11.2.1Juridisch kader
De TBS-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Als de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eisen, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 3 Sr). Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van TBS de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek (artikel 37a lid 4 Sr). Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
11.2.2Rapportages
De verdachte is naar aanleiding van hetgeen hem is tenlastegelegd in het Pieter Baan Centrum (hierna PBC) onderzocht door psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] . Deze deskundigen hebben daaromtrent op 12 juli 2021 een rapport uitgebracht. De verdachte heeft zoals gezegd zijn medewerking aan het PBC-onderzoek geweigerd en ook ter terechtzitting in hoger beroep (bij herhaling) te kennen gegeven niet aan - kort gezegd - een dergelijk onderzoek te willen meewerken. Desondanks hebben de deskundigen, met gebruik van oude rapportages, het (beperkte) milieuonderzoek en de observaties in het PBC - samengevat en voor zover hier van belang - het volgende gerapporteerd:
i. Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Op grond van de observaties op de afdeling, aangevuld met informatie over zijn levensloop, kan worden gesteld dat er bij betrokkene sprake is van een gevoeligheid voor psychose. Tijdens zijn verblijf in het PBC zijn bij betrokkene gedurende enkele dagen psychotische symptomen geobserveerd. Niet duidelijk is geworden of sprake was van een momentane psychotische decompensatie met herstel, dan wel dat tijdelijk de afweer afnam, waardoor een meer permanent onderliggend psychotisch proces tijdelijk zichtbaar werd. Betrokkene vertelde in ieder geval inhoudelijke paranoïde verhalen, waarbij hij geladen en dreigend overkwam.
Vanuit het milieuonderzoek worden vanaf 2017 psychotische symptomen bij betrokkene waargenomen, met aanwijzingen voor paranoïdie, verwardheid en onberekenbaar gedrag. Omdat er geen zicht is op de aard en het precieze beloop van de symptomen in de tijd, kan niet worden gezegd in welk kader de psychotische symptomen zich voordoen. De in het PBC geobserveerde ontregeling duurde te lang om te kaderen (als zeer vluchtige psychotische grensoverschrijdingen) binnen een eventueel zwak gestructureerde persoonlijkheid, terwijl ook de verdere onderzoeksinformatie niet aansluit bij dit hypothetische verklaringsmodel. Maar of er sprake is van een stoornis in het schizofreniespectrum, een andere psychotische stoornis of dat de psychotische symptomen (louter) gerelateerd, zijn aan gebruik van middelen, is niet te zeggen.
ii. Vanuit het milieuonderzoek zijn er aanwijzingen voor problematisch gebruik van meerdere middelen. Hoewel gedetailleerd zicht op aard, omvang en intensiteit van het gebruik van cannabis ontbreekt, kan een stoornis in het gebruik van cannabis voldoende worden onderbouwd. Zo heeft betrokkene in het verleden fors gebruikt (vijf tot tien joints per dag), slaagt hij er niet in hiermee te stoppen en deed betrokkene meerdere pogingen cannabis in te voeren in detentie, onder meer gedurende zijn verblijf in het PBC.
iii. De beschreven problematiek bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde, daar het om chronische problematiek gaat, met zover bekend een toename in disfunctioneren vanaf 2017.
iv. Een gestructureerde risico-inventarisatie middels de HCR-20V3 (om zicht te krijgen te krijgen op statistisch relevante, niet noodzakelijk stoornis gerelateerde risicofactoren voor toekomstig geweld in de breedte) kon slechts ten dele worden gescoord. Zichtbaar wordt dat er veel (onveranderlijke) risicofactoren zijn vanuit de voorgeschiedenis. Dit is, statistisch gezien, ongunstig wat betreft het risico op herhaling van breed gewelddadig gedrag in de toekomst.
v. Vanaf zijn 15e jaar zijn er ernstige gedragsproblemen en komt betrokkene geregeld in aanraking met politie en Justitie. De verdere ontwikkeling in de levensloop wordt gekenmerkt door zowel een opportunistische, antisociale en criminele levenswijze als beperkte impulsregulatie en patroonmatige dreiging en agressie in uiteenlopende situaties, waarbij het gebruik van wapens niet geschuwd wordt en geen sprake lijkt van een wens dan wel bereidheid tot gedragsverandering, ondanks ingezette interventies.
Het hof maakt de hiervoor onder i, ii en iii weergegeven conclusies van de gedragskundigen tot de zijne nu deze conclusies worden gedragen door de bevindingen van de deskundigen en het hof ook overigens geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van die conclusies. Daarbij overweegt het hof dat de omstandigheid dat de deskundigen - kort gezegd - de stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling kennelijk slechts tot op zekere hoogte
naderhebben kunnen specificeren, niet afdoet aan de conclusie dat sprake is van een stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling.
Het voorgaande betekent dat het hof als vaststaand aanneemt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte afgestraft en onbehandeld een té groot gevaar vormt voor de samenleving. Daartoe is vooral redengevend hetgeen onder iv en v is opgenomen. Het hof heeft daarnaast meegewogen dat uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder een mishandeling tijdens het voorarrest voor de onderhavige zaak. Ook de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, bezien tegen de achtergrond van de persoonlijkheid van de verdachte, dragen er aan bij dat het hof de kans op recidive onaanvaardbaar hoog acht in geval hij niet wordt behandeld. Daarbij merkt het hof nog op dat de verdachte op de zitting in hoger beroep van 3 september 2024 te kennen gaf dat hij er nog altijd van overtuigd is dat de twee slachtoffers ‘undercover agenten’ waren. Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Concluderend stelt het hof vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake van een gebrekkige ontwikkeling en/of van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor de TBS-maatregel kan worden opgelegd, en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.”