ECLI:NL:PHR:2025:1143

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/04255
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie van de procureur-generaal over de bewezenverklaring van diefstal op basis van camerabeelden en herkenning door verbalisanten

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1996, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2023 veroordeeld voor diefstal van een elektrische fiets. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een cassatieberoep van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat L.C. de Lange. De advocaat stelde dat het hof ten onrechte had gelet op de verklaringen van de raadsvrouw tijdens de eerste aanleg, en dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden niet overtuigend was. De diefstal vond plaats op 26 januari 2023, en de verdachte was op dezelfde dag aanwezig bij een rechtszitting in [plaats]. Het hof oordeelde dat de tijd tussen de zitting en de diefstal niet uitsloot dat de verdachte de dader kon zijn. De bewezenverklaring steunde op meerdere herkenningen door verbalisanten en de aangever, die de verdachte herkende aan de hand van camerabeelden en Facebook. Het hof concludeerde dat de herkenningen voldoende betrouwbaar waren en dat de verdachte de dader was. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij opgemerkt werd dat de redelijke termijn voor de uitspraak zou worden overschreden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04255
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 1 november 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals nader in het arrest omschreven.
1.2
Namens de verdachte heeft L.C. de Lange, advocaat in Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat in de kern de klacht dat het hof bij de feitelijke vaststellingen en in de bewijsvoering ten onrechte acht heeft geslagen op hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren is gebracht.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 26 januari 2023, te [plaats] , een elektrische fiets (van het merk en type Batavus Padova Royal Class 2019+) die aan [aangever] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal aangifte, nummer PL0100-2023036853-2 (
pagina’s 5 tot en met 9), in de wettelijke vorm opgemaakt op 10 februari 2023 door [verbalisant 1] , aspirant van politie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van de diefstal van mijn elektrische flets op 26 januari 2023 te [plaats] . Ik ben eigenaar van een Batavus Padova Royal Class 2019+ elektrische fiets. Op 26 januari 2023 is mijn fiets weggenomen. Ik heb camerabeelden bekeken die zijn gemaakt met de camera van een buurvrouw en zag daarop een manspersoon die mijn fiets wegnam. Ik heb hierop het filmpje waarop de persoon te zien was en tevens een screenshot van deze persoon op Facebook geplaatst. Ik heb hierbij een oproep gedaan voor herkenning van deze persoon. Ik kreeg daarop een anonieme reactie van een persoon die zei deze persoon te herkennen als [verdachte] . Ik heb daarna deze [verdachte] op Facebook opgezocht en ik zag direct dat dit de persoon betrof die ik op de videobeelden had gezien.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2023036853-10 (
pagina’s 14 en 15), in de wettelijke vorm opgemaakt op 13 maart 2023 door [verbalisant 2] , brigadier van politie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 13 maart 2023 bekeek ik de beelden bij diefstal fiets onder nummer 2023036853. Ik zie dat de verdachte zonder fiets de oprit oploopt. Ik zie vervolgens dat de verdachte met een fiets de oprit weer afloopt en gelijk wegfietst op deze fiets.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL 0100-2023036853-16
(aanvullend proces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt op 15 maart 2023 door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 29 januari 2023 zag ik op Facebook een oproep staan van [aangever] . Hierin werd een filmpje getoond, waarop een persoon te zien was die een fiets meenam. Vanuit mijn functie als verbalisant heb ik meerdere casussen gehad met de verdachte die te zien is op de beelden. Na het zien van de beelden herken ik de verdachte daarom ook direct als:
[verdachte]
17-12-1996
4. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL 0100-2023036853-15 (
aanvullend proces-verbaal), in de wettelijke vorm opgemaakt op 15 maart 2023 door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 12 maart 2023 was ik belast met de afhandeling van de aangifte gedaan door [aangever] , aangever verklaarde dat op 26 januari 2023 zijn elektrische fiets was gestolen. Aangever verklaarde dat hij camerabeelden had gekregen van de diefstal en deze beelden op Facebook had gezet waarop hij een reactie had gekregen dat dit mogelijk [verdachte] zou zijn.
Ik heb vervolgens de camerabeelden bekeken en herkende de persoon op de camerabeelden direct als zijnde [verdachte] . Ik herkende [verdachte] doordat hij veelpleger is en veelvuldig bij de politie in beeld is.
Ik heb vervolgens de screenshot welke aangever bij zijn aangifte had aangeleverd op het scherm van mijn laptop gezet. Ik ben met mijn laptop naar collega M. [verbalisant 5] gelopen. Ik vroeg aan collega M. [verbalisant 5] of hij naar mijn scherm wilde kijken. Ik hoorde collega M. [verbalisant 5] direct zeggen: ‘Hé die ken ik’.
Ik ben vervolgens naar collega [betrokkene 1] gelopen, welke ergens anders stond. Ik liet [betrokkene 1] het beeldscherm van mijn laptop zien met daarom de screenshot welke de aangever had aangeleverd. Ik hoorde [betrokkene 1] direct zeggen dat hij deze persoon herkende als [verdachte] .
Ik ben daarna naar collega [betrokkene 2] gelopen. Ik heb hem ook het scherm van mijn laptop laten zien en gevraagd naar de screenshot te kijken. Ik hoorde collega [betrokkene 2] direct zeggen dat dit [verdachte] was en dat hij hem dus herkende.
Ik heb de drie bovengenoemde collega's apart van elkaar benaderd en ook direct na elkaar zonder dat zij met elkaar gesproken hebben. Ik kan dus met 100 procent zekerheid zeggen dat zij elkaar niet beïnvloed hebben met de herkenning van [verdachte] .
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1996
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
5. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2023036853-4 (
pagina’s 12 en 13), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 maart 2023 (ondertekend op 13 maart 2023) door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 12 maart 2023 zag ik een fotografische afbeelding van de verdachte in dit dossier. Ik zag op deze fotografische afbeelding een man die ik ambtshalve herken als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1996. Ik heb [verdachte] vele malen gezien tijdens mijn werkzaamheden ais hoofdagent in de gemeente [plaats] . Ik herken [verdachte] aan zijn magere/spitse gezicht, ingevallen wangen en aan zijn lichaamsbouw.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0100-2023036853-5 (
pagina’s 10 en 11), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 maart 2023 door [betrokkene 2] , brigadier van politie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 12 maart 2023 werd mij een fotografische afbeelding van de verdachte getoond in dit dossier. Ik zag op deze fotografische afbeelding een man die ik ambtshalve herken als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1996. Ik heb [verdachte] vele malen gezien tijdens mijn werkzaamheden als brigadier in de gemeente [plaats] en hem ook al eens aangehouden. Ik herken [verdachte] aan zijn magere/spitse gezicht, ingevallen wangen en aan zijn lichaamsbouw.”
2.4
Het hof heeft ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:

Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de herkenningen niet overtuigend zijn en dat verdachte tot circa een kwartier vóór de fiets werd weggenomen voor een rechtszitting bij het gerechtshof in [plaats] was.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof heeft de camerabeelden die beschreven zijn in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 14 van het procesdossier voorafgaand aan de zitting bekeken en daarbij geconstateerd dat de beelden waarop verdachte op de camera afloopt voldoende duidelijk zijn om een herkenning mogelijk te maken.
Op grond van deze camerabeelden heeft aangever, nadat hij anoniem was getipt over de identiteit van de persoon op de beelden, verdachte aan de hand van diens Facebookaccount herkend als de dader (pagina 5 van het procesdossier). [verbalisant 3] heeft de camerabeelden, die aangever op Facebook had gezet, gezien en herkende verdachte, waarmee hij meerdere casussen had gehad, als de dader (aanvullend proces-verbaal). Vervolgens heeft [verbalisant 4] , die op de hoogte was van deze herkenning en verdachte kende omdat hij een veelpleger is en veelvuldig bij de politie in beeld is, de dader op deze beelden herkend als verdachte. Hij heeft een screenshot van de beelden gemaakt en dit achtereenvolgens, apart van elkaar en zonder dat zij met elkaar spraken, aan verbalisanten [verbalisant 5] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] getoond. Deze verbalisanten herkenden verdachte alle drie als de dader (aanvullend proces-verbaal). Verbalisanten [verbalisant 5] en [betrokkene 2] hebben van hun respectievelijke herkenningen een proces-verbaal opgemaakt (pagina’s 12 en 10 van het procesdossier) waaruit blijkt dat zij verdachte tijdens hun werkzaamheden als hoofdagent c.q. brigadier vaak hebben gezien en hem weleens hebben aangehouden en dat zij verdachte herkenden aan zijn magere/spitse gezicht, ingevallen wangen en lichaamsbouw.
Gelet op het voorgaande, heeft het hof de overtuiging bekomen dat verdachte de dader is van de op de camerabeelden vastgelegde diefstal.
Verdachte had, op de dag dat de fiets van aangever is weggenomen, een oproep voor een zitting bij het gerechtshof in [plaats] , aanvang 13.40 uur. Door de raadsman is ter terechtzitting in eerste aanleg betoogd dat verdachte daarna naar huis is gefietst, zodat het hof ervan uitgaat dat verdachte zich per fiets verplaatste. De diefstal van de fiets van aangever vond blijkens de tijdsaanduiding op de camerabeelden omstreeks 16:13 uur plaats. Nu niet kan worden vastgesteld hoe laat verdachte exact is vertrokken bij het gerechtshof in [plaats] , terwijl de duur van de fietstocht van het gerechtshof naar de plaats delict volgens Google Maps dertien minuten bedraagt, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte om die reden de dader niet kan zijn geweest.”
2.5
Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2023 heeft de raadsman – voor zover hier van belang – het volgende verweer gevoerd:
“Verdachte zegt dat hij de fiets echt niet heeft gestolen en hij heeft zijn straf al uitgezeten. Dit is dus een principe appel. Ik was die dag in [plaats] en ik weet dat hij toen lopend naar het hof is gekomen. Ik weet niet hoe hij is weggegaan. Er zit heel weinig tijd tussen de diefstal en het einde van de zitting, waarna verdachte nog een gesprek met mij en de reclassering heeft gevoerd. Het valt mij op dat verdachte meteen heeft ontkend en ook meteen zei dat men de beelden bij […] moest opvragen. Uiteindelijk zijn de beelden opgevraagd, maar die bleken niet te zijn bewaard. In het dossier kunt u het wettig bewijs vinden, maar de vraag is of dit bewijs ook overtuigend is.”
2.6
De raadsvrouw heeft op het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 maart 2023 een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Deze houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende, in:
“- Daarbij komt dat cliënt op die dag zitting had bij het Hof [plaats] (21-003652-22). Navraag bij het Hof leert dat deze zitting om 15.40 uur afgelopen was. Dit contact hebben wij gehad met [betrokkene 3] . Na de zitting heeft cliënt de zaak nabesproken. Dit duurde ongeveer 15 à 20 minuten, nu het om een grote zaak ging. Daarna is cliënt naar huis gefietst.
- Het is vrijwel onmogelijk voor cliënt om op tijd op de plaats delict aanwezig te zijn en de fiets te stelen. Het is een kwartier fietsen naar de plaats delict. Cliënt heeft dan na de bespreking hard moeten fietsen, zijn fiets klaarblijkelijk ergens weg moeten gooien om vervolgens een andere fiets te pakken. Ook heeft hij zich om moeten kleden.
- OV: duurt 20 minuten waarbij cliënt na de bespreking eerst naar centraal station moet. Lopend is het ook 45 minuten, dus dat had cliënt zeker niet gehaald.”
2.7
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat verklaringen en mededelingen van de raadsman die ter terechtzitting, al dan niet op de voet van art. 279 lid 1 Sv, als zodanig optreedt niet als wettige bewijsmiddelen kunnen gelden. [2] In het verlengde daarvan vormt de ter terechtzitting overgelegde pleitnota evenmin een wettig bewijsmiddel. [3] Deze rechtsregel waarborgt dat de raadsman in vrijheid de verdediging kan voeren en in dat kader naar voren kan brengen hetgeen hij in het belang van de verdediging acht, zonder erop bedacht te hoeven zijn dat zijn woorden eraan zullen bijdragen dat zijn cliënt wordt veroordeeld. [4] Miskenning van deze rechtsregel kan niet alleen blijken uit de in de uitspraak of in de aanvulling daarop opgenomen bewijsmiddelen, maar ook uit een nadere bewijsoverweging waarin verklaringen of mededelingen van de raadsman worden aangehaald. [5]
2.8
Het hof heeft in de onderhavige zaak onder het kopje ‘overweging met betrekking tot het bewijs’ in de eerste plaats overwogen dat het hof de in het dossier bevindende camerabeelden voor de zitting heeft bekeken en dat de beelden voldoende duidelijk zijn om een herkenning mogelijk te maken. Vervolgens staat het hof stil bij de herkenningen die op basis van die camerabeelden hebben plaatsgevonden. Niet alleen de aangever heeft de verdachte aan de hand van diens Facebookaccount herkend nadat hij anoniem was getipt over de identiteit van de persoon op de beelden, maar onderscheidenlijk vier verbalisanten hebben de verdachte eveneens herkend. Het hof komt vervolgens tot het oordeel dat het de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de dader is van de op de camerabeelden vastgelegde diefstal. Daaropvolgend gaat het hof in op het door de raadsman gevoerde verweer dat de verdachte de dader niet kan zijn geweest, omdat hij tot circa een kwartier voor de diefstal voor een rechtszitting bij het gerechtshof in [plaats] was. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte om die reden niet de dader kan zijn geweest, nu op basis van hetgeen in eerste aanleg door de verdediging is aangevoerd ervan wordt uitgegaan dat de verdachte zich per fiets verplaatste en niet kan worden vastgesteld hoe laat de verdachte exact is vertrokken bij het gerechtshof in [plaats] .
2.9
Uit de overwegingen van het hof volgt dat het tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt op basis van de herkenningen die zowel door aangever als onderscheidenlijk vier verbalisanten hebben plaatsgevonden. Het hof overweegt immers na diens overwegingen met betrekking tot deze herkenningen dat het “gelet op het voorgaande (…) de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de dader is van de op de camerabeelden vastgelegde diefstal.” Anders dan in de hiervoor aangehaalde rechtspraak steunt de bewezenverklaring hier niet op hetgeen door de raadsvrouw in eerste aanleg ter terechtzitting naar voren is gebracht. Het hof heeft enkel het verweer dat de verdachte niet de dader kan zijn geweest (mede) op basis van de mededeling van de raadsvrouw niet aannemelijk geacht. Met andere woorden, hetgeen door de raadsvrouw in eerste aanleg is aangevoerd, is niet redengevend voor de bewezenverklaring, maar slechts redengevend voor het niet volgen van een verweer. Geen rechtsregel staat daaraan in de weg. Het door de raadsvrouw in eerste aanleg naar voren gebrachte is aldus – anders dan de steller van het middel veronderstelt – niet aan de veroordeling ten grondslag gelegd en voor het bewijs gebezigd. Daarmee mist het middel feitelijke grondslag.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM zal worden overschreden omdat de Hoge Raad uitspraak zal doen meer dan twee jaren nadat op 2 november 2023 het cassatieberoep is ingesteld. Nu het hof aan de verdachte een gevangenisstraf heeft opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan een maand, kan worden volstaan met de constatering van die overschrijding. [6]
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-001547-23.
2.Zie onder meer: HR 8 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5594,
3.Vgl. HR 31 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9179.
4.Zie de noot van Th.W. Van Veen bij HR 19 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC7946,
5.Zie HR 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0264; HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2129 en HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1773,
6.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2 en 3.2. Zie ook HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,