ECLI:NL:PHR:2025:1139

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
23/02619
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Problemen met weglakken van verklaringen in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot vuurwapenoverdracht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor het handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Het cassatieberoep richt zich op de bewezenverklaring van feit 2, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het overdragen van een vuurwapen van categorie III. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie kritiek geuit op het oordeel van het hof dat bepaalde delen van getuigenverklaringen, die door de officier van justitie zijn 'weggelakt', niet relevant zijn voor het dossier van de verdachte. De AG stelt dat deze werkwijze in strijd is met de waarborgen die de wet biedt aan de verdediging. De AG concludeert dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door de weggelakte delen als niet relevant te beschouwen, en dat dit de mogelijkheid van de verdediging om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen ernstig heeft aangetast. De conclusie van de AG strekt tot vernietiging van de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling van de zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02619
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 30 juni 2023 (20-001142-21) het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2021 bevestigd, met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de kwalificaties ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde, de opgelegde straf en de toepasselijke wettelijke voorschriften. Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens vijf feiten. In cassatie gaat het slechts om feit 2. Dit betreft kort gezegd handelen in strijd met art. 31 lid 1 WWM, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. Het hof heeft aan de verdachte voor alle feiten tezamen een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.C. van der Want, advocaat in Middelburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van feit 2, het handelen in strijd met art 31 lid 1 WWM. De klacht houdt verband met twee verklaringen die als bewijsmiddel 11.9 en 11.10 voor het bewijs zijn gebruikt. Van de processen-verbaal waarin deze verklaringen zijn vastgelegd, zijn grote delen door de officier van justitie ‘weggelakt’. Het hof heeft deze verklaringen voor het bewijs gebruikt. De steller van het middel betoogt, in navolging van het in hoger beroep gevoerde verweer, dat de processen-verbaal niet voldoen aan de wettelijke vereisten en daarom niet als wettig bewijs zijn aan te merken. Daarnaast richt de klacht zich tegen het oordeel dat de ‘weggelakte’ delen niet relevant zijn voor het dossier van de verdachte en het oordeel dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de verklaringen zijn gedenatureerd.
2.2
Voor ik toekom aan de bespreking van het middel geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof weer. Omdat het voor de bespreking van het middel relevant is of de verdediging heeft verzocht om verstrekking van de volledige processen-verbaal (zonder weggelakte delen), citeer ik eveneens de hiervoor relevante passages uit de appelschriftuur, de beslissing van de poortraadsheer en de pleitnota.
2.3
De door het hof bevestigde bewezenverklaring van de rechtbank houdt onder 2 in dat de verdachte:
“2. in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 14 oktober 2020 in Nederland, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een dubbelloops centraalvuur hagelgeweer, merk Miroku, type MK70 sport, kaliber 12-76, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, heeft overgedragen.”
2.4
De bewezenverklaring van dit feit steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“11.9
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] d.d. 11 oktober 2020, pagina’s 144 tot en met 149 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
2017305305 / woninginbraak [a-straat] , 2017
V: het jachtgeweer/shotgun wat in je woning is aangetroffen. Waar komt dat vandaan
A: Het komt van [verdachte] vandaan. Ik heb er 350 euro. Ik zou er nog 2 dozen patronen bij krijgen. Dat is geen geld. Ik heb gekeken op internet. Dat geweer kost 2000 euro.
V: Het is afkomstig van een woninginbraak in [a-straat] , wat kun je daar over vertellen
A: Ik weet niet waar dat geweer vandaan komt. Ik heb dit 3 a 4 maanden geleden van [verdachte] gekocht. Het kan ook 1 a 2 maanden geleden zijn.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , pagina’s 186 tot en met 189 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Heb je gezien dat [verdachte] het jachtgeweer aan [betrokkene 1] verkocht?
A: Ja daar was ik bij. Dat is een maand of drie geleden. Volgens mij heeft [verdachte] dat ding gebracht naar [betrokkene 1] . Er zat geen munitie bij.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2020, pagina’s 201 tot en met 2015 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Door mij is de inbeslag genomen telefoon, beslagnummer 2254443, in gebruik bij [betrokkene 1] nader handmatig onderzocht. Ik heb de Whatsapp contacten bekeken en zag dat onder het opgeslagen [telefoonnummer] de ['bijnaam' verdachte] was vermeld.
Uit dit onderzoek is gebleken dat het [telefoonnummer] in gebruik is bij:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , [b-straat 1] [plaats] .
Ik zag dat in 2020 er regelmatig contacten tussen deze twee nummers waren.
Ik zag dat er op 7 oktober 2020 om 01:42 uur een tekst gezonden was van het toestel van [betrokkene 1] naar het toestel van [verdachte] .
Uit bovenstaande bericht blijkt dat er gevraagd wordt: “Hey [verdachte] waar blijven die twee dozen met minuut the die bij die 12 gauge shotgun horen die hebt verkocht” en wordt een smiley met knipoog meegezonden.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2020, pagina 208 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens de overdracht van de nachtdienst werd mij medegedeeld dat er een verdachte aangehouden was in verband met de wet wapens en munitie. Bij hem was een vuurwapen van het merk Miroku aangetroffen. Dit vuurwapen was in beslag genomen. […]
Ik zag dat het [serienummer] betrof. [..] Ik zag dat onder registratienummer 2017-305305 aangifte is gedaan van diefstal van een Miroku vuurwapen met [serienummer] . Kennelijk is het vuurwapen dat bij verdachte aangetroffen werd dus afkomstig van diefstal.
11.13
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2020, pagina 206 en 207 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 12 oktober 2020, werden een goed voor nader onderzoek aan mij aangeboden.
Dit goed is op 11 oktober 2020 aangetroffen en in beslag genomen.
Uit nader onderzoek bleek mij, verbalisant, het volgende:
Omschrijving hagelqeweer qoednummer PL2000-2020268013-2254404
Het in beslag genomen voorwerp betreft een voor de jacht ontwikkeld geweer, van het merk Miroku, type MK70 sport, zijnde een dubbelloops, centraalvuur, hagelgeweer, kaliber 12-76, voorzien van het [serienummer] . Bij de controle van dit wapennummer in de politiesystemen, bleek dit vuurwapen sinds 20 december 2017 geregistreerd te zijn als gestolen.
Juridische omschrijving geweer
Het hiervoor beschreven geweer is een voorwerp dat geschikt is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
Derhalve is dit geweer een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid I, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, sub 2,3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie.
Strafbaarstelling:
Het voorhanden hebben van het hiervoor beschreven geweer is een overtreding van artikel 26, lid 1, van de Wet Wapens en Munitie en is strafbaar gesteld in artikel 55, lid 3 onder a Wet Wapens en Munitie.”
2.5
De door het hof (onder verbetering en aanvulling) overgenomen overwegingen van de rechtbank houden onder meer het volgende in:
“Kunnen de verklaringen van [betrokkene 1] , [getuige] en [betrokkene 2] worden gebruikt voor het bewijs?
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van verdachte [betrokkene 1] en getuigen [getuige] en [betrokkene 2] niet voldoen aan de wettelijke vereisten die aan bewijsmiddelen worden gesteld, althans dat deze verklaringen onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en daarom niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 152, eerste lid, Sv dienen opsporingsambtenaren proces-verbaal op te maken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Ingevolge het tweede lid kan het opmaken van proces-verbaal onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie achterwege worden gelaten. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad staat het de opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek. Belangen van derden en/of van het opsporingsonderzoek vormen op zichzelf onvoldoende grond om het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten. Aan die belangen kan immers door de wijze waarop de desbetreffende verrichtingen en bevindingen in dat proces-verbaal worden gerelateerd, voldoende worden tegemoetgekomen.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak wel processen-verbaal zijn opgemaakt van de verklaringen van [betrokkene 1] , [getuige] en [betrokkene 2] , maar dat onderdelen van de verklaringen zijn ‘weggelakt’, omdat deze niet relevant zijn voor het dossier van verdachte. Dit is gebeurd op verzoek van de behandelend (zaaks)officier van justitie, ter toetsing voorgelegd aan de zaaksofficier en derhalve gebeurd met zijn uitdrukkelijke instemming. Een toelichting van de desbetreffende officier van justitie is aan het dossier toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is door deze werkwijze in overeenstemming met de wet en jurisprudentie gehandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de verklaringen van de getuigen zijn gedenatureerd door het weglakken van onderdelen van die verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van de getuigen over de aan verdachte ten laste gelegde feiten op zichzelf duidelijk en ondubbelzinnig, waardoor niet gebleken is op welke manier deze uit hun verband kunnen zijn getrokken. Bovendien is de verdediging in de gelegenheid gesteld om onderzoekswensen kenbaar te maken waardoor de mogelijkheid voor de verdediging bestond om de volledige processen-verbaal op te vragen, dan wel een verzoek tot het horen van de getuigen bij de rechter-commissaris in te dienen, teneinde de verklaringen van [betrokkene 1] , [getuige] en [betrokkene 2] te toetsen. Van deze gelegenheid heeft de verdediging geen gebruik gemaakt, hetgeen – gelet op het standpunt dat de verdediging inneemt – wel op haar weg had gelegen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de enkele omstandigheid dat er onderdelen van de hiervoor genoemde verklaringen zijn weggelakt, niet tot gevolg heeft dat de processen-verbaal van verhoor van de getuigen [betrokkene 1] , [getuige] en [betrokkene 2] niet kunnen worden aangemerkt als wettig bewijs. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer van de verdediging.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of bewijsuitsluiting dient te volgen, omdat de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen op essentiële onderdelen grotendeels gelijkluidend zijn. Zo verklaren zij beiden dat het ging om de overdracht van een jachtgeweer, dat er geen patronen bij zaten en dat de overdracht vermoedelijk drie (à vier) maanden geleden heeft plaatsgevonden. Dat de verklaringen op onderdelen enigszins verschillen, bijvoorbeeld ten aanzien van de prijs van het wapen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaringen in zijn geheel als ongeloofwaardig of onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Verder worden de verklaringen van de getuigen ondersteund door aanvullend bewijs, namelijk het berichtje van [betrokkene 1] aan verdachte over munitie die bij een shotgun horen die verdachte heeft verkocht, en de verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] , dat verdachte een wapenkluis had die eerder al was opengebroken. Verder verklaart [betrokkene 1] niet alleen belastend over verdachte, maar ook over zichzelf, hetgeen bijdraagt aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Tot slot draagt ook de verklaring van verdachte dat hij een wapenverzamelaar is bij aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige] . De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en zal de verklaringen van getuigen [betrokkene 1] en [getuige] gebruiken voor het bewijs.”
2.6
Het hof heeft onder het kopje ‘verbetering en aanvulling van de bewijsoverweging’ onder meer het volgende overwogen:
“Verbetering van de bewijsoverweging
De rechtbank heeft in de bewijsoverweging het volgende overwogen:
‘Tot slot draagt ook de verklaring van verdachte dat hij een wapenverzamelaar is bij aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige] .’ (pagina 4)
Het hof is van oordeel dat deze zin in het geheel dient te worden weggelaten uit de bewijsoverweging.”
2.7
In het dossier van de verdachte bevindt zich een appelschriftuur (“memorie van grieven”) van 10 mei 2021. Dit document houdt onder meer het volgende in:
“Onvolledig dossier
Het is een bijzonder einddossier dat het Openbaar Ministerie had gepresenteerd.
Dit met name gelet op de aanleiding van het onderzoek en de onvolledige verklaringen van medeverdachte [betrokkene 1] (3x) en getuigen [betrokkene 2] en [getuige] .
(…)
Daarnaast heeft de rechtbank en de verdediging een einddossier ontvangen met daarin onvolledige verklaringen van medeverdachte [betrokkene 1] (3x) en getuigen [betrokkene 2] en [getuige] .
De officier van justitie heeft bij brief d.d. 20 oktober 2020 hierover bericht: “De politie heeft een strafdossier opgemaakt tegen verdachte [betrokkene 3] en [verdachte] . Daarin zit een verklaring van verdachte [betrokkene 1] , een verklaring van getuige [betrokkene 2] en een verklaring van getuige [getuige] . Deze verdachte en getuigen hebben in hun verklaringen over een aantal onderwerpen hebben verklaard, die niet van belang zijn voor de afdoening van de zaken tegen voornoemde verdachten [betrokkene 3] en [verdachte] . Hetgeen in die verklaringen niet van belang is, is in opdracht van mij verwijderd. Dat verklaart de witte passages in voornoemde verklaringen.”
Art. 152 en 153 Sv geven de eisen aan waaraan een proces-verbaal dient te voldoen.
Deze verklaringen voldoen niet aan de wettelijke vereisten.
Daarnaast geeft art. 342 Sv (onder punt 4 Tekst & Commentaar) voor wat betreft de opname van de inhoud van de bewijsmiddelen in het vonnis aan dat hier uiteraard de eis wordt gesteld dat de verklaring van de getuige niet mag worden gedenatureerd. Dat wil zeggen dat de onderdelen niet uit hun verband mogen worden getrokken.
Dat is door het Openbaar Ministerie gedaan. Bepaalde onderdelen mogen niet uit hun verband worden getrokken, maar hier ontbreekt zelfs de verdere inhoud en context. Het is voor de verdediging en uw rechtbank niet mogelijk is om deze onvolledige verklaringen – op basis van dit dossier – verder te toetsen, zonder de verdere inhoud en context te kennen.
Mogelijk is er sprake van ‘cherry picking’ door enkel mogelijke belastende delen van de verklaringen te publiceren. Dat kan nu niet worden nagegaan op basis van dit dossier.
Ook het toetsen van de betrouwbaarheid van deze verklaringen wordt onmogelijk gemaakt.
Voor wat betreft het toetsen van de betrouwbaarheid heeft daarbij ook nog te gelden dat [betrokkene 1] zelf verdachte was en kennelijk belangen heeft om client te belasten. [betrokkene 1] is op 22 april 2021 door de rechtbank veroordeeld.
Het is tenslotte niet aan de officier van justitie om te oordelen welke onderwerpen wel of niet van belang zijn voor de afdoening van de zaak tegen dient. Dat is uiteraard aan de rechtbank/het gerechtshof.
De verdediging heeft hier – zie pleitnota eerste aanleg – verweren op gevoerd.
Primair voldoen de voornoemde verklaringen niet aan de wettelijke vereisten welke gelden voor (het opmaken van) een proces-verbaal, en zijn dit geen geldige bewijsmiddelen. Voorts kan e.e.a. verder niet getoetst worden. Subsidiair zijn de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige] voor nu onbetrouwbaar en ongeloofwaardig en tast e.e.a. de waarde van de verklaringen dusdanig aan dat dit de overtuiging raakt.
In het vonnis gaat de rechtbank hier op in:
(…) [ AG TS: zie de hiervoor onder 2.5 geciteerde overwegingen van de rechtbank]
Verzoek om gehele verklaringen [betrokkene 1] , [getuige] en [betrokkene 2] en aanleiding van het onderzoek
De verdediging is het met deze overwegingen niet eens. Het is immers een einddossier dat door het Openbaar Ministerie wordt verstrekt.
Gelet op vorenstaande wordt verzocht om in hoger beroep het gehele dossier te verstrekken aan zowel uw Gerechtshof als aan de verdediging. Opgevraagd worden de gehele processen-verbaal van zowel de aanleiding van het onderzoek, het zelf melden van [betrokkene 1] aan politie, alsmede de volledige processen-verbaal van de verhoren van [betrokkene 1] (3x), [getuige] en [betrokkene 2] .
Afhankelijk van de gehele verklaringen en aanleiding van het onderzoek zal worden bezien of er getuigen dienen te worden gehoord om hun betrouwbaarheid te toetsen, zoals o.a.
[betrokkene 1] , [getuige] en [betrokkene 2] .”
2.8
De poortraadsheer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft blijkens een e-mail van 30 mei 2022 de hiervoor genoemde onderzoekswensen als volgt afgewezen:
“Als onderzoekswensen zijn opgegeven:
1. Verstrekken van de gehele processen-verbaal van zowel de aanleiding van het onderzoek, het zelf melden van [betrokkene 1] aan politie, alsmede de volledige processen-verbaal van de verhoren van [betrokkene 1] (3x), [getuige] en [betrokkene 2] ;
(…)
Ter terechtzitting in eerste aanleg is gemotiveerd toegelicht waarom een deel van de verklaringen is weggelakt. Deze zijn niet relevant voor het dossier van verdachte en zien op een andere kwestie. Dat is een weloverwogen beslissing geweest. Om die reden wordt het verzoek om het verstrekken van deze processen-verbaal afgewezen.
De poortradsheer heeft geen bezwaar om de verdediging inzage te geven in deze processen-verbaal met dien verstande dat de zwart gelakte passages gehandhaafd mogen blijven. De advocaatgeneraal heeft hiertoe opdracht gekregen.”
2.9
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2023 blijkt dat de raadsman van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:

Bewezenverklaring:
4. Ik zal dit trachten te doen op chronologische volgorde, te beginnen met feit 2.
Uit het relaas proces-verbaal (p. 6) maakt de verdediging op dat de aanleiding van het onderzoek naar client een verklaring zou zijn van [betrokkene 1] , welke zou hebben gesteld dat hij een wapen van client zou hebben gekocht.
Feit 2: Overdracht wapen in de periode 1 juni 2020 t/m 14 oktober 2020
Bewezenverklaring: Verzoek vrijspraak (onvoldoende wettig en overtuigend bewijs)
Client ontkent stellig een wapen te hebben verkocht. Dat heeft hij nog nooit gedaan, dus ook niet aan [betrokkene 1] .
Over dit feit is in het dossier aanwezig gedeeltelijke verklaringen van verdachte [betrokkene 1] (p. 147), een gedeeltelijke verklaring van getuige [betrokkene 2] (p. 182) en een gedeeltelijke verklaring van getuige [getuige] (p. 188).
Primair:
5. Het staat vast dat de verklaringen van [betrokkene 1] (3x), [betrokkene 2] en [getuige] in dit dossier dus niet volledig zijn (p. 144 t/m 195). Delen zijn ‘weggelakt’.
Hierover is het nodige gezegd in eerste aanleg.
Art. 152 en 153 Sv geven de eisen aan waaraan een proces-verbaal dient te voldoen.
Daarnaast geeft art. 342 Sv (onder punt 4 Tekst & Commentaar) voor wat betreft de opname van de inhoud van de bewijsmiddelen in het vonnis aan dat hier uiteraard de eis wordt gesteld dat de verklaring van de getuige niet mag worden gedenatureerd. Dat wil zeggen dat de onderdelen niet uit hun verband mogen worden getrokken.
De officier van justitie heeft aangegeven waarom dit ‘weglakken’ is gebeurd. De rechtbank is in haar vonnis op de verweren van de verdediging ingegaan. Deels gebruikt de rechtbank de jurisprudentie waarbij processen-verbaal geheel achterwege worden gelaten. Maar dat is hier niet het geval. Hier zijn wel processen-verbaal opgemaakt van verklaringen, maar zijn deze gedeeltelijk ‘weggelakt’. Dat is wezenlijk iets heel anders.
De poortraadsheer is er ook op ingegaan, gelet op de onderzoekswensen van de verdediging n.a.v. het vonnis, en gaf aan dat het een weloverwegen beslissing is geweest van de officier van justitie. Omdat u als Gerechtshof de laatste feitelijke instantie bent wenst de verdediging dit verweer ook aan u voor te leggen.
Nu er in dit dossier bij voornoemde verklaringen volgens de verdediging niet is voldaan aan de wettelijke vereisten, welke gelden voor (het opmaken van) een proces-verbaal, zijn dit geen geldige bewijsmiddelen. Voorts kan e.e.a. op basis van dit dossier niet worden getoetst door uw Gerechtshof. Op basis van dit dossier ontbreekt
primairwettig bewijs, zodat client vrijgesproken dient te worden.
Subsidiair:
6. Mocht U deze onvolledige verklaringen wel gebruiken, dan zijn de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige]
op dit punt (m.b.t. feit 2)voor nu onbetrouwbaar en ongeloofwaardig. Deze verklaringen worden op dit punt ook niet verder ondersteund door enig bewijsmateriaal en verschillen van elkaar op essentiële punten. Verzocht wordt om dit uit te sluiten van bewijs dan wel deze niet mee te nemen in de bewijsoverwegingen.
[betrokkene 1] verklaart op 11 oktober 2020 (p. 147) dat hij dit wapen 3 a 4 maanden geleden heeft gekocht van client voor € 350,-, maar dat kon ook 1 a 2 maanden geleden zijn (dat is dus zeer vaag). Hij zou met client konijnen hebben geschoten en toen wilde hij het kopen van client, aldus [betrokkene 1] .
7. [betrokkene 2] is op 18 oktober 2020 als getuige gehoord. Zij verklaarde (p. 184) dat [betrokkene 1] tegen haar zei dat [betrokkene 1] het wapen had van client; dit vertelde [betrokkene 1] toen hij op het politiebureau zat en aan het bellen was met [betrokkene 2] (!).
Deze informatie kan - nadat [betrokkene 1] gebeld heeft met [betrokkene 2] - vervolgens gedeeld zijn. [getuige] is nl op 18 oktober 2020 als getuige gehoord (p. 188).
8. Daarnaast verschillen de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige] beiden op essentiële punten, nl voor welk bedrag het wapen zou zijn verkocht (€ 350,- resp. € 300,-) en wanneer dit heeft plaatsgevonden (3 a 4 of 1 a 2 maanden resp. 3 maanden).
Verder is opvallend dat [getuige] meteen stelt dat hij bij de overdracht aanwezig was, terwijl [betrokkene 1] daar in eerste instantie in het geheel niets over verklaart (verhoren 11 en 12 oktober 2020). Dat doet [betrokkene 1] pas in het verhoor op 19 oktober 2020 als politie hem die informatie ‘prijs geeft’ in de vraagstelling (p. 154)
V: "We hebben [getuige] gesproken. Hij verklaarde dat hij dit wist. Hij was bij de overdracht geweest....", waarop [betrokkene 1] vervolgens bevestigend zou hebben geantwoord. [betrokkene 1] had het over konijnen schieten toen hij het wapen kocht van cliënt, terwijl [getuige] het heeft over dat client het wapen naar [betrokkene 1] zou hebben gebracht.
Al deze tegenstrijdigheden en inconsistenties kunnen niet zonder gevolgen blijven. Het tast de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid aan.
9. Ter zitting d.d. 8 april 2021 gaf de officier van justitie onder meer aan dat [betrokkene 1] was doorgedraaid en zelf naar de politie was gestapt. Voorts gaf de officier aan dat [betrokkene 1] een speedgebruiker was. Daarnaast is [betrokkene 1] zelf in april 2021 veroordeeld door de rechtbank te Middelburg en had hij belangen om client te belasten.
Beide verklaringen zijn dan ook onbetrouwbaar en ongeloofwaardig. Indien de verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige] op dit punt worden uitgesloten ontbreekt er ook wettig bewijs en dient client te worden vrijgesproken.
Meer subsidiair:
10. In ieder geval tasten de tegenstrijdigheden de waarde van de verklaringen dusdanig aan dat dit de overtuiging raakt. Des te meer nu [betrokkene 1] zelf verdachte was (en inmiddels is veroordeeld) en kennelijk belangen heeft om client te belasten. E.e.a. roept in ieder geval veel vragen op, zodat er op basis van het dossier zoals dat nu voor u ligt op dit moment veel twijfels bestaan.
Meer subsidiairontbreekt het overtuigend bewijs. Er kan niet met 100% zekerheid worden vastgesteld dat client een wapen heeft overgedragen.
Gelet daarop wordt verzocht om client vrij te spreken.”
2.1
Het middel klaagt in
de eerste plaats(over de verwerping van het verweer) dat de betreffende processen-verbaal door het ‘weglakken’ van onderdelen daarvan niet voldoen aan de wettelijke vereisten die voortvloeien uit art. 152 en 153 Sv en om die reden niet als wettig bewijs zijn aan te merken.
2.11
Door de bewijsvoering van feit 2 onder verbetering over te nemen, heeft het hof dit verweer verworpen en voor het bewijs gebruik gemaakt van zowel het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] als het proces-verbaal van verhoor van [getuige] (bewijsmiddel 11.9 en 11.10). Het hof heeft overwogen dat het opmaken van een proces-verbaal enkel achterwege kan worden gelaten indien hetgeen door de opsporingsambtenaren is verricht of bevonden redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Vervolgens heeft het hof vastgesteld dat in deze zaak wel processen-verbaal zijn opgemaakt, maar dat onderdelen van deze verklaringen op verzoek van de officier van justitie zijn ‘weggelakt’, omdat “deze niet relevant zijn voor het dossier van de verdachte”.
2.12
Uit de overweging “dat in de onderhavige zaak wel processen-verbaal zijn opgemaakt” maak ik op dat het hof van oordeel is dat een schending van de verbaliseringsplicht van art. 152 Sv niet aan de orde is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het opmaken van een proces-verbaal is immers niet achterwege gelaten, maar nadien zijn onderdelen daarvan op verzoek van de officier van justitie onleesbaar gemaakt. Het zijn niet zozeer de eisen waaraan een proces-verbaal moet voldoen, maar het achteraf ‘weglakken’ van delen daarvan waar de schoen in deze zaak wringt. Daarmee faalt de klacht (over de verwerping van het verweer) dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten die aan een proces-verbaal worden gesteld.
2.13
Het middel is in
de tweede plaatsgericht tegen het oordeel dat de ‘weggelakte’ delen niet relevant zijn voor het dossier van de verdachte en het oordeel dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de verklaringen zijn gedenatureerd. In de toelichting wordt aangevoerd dat de procedure van art. 149b Sv niet is gevolgd en dat rechtbank noch hof kennis hebben genomen van de volledige verklaringen, waardoor op geen enkele wijze sprake is geweest van rechterlijke controle. De steller betoogt dat deze werkwijze onwenselijk is, nu het onmogelijk is om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen zonder kennis te nemen van de volledige inhoud en context.
2.14
Het hof heeft met betrekking tot het weglakken van onderdelen van de verklaringen geconstateerd dat een toelichting van de officier van justitie aan het dossier is toegevoegd. Een blik achter de papieren muur leert dat deze toelichting het volgende inhoudt:
“Geachte lezer van dit dossier,
De politie heeft een strafdossier opgemaakt tegen verdachte [betrokkene 3] en [verdachte] .
Daarin zit een verklaring van verdachte [betrokkene 1] , een verklaring van getuige [betrokkene 2] en een verklaring van getuige [getuige] . Deze verdachte en getuigen hebben in hun verklaringen over een aantal onderwerpen verklaard, die niet van belang zijn voor de afdoening van de zaken tegen voornoemde verdachten [betrokkene 3] en [verdachte] . Hetgeen in die verklaringen niet van belang is, is in opdracht van mij verwijderd. Dat verklaart de witte passages in voornoemde verklaringen.
[Officier van Justitie]
Officier van Justitie”
2.15
Uit de overwegingen van het hof leid ik af dat de reden voor het ‘weglakken’ van onderdelen van de verklaringen is, dat deze gedeelten “niet relevant zijn voor het dossier van de verdachte”. Ik lees deze overweging zo dat het hof – kennelijk afgaand op de toelichting van de officier van justitie – tot uitdrukking heeft willen brengen dat die onderdelen redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen.
2.16
Dat oordeel acht ik in de eerste plaats problematisch in het licht van de waarborgen die de wettelijke regeling met betrekking tot (de kennisneming van) de processtukken aan de verdediging biedt. Daarnaast is de beslissing in mijn ogen niet zonder meer begrijpelijk. Ik zal dat hieronder toelichten.
Het wettelijke kader
2.17
Heel kort geschetst komt de wettelijke regeling met betrekking tot de vorming van het procesdossier en het recht van de verdediging tot kennisneming daarvan in hoofdlijnen op het volgende neer. Uitgangspunt is dat grond van art. 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Of stukken aan dit relevantiecriterium voldoen, hangt af van de concrete inhoud en betekenis van het stuk voor de desbetreffende strafzaak. [1] Daarbij is niet primair de aard van het stuk bepalend, maar de relevantie daarvan voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen. [2]
2.18
Tijdens het voorbereidend onderzoek beslist de officier van justitie op grond van art. 149a lid 1 Sv over de samenstelling van het dossier en op grond van art. 30 Sv over de kennisneming van de processtukken. Daarbij heeft de officier van justitie de bevoegdheid om tijdelijk de kennisneming van bepaalde stukken te onthouden op grond van het belang van het onderzoek, zoals bedoeld in art. 30 lid 3 Sv. Deze procedure is met waarborgen omkleed. Tegen de onthouding van processtukken kan door de verdediging op grond van art. 30 lid 4 Sv bezwaar worden gemaakt bij de rechter-commissaris. De bevoegdheid van de officier van justitie kennisneming te onthouden is in beginsel slechts een tijdelijke. Vanaf het moment waarop de dagvaarding is betekend mag de verdachte op grond van art. 33 Sv van alle processtukken die zich in het dossier bevinden kennisnemen.
2.19
Na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is het de zittingsrechter die verantwoordelijk is voor de volledigheid van het dossier. Hij kan, ambtshalve of op verzoek van de verdediging, op grond van art. 315 Sv de toevoeging van ontbrekende stukken aan het procesdossier gelasten. [3] Dus het uiteindelijke oordeel met betrekking tot de vraag welke stukken relevant zijn voor enige beslissing die de rechter dient te nemen, en dus behoren tot het procesdossier [4] , komt aan de rechter ter terechtzitting toe.
2.2
Een uitzondering op het in art. 149a lid 2 Sv vastgelegde uitgangspunt dat alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, is te vinden in art. 149b Sv. Op grond van deze bepaling kan de officier van justitie de voeging van relevante stukken, of
gedeeltendaarvan, zoals in het onderhavige geval gedeelten van processen-verbaal van verklaringen van getuigen, permanent achterwege te laten. [5] Deze mogelijkheid is ook met verschillende procedurele waarborgen omkleed. [6] Algehele of gedeeltelijke weglating is slechts toegelaten met het oog op de in art. 187d lid 1 vermelde belangen, namelijk a. de getuige zal ernstige overlast ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig worden belemmerd, b. er wordt een zwaarwegend opsporingsbelang geschaad, of c. het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad. Voor de (gedeeltelijke) weglating is een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vereist. De vordering van de officier van justitie en de beschikking van de rechter-commissaris dienen bovendien aan de processtukken te worden toegevoegd.
2.21
Volledigheidshalve, maar niet relevant in onderhavige zaak, vermeld ik nog dat per 10 juli 2025, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van het Besluit bescherming slachtoffergegevens in processtukken, een nieuw derde lid van art. 149a Sv in werking is getreden. Het nieuwe lid strekt ertoe dat bepaalde gegevens in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer onder omstandigheden in (proces)stukken onvermeld kunnen blijven, tenzij deze gegevens voor door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. [7]
2.22
Van belang is tot slot dat de bepalingen met betrekking tot de processtukken moeten worden bezien in het licht van de verdedigingsrechten van art. 6 EVRM. Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat ‘any difficulties caused to the defence by a limitation on its rights must be sufficiently counterbalanced by the procedures followed by the judicial authorities’. [8] Net als in de hiervoor geschetste regeling van de mogelijkheden het recht op kennisneming van de verdediging van de processtukken (tijdelijk) te beperken, staat de rechterlijke controle in de Straatsburgse jurisprudentie als belangrijkste waarborg voorop.
Terug naar het middel
2.23
Het bijzondere in de onderhavige zaak is dat het niet gaat om de uitzonderingssituatie als bedoeld in art. 149b Sv, zoals hiervoor onder 2.20 beschreven, waarbij onderdelen van een tot de processtukken behorende belastende verklaringen van getuigen zijn weggelaten met het oog op de in art. 187d lid 1 vermelde belangen. De weggelakte gedeelten in de verklaringen van de medeverdachte en de getuigen zijn volgens de officier van justitie niet van belang voor de afdoening van de zaken tegen de verdachte. Deze modaliteit van een gedeeltelijke beperking van de inzage van processtukken kent het Wetboek van Strafvordering niet.
2.24
Bovendien heeft het hof, zonder zelf kennis te hebben genomen van de volledige inhoud van de processen-verbaal door voeging te bevelen aan het strafdossier, dan wel daartoe een raadsheer-commissaris te hebben ingeschakeld [9] , geoordeeld dat de weggelakte passages niet relevant zijn voor het onderzoek in de onderhavige zaak. Daarmee heeft het hof in feite het oordeel over de vraag of desbetreffende passages, waarvan het hof de inhoud niet kent, relevant zijn voor de afdoening van de zaak, aan de officier van justitie overgelaten, terwijl de verantwoordelijkheid hierover een beslissing te nemen volgens het systeem van de wet bij het hof ligt. Met name dit aspect is in mijn ogen het meest problematische aan de gang van zaken in het onderhavige dossier.
2.25
Het afschermen van grote delen van belastende stukken buiten de procedure van art. 149b Sv om wringt niet alleen met de controlerende taak van de rechter en diens eindverantwoordelijkheid voor de volledigheid van het procesdossier, maar levert ook op andere vlakken knelpunten op. Hierdoor komt ook de verantwoordelijkheid van de rechter voor de selectie en waardering van het bewijsmateriaal op losse schroeven te staan. Verder staat de gang van zaken op gespannen voet met de mogelijkheid van de verdediging het bewijsmateriaal te toetsen. Tot slot maakt deze werkwijze het onmogelijk om in cassatie te beoordelen of de verklaringen van de getuigen zijn gedenatureerd.
2.26
Het hof heeft overwogen dat de verdediging de mogelijkheid heeft gehad om de volledige processen-verbaal op te vragen, maar van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Die overweging is niet begrijpelijk omdat de raadsman van de verdachte bij appelschriftuur onder meer heeft verzocht om de volledige processen-verbaal. Dit verzoek is op 30 mei 2022 door de poortraadsheer afgewezen. Het verzoek is weliswaar ter terechtzitting niet met zoveel woorden herhaald, maar het daarop gebaseerde verweer is wel ten overstaan van het hof herhaald. [10] Bovendien draagt, zoals hiervoor reeds uiteengezet, de rechter vanaf de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting zelfstandig, dus ongeacht het initiatief van partijen, de verantwoordelijkheid voor de volledigheid van het dossier. [11] Op grond van art. 315 lid 1 Sv dient de rechter immers de overlegging van stukken te gelasten indien de noodzakelijkheid daarvan blijkt. Die noodzakelijkheid lijkt mij in onderhavige zaak evident, omdat er geen andere weg was voor het hof om het verweer van de verdediging te toetsen.
2.27
Het voorgaande brengt mee dat het oordeel dat de weggelakte delen “niet relevant zijn voor het dossier van de verdachte” blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omdat het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in een gedeeltelijke weglating van passages door de officier van justitie in een proces-verbaal dat aan het dossier is toegevoegd. Vanwege de onbekendheid van het hof met de inhoud van de weggelakte passages acht ik het ook niet zonder meer begrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat deze “niet relevant zijn voor het dossier van de verdachte.
2.28
Slotsom
2.29
Het middel slaagt.
2.3
Ambtshalve merk ik op dat in cassatie de redelijke termijn zal worden overschreden, nu het cassatieberoep is ingesteld op 6 juli 2023. Indien het middel niet slaagt, dient dit te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in een mate die de Hoge Raad gepast zal voorkomen. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
2.31
Deze conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 468, nr. 6, p. 14. Zie over het relevantiecriterium verder Petra van Kampen & David Hein, ‘Strijd om stukken: de Wet processtukken’, NJB 2013, afl. 2, p. 72-78; M.J. Borgers, ‘Processtukken’, DD 2014, p. 1-18.
2.Vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218, NJ 2021/235 m.nt. Reijntjes, rov. 2.4; HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900, NJ 2022/295 m.nt. Machielse, rov. 4.4.3.
3.Zie B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 245 en G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, p. 253.
4.Zie Keulen & Knigge, a.w. 2024 p. 246.
5.Zie hierover M.J. Borgers, ‘De rechterlijke toetsing ter zake van het permanent niet-voegen van relevante stukken in het dossier’, in: A. Dijkstra e.a. (red.), Het roer recht (Liber amicorum W.H. Vellinga & F. Vellinga-Schootstra), Zutphen: Uitgeverij Paris 2013, p. 43-55.
6.Ik ga hier niet in op de voetangels en klemmen van deze regeling omdat dit voor de bespreking van het middel niet relevant is. Maar zie voor een kritische bespreking van art. 149b Sv M.J. Borgers, ‘De rechterlijke toetsing ter zake van het permanent niet-voegen van relevante stukken in het dossier’, in: A. Dijkstra e.a. (red.), Het roer recht (Liber amicorum W.H. Vellinga & F. Vellinga-Schootstra), Zutphen: Uitgeverij Paris 2013, p. 43-55.
7.Zie Kamerstukken II 2020/21, 35 349, nr. 7 (Wet uitbreiding slachtofferrechten) en Stb. 2025, 29 (Besluit bescherming slachtoffergegevens in processtukken en de bijbehorende nota van toelichting).
8.Zie bijvoorbeeld EHRM 11 januari 2011, nr. 6684/05, McKeown t. het Verenigd Koninkrijk, r.o. 43-47 en voor een overzicht van de Straatsburgse jurisprudentie B.M. Fiori, Disclosure of information in criminal proceedings, (diss. Groningen), Wolf Legal Publishers, Oisterwijk 2015, p. 150-189.
9.Die mogelijkheid wordt geboden door art. 316 lid 1 Sv dat ingevolge art 415 Sv van overeenkomstige toepassing is in hoger beroep. Vgl. M.J. Borgers, ‘Processtukken’, DD 2014, p. 1-18 (onder 3.4).
10.Zie de hiervoor geciteerde passage in de pleitnota: “De poortraadsheer is er ook op ingegaan, gelet op de onderzoekswensen van de verdediging n.a.v. het vonnis, en gaf aan dat het een weloverwegen beslissing is geweest van de officier van justitie. Omdat u als Gerechtshof de laatste feitelijke instantie bent wenst de verdediging dit verweer ook aan u voor te leggen.”.
11.Vgl. G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, p. 253 en p. 779 en B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 245.