ECLI:NL:PHR:2025:1278

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
24/02196
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak wegens onvoldoende bewijs van zwaar lichamelijk letsel na mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 24 mei 2024 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De verdachte, geboren in 1966, kreeg een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij had een vordering ingediend, maar de beslissing hierover werd door het hof opnieuw beoordeeld.

Namens de verdachte zijn er drie middelen van cassatie ingediend door advocaat D. Bektesevic. De benadeelde partij werd vertegenwoordigd door M.C. Bolkenbaas. Het eerste middel betrof de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kon volgen dat de mishandeling had geleid tot zwaar lichamelijk letsel, in dit geval een kaakfractuur. De politierechter had vastgesteld dat de verdachte op 4 mei 2022 de benadeelde partij in het gezicht had geslagen, wat leidde tot de kaakfractuur.

De conclusie van de procureur-generaal, D.J.M.W. Paridaens, was dat de bewezenverklaring onvoldoende was onderbouwd. De medische informatie die was ingediend, gaf aan dat er geen blijvend letsel was geconstateerd, wat de conclusie van zwaar lichamelijk letsel in twijfel trok. Het eerste middel werd gegrond verklaard, wat leidde tot de beslissing om de zaak terug te verwijzen naar het hof voor een nieuwe behandeling. De procureur-generaal merkte ook op dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat bij de nieuwe behandeling aan de orde kan worden gesteld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/02196
Zitting25 november 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 24 mei 2024 [1] het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2023, waarbij de verdachte wegens “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, bevestigd met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan.
1.2
Namens de verdachte heeft D. Bektesevic, advocaat in Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft M.C. Bolkenbaas, advocaat in ’s-Hertogenbosch, een verweerschrift ingediend.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel bevat de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de bewezenverklaarde mishandeling zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur ten gevolge heeft gehad.
2.2
Ten laste van de verdachte is door de politierechter bewezenverklaard dat hij:
“op 4 mei 2022 te [plaats] . [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur ten gevolge heeft gehad.”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende (opgesomde) bewijsmiddelen:
“- een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p.3-4);
- een medische informatie betreffende [slachtoffer] (p.6):
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p.7-8):
- een proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaring van [verdachte] (p.15-17).”
2.4
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. De beantwoording van de vraag of letsel als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt, is in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel daarover kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Als echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie. [2]
2.5
De bewezenverklaring steunt onder meer op een schriftelijk bescheid, bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] . In dit bescheid, dat zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt en dat is opgemaakt door een arts naar aanleiding van een onderzoek één dag na de mishandeling, wordt melding gemaakt van een (kennelijk eerder uitgevoerde) ‘uitgebreide onderkaakreconstructie met schouderbot’. Verder wordt vermeld dat geen blijvend letsel is geconstateerd. Uit de overige gebruikte bewijsmiddelen kan evenmin worden afgeleid dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de vorm van een kaakfractuur. Daarmee is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
2.6
Het middel slaagt.

3.Het tweede en derde middel

Nu het eerste middel slaagt, hetgeen zal dienen te leiden tot terugwijzing van de zaak naar het hof, behoeven het tweede en derde middel geen bespreking.

4.Slotsom

4.1
Het eerste middel slaagt. Het tweede en derde middel behoeven daarmee geen bespreking.
4.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep op 6 juli 2023. Daarmee zal de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM worden overschreden. Dit kan bij de nieuwe behandeling van de zaak aan de orde worden gesteld.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 20-002403-23. Het arrest is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHSHE:2024:3069.
2.Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051,