaande titel, die de curator en [A] tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd niet hebben kunnen geven, op enig moment aan [A] is gaan ‘toebehoren’, of [A] bij de gemaakte incassoafspraken nu heeft gehandeld als middellijk vertegenwoordiger voor het CJIB of niet.”
ProCall-arrest. [58] Volgens Le Grand q.q. zou dit arrest laten zien dat lastgeving tot incasso in eigen naam tot consequentie heeft dat de lastgever een insolventierisico loopt en dat, als dat risico zich verwezenlijkt, de lastgever geen rechtstreekse aanspraak heeft op ‘de derde’. [59] Onder 38wordt geklaagd dat het hof dit betoog ten onrechte niet kenbaar in de beoordeling heeft betrokken.
Onder 39klaagt het subonderdeel tot slot dat het hof in rov. 6.9 en 6.10 de (rechtens relevante) kern van het
ProCall-arrest heeft miskend.
ProCall-arrest heeft beroepen omdat dat arrest “
laat zien dat lastgeving tot incasso in eigen naam tot consequentie heeft dat de lastgever een insolventierisico loopt en dat, als dat risico zich verwezenlijkt, de lastgever geen rechtstreekse aanspraak heeft op de derde”, zoals de klacht ingang tracht te doen vinden.
nietde rechthebbende is, aangezien deurwaarders op grond van art. 19 Gdw enkel in opdracht van de rechthebbende betalingen ten laste van de kwaliteitsrekening mogen verrichten. Die stellingen, wat daar verder van zij, hebben dus geen betrekking op het
ProCall-arrest of op wat het middel daaruit meent te kunnen afleiden.
Procall-arrest aan de orde was. [64] Daar inde Procall op een gewone bankrekening vordering van het Beatrixziekenhuis, die daarvan ontegenzeggelijk rechthebbende in economische zin was. Toch was Procall volgens de Hoge Raad rechthebbende van de gelden en vielen deze in haar boedel. Procall inde nu eenmaal in eigen naam. Sterker nog: uit de tenaamstelling van de rekening bleek uitdrukkelijk dat de gewone bankrekening van Procall werd aangehouden ten behoeve van het Beatrixziekenhuis, maar zelfs dat bracht de Hoge Raad niet tot een ander oordeel.”
Procall-arrest leidt er niet dwingend toe dat de curator zich op dat arrest zou hebben beroepen “
omdat het laat zien dat lastgeving tot incasso in eigen naam tot consequentie heeft dat de lastgever een insolventierisico loopt en dat, als dat risico zich verwezenlijkt, de lastgever geen rechtstreekse aanspraak heeft op de derde”. Het hof hoefde dit ook niet als zodanig op te vatten.
heeftonderkend dat de curator zich heeft beroepen op het
ProCall-arrest, maar dat beroep heeft verworpen. Die verwerping heeft het hof steekhoudend gemotiveerd. Het hof is in rov. 6.8 tot het oordeel gekomen dat het CJIB de rechthebbende is op het saldo op de derdengeldrekening van het failliete deurwaarderskantoor Eendracht. Dat oordeel is in cassatie vergeefs bestreden. [65] Vervolgens overweegt het hof in rov. 6.9:
afgescheidenvermogen, dat wat betreft het voor het CJIB geïncasseerde bedrag van € 418.750,64 uitsluitend aan het CJIB ‘toebehoort’.
Reeds om die reden strandt het beroep van de curator en Rexwinkel op het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2003. In die zaak ging het namelijk om gelden die nu juistnietop een kwaliteitsrekening waren gestort.(…)”
ProCall-arrest: in de onderhavige procedure ligt de vraag voor wie (CJIB of [A] ) de rechthebbende is op het saldo op de kwaliteitsrekening, terwijl het in het
ProCall-arrest ging om de vraag
of sprake wasvan een kwaliteitsrekening. Het hof behoefde daarom de verwerping van het beroep op dat arrest niet nader te motiveren. Dat wordt uiteraard niet anders doordat de curator, ook in feitelijke instanties, heeft onderkend dat het in de
ProCall-zaak ging om gelden die juist
nietop een kwaliteitsrekening waren gestort. De klacht
onder 37faalt dus.
onder 38slaagt evenmin. Anders dan Le Grand q.q. op die plaats opnieuw verdedigt, lijken de feiten in de
ProCall-zaak helemaal niet sterk op de feiten in de huidige zaak. Na al het voorgaande behoeft dat geen nadere toelichting.
de factoenig bestuurder van Eendracht) met betrekking tot de rechtsverhoudingen tussen Eendracht, [A] en het CJIB en het contact met het CJIB; en
subonderdeel 2.9bouwt voort op de overige klachten en faalt daarom.