Conclusie
Nummer23/04905 P
Inleiding
De strafzaak
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep, of gewoonte maakt, meermalen gepleegd;” 2. “
De voortgezette handeling van:
“medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;”4. primair
“een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan;”5.
“deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;”en 6. primair
“medeplegen van oplichting.”
De ontnemingszaak
De in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie houdt in dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de betrokkene de verplichting tot betaling oplegt van het geschatte voordeel van € 3.923.550,00.
Grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en motivering van de op te leggen maatregel
Het eerste middel
herhaalde(voorwaardelijke) getuigenverzoek is in het eindarrest onbesproken gelaten omdat het volgens het hof uitsluitend zou zien op de periode van vóór 1 januari 2006 (de zogenoemde eerste periode) die door het hof
nietbij de voordeelberekening is betrokken. Volgens de steller van het middel miskent het hof daar echter mee dat het verzoek wél (mede) betrekking had op de periode 1 januari 2006 tot en met 11 januari 2011 (hierna: 2006 – 2011, de zogenoemde tweede periode), waarop de ontnemingsbeslissing is gebaseerd.
“Verzoeken tot het horen van getuigen
Met betrekking tot het verzoek tot het horen van een dwarsdoorsnede uit de 199 vreemdelingen die tot het WVV aanleiding zou hebben gegeven merk ik nog het volgende op. Als uit elk jaar van de in aanmerking genomen periode 2 personen worden gehoord, dan is er sprake van een representatieve dwarsdoorsnede.”
Een dwarsdoorsnede uit de 199 vreemdelingen die tot het WVV aanleiding zouden hebben gegeven.
met dien verstande dat (…) de pleitnota vanaf p. 9, tweede alinea niet is voorgedragen”. In deze pleitnota zijn weliswaar passages opgenomen over een eventueel verzoek tot het horen van een representatieve selectie uit de verzameling vreemdelingen, maar deze passages bevinden zich op de pagina’s 9 (de laatste twee van de dertien alinea’s op die pagina) tot en met 12. Niet blijkt dat het hof heeft ingestemd met een verkorte voordracht of met een enkele verwijzing naar de pleitnota. Het moet er dus voor worden gehouden dat de raadsman het in de cassatieschriftuur bedoelde verzoek op de terechtzitting van 14 november 2023
nietheeft gedaan. Wel heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht (proces-verbaal, p. 9) om
[getuige] als getuige te horen indien en voor zover het hof zou overwegen de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel mede te baseren op feiten begaan in de periode voorafgaande aan 1 januari 2006.”
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
3.2.1 In strafzaken geldt dat een verzoek tot het horen van getuigen in beginsel moet worden gemotiveerd. Die motiveringsverplichting houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt onder meer ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval – en met inachtneming van het toepasselijke criterium – moeten beoordelen. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.)
Het tweede middel
inhoudende de bewijsmiddelen(…)” behorend bij het bestreden arrest, opgenomen:
Ik heb alleen wederrechtelijk voordeel verkregen uit feiten die ik heb begaan in de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2006 tot en met 11 januari 2011, maar het aantal vreemdelingen dat door de rechtbank in de voordeelsberekening is betrokken is te hoog en ik heb per vreemdeling niet zoveel verdiend als het openbaar ministerie stelt.(…)”
De verdeling tussen [medebetrokkene] en mij betrof geen 50/50%. Dat is een verkeerde conclusie. Vaak kreeg ik 35% en de rest moest ik afdragen. Dat was de afspraak, maar dat verschilde eigenlijk ook per keer. (…)
De verdeling tussen [medebetrokkene] en mij. Vaak kreeg ik 35%. Wat de prijsbepaling betreft, merk ik op dat ik € 20.000,- per persoon [heb] ontvangen.” Daardoor lijkt het alsof de betrokkene méér erkent, namelijk dat
hijeen betaling à € 20.000 per vreemdeling ontving, dan hij werkelijk heeft verklaard. De nuancerende passage uit de verklaring van de betrokkene, zijnde dat de betrokkene van die € 20.000 per vreemdeling 35%, hooguit 40%, kreeg, blijkt niet (meer) uit de weergave van het hof, aldus begrijp ik de klacht.
De gevallen waarin geen BSN is toegekend, zijn gevallen waarin de betrokken personen niet naar Nederland zijn gekomen en dus ook geen mensensmokkel - voor zover daar al sprake van is - is gerealiseerd en dus ook geen aan één strafbaar feit te koppelen voordeel is genoten.”
De verdediging concludeert dat 66 vreemdelingen ten onrechte in de berekening zijn betrokken. Dit zijn de door mij op het Excel-overzicht gearceerde personen waarvan geen Burgerservicenummer is vermeld dan wel van wie het vreemdelingennummer begint met ‘ [nummer] ’. De sleutelfiguren of kennismigranten die blijkens dit Excel-overzicht geen Burgerservicenummer hadden zijn kennelijk niet naar Nederland gekomen. De in het overzicht vermelde vreemdelingennummers beginnend met ‘ [nummer] ’ wijzen erop dat de personen aan wie die vreemdelingennummers zijn gekoppeld reeds voor 1 januari 2006 in Nederland waren.”
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat 66 vreemdelingen ten onrechte in de berekening zijn betrokken. Dit zijn de door de verdediging op het Excel overzicht gearceerde personen waarvan geen Burgerservicenummer is vermeld dan wel van wie het vreemdelingennummer begint met ‘ [nummer] ’. De raadsman heeft hierover gesteld dat de sleutelfiguren of kennismigranten die blijkens het Excelbestand geen Burgerservicenummer hadden zijns inziens ‘kennelijk’ niet naar Nederland zijn gekomen, en voorts dat de in het overzicht vermelde vreemdelingennummers beginnend met ‘ [nummer] ’ volgens hem erop wijzen dat de personen aan wie die vreemdelingennummers zijn gekoppeld reeds voor 1 januari 2006 in Nederland waren.
er naast dit[lees: zit]
als het hof stelt dat het verweer eerst ter terechtzitting in hoger beroep is gegeven”. Dat standpunt berust op een verkeerde lezing van het arrest. Immers stelt het hof niet dat
het verweervoor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep is gevoerd, maar “
deze, eerst ter terechtzitting in hoger beroep gegeven,[van een]
summiere toelichting[is voorzien]”.
66 vreemdelingen”, maar zonder een nadere feitelijke onderbouwing, anders dan de veronderstelling dat het ontbreken van een BSN of het beginnen van een vreemdelingennummer met “
[nummer]” daarop zou duiden. Tegen die achtergrond acht ik het dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof dit verweer als onvoldoende concreet onderbouwd terzijde heeft geschoven. De klacht is ook in zoverre tevergeefs voorgesteld.
Het derde middel
met dien verstande dat (…) de raadsman het verweer op p. 8 met betrekking tot art. 423, tweede lid, Sv (terugwijzing van de zaak naar de rechtbank) niet heeft gevoerd”. Niet blijkt dat het hof heeft ingestemd met een verkorte voordracht of met een enkele verwijzing naar de pleitnota. Het moet er dus voor worden gehouden dat de raadsman het in de cassatieschriftuur bedoelde verweer op de terechtzitting van 14 november 2023
nietheeft gevoerd.