2.15Het hof heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. De beschikking houdt hierover het volgende in:
In het kader van de zaak ‘Rockport' is op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering een hardware wallet met daarin 6 bitcoins in beslag genomen onder de beslagene. In voornoemd onderzoek waren zowel klager als beslagene verdachten. De zaak tegen beslagene is op 29 maart 2021 geseponeerd. De zaak tegen klager is tevens op 29 maart 2021 geseponeerd, hetgeen schriftelijk is bevestigd bij brief van 15 november 2021. Op 7 december 2020 is conservatoir beslag gelegd op voornoemde hardware wallet met inhoud ter zake van een door het Openbaar Ministerie gestelde ontnemingsvordering op de beslagene.
De strafzaak en de ontnemingszaak tegen beslagene waren bij het hof bekend onder bovengenoemde parketnummers. In de strafzaak tegen beslagene is op 22 november 2021 arrest gewezen. Beslagene is veroordeeld ter zake van – zakelijk weergegeven – het medeplegen van opzettelijk inbreuk maken op auteursrecht, meermalen gepleegd, en medeplegen van opzettelijk ter verveelvoudiging of verspreiding voorhanden hebben, invoeren en bewaren van voorwerpen waarin met inbreuk op auteursrecht een werk is vervat, terwijl hij het plegen van deze misdrijven als bedrijf uitoefent. Aan beslagene is een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opgelegd, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek. Beslagene heeft tegen dit arrest cassatieberoep bij de Hoge Raad der Nederlanden ingesteld. In de procedure in cassatie is tot op heden nog geen beslissing genomen. Bij arrest van 7 oktober 2019 is beslagene door het hof niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het niet tijdig ingestelde hoger beroep in de ontnemingszaak.
Bij beslissing van 25 juli 2023 van de rechtbank Oost-Brabant, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, gelet op het bepaalde in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
In het klaagschrift wordt gesteld dat de hardware wallet en de bitcoins niet toebehoren aan de beslagene, maar aan klager. Klager onderbouwt dit aan de hand van een belastingaangifte inkomstenbelasting, waaruit blijkt dat klager voornoemde vermogensbestanddelen in zijn belastingaangifte heeft opgenomen. Klager voert aan dat hij de wallet op de avond voorafgaand aan de beslaglegging heeft overhandigd aan beslagene om de bitcoins te gelde te maken zodat klager met de liquiditeiten nieuwe investeringen kon gaan doen. De reden voor de overdracht is dat beslagene meer kennis en kunde heeft van technologische ontwikkelingen dan klager en derhalve zorg droeg voor de verkoop.
Klager voert aan dat het noodzakelijk is om het conservatoir beslag op te heffen, zodat klager in zijn levensonderhoud kan voldoen en andere financiële verplichtingen kan nakomen. Tevens voert klager aan dat de koers van de bitcoins tanende is en dat het de verwachting van klager is dat dit zal doorzetten.
De advocaat-generaal heeft ter zitting in raadkamer naar voren gebracht dat het klaagschrift| niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien het klaagschrift niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend.
De raadsman heeft ter zitting in raadkamer aangevoerd dat hij zich op het standpunt stelt dat het klaagschrift tijdig is ingediend, zowel op grond van de termijn zoals bedoeld in artikel 552a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering als de termijn zoals bedoeld in artikel 552a lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof oordeelt dat het klaagschrift niet tijdig is ingediend. Op grond van artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het klaagschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard, indien het klaagschrift is ingediend op een tijdstip waarop twee jaren zijn verstreken na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking en een vervolging niet of nog niet is ingesteld. Blijkens de voorhanden zijnde stukken is het conservatoir beslag gelegd op 7 december 2020. Tegen klager is voorts, met name gelet op de hem betreffende sepotbeslissing als voormeld, geen vervolging ingesteld. Nu het klaagschrift is ingediend op 29 december 2022, is het klaagschrift niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn ingediend.
Ten overvloede overweegt het hof dat, ook als sprake zou zijn van de situatie zoals bedoeld in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, het klaagschrift eveneens niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Op grond van artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het klaagschrift alsdan niet-ontvankelijk te worden verklaard, indien het klaagschrift is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. De zaak tegen klager is op 29 maart 2021 geseponeerd. Als zou worden uitgegaan van de datum van 29 maart 2021 (en overigens ook als zou worden uitgegaan van de schriftelijke bevestiging van de sepotbeslissing op 15 november 2021) is het klaagschrift niet binnen de in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn van drie maanden ingediend, immers eerst op 29 december 2022. Hetgeen ter zitting in raadkamer naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het bovenstaande zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaren.
Verklaarthet klaagschrift niet-ontvankelijk.”