ECLI:NL:PHR:2025:1097
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Beklag van derde tegen beslag ex art. 94a Sv op aantal geldbedragen en voorwerpen
In deze zaak gaat het om een beklag van een derde tegen beslag op een aantal geldbedragen en voorwerpen, gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De klaagster, geboren in 1974, heeft een cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof Amsterdam, waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard in haar klaagschrift dat strekte tot opheffing van het beslag en teruggave van de in beslag genomen voorwerpen. Het hof heeft geoordeeld dat de ontnemingszaak tegen de beslagene, aangeduid als [betrokkene 1], op 29 juni 2021 onherroepelijk is geworden, waardoor de klaagster niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De klaagster stelt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat haar klaagschrift niet tijdig is ingediend, omdat het arrest van het hof Amsterdam pas op 27 juni 2023 onherroepelijk is geworden. De Procureur-Generaal concludeert dat de klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het onherroepelijk worden van het arrest van het hof Amsterdam betekent dat het beslag op de voorwerpen is overgegaan in executoriaal beslag, waardoor de klaagster geen belang meer heeft bij haar cassatieberoep. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, en dat het hof Amsterdam terecht tot deze beslissing is gekomen.