ECLI:NL:PHR:2025:1350

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
24/01587
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van klaagschrift inzake conservatoir beslag op hardware wallet met bitcoins

In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat is ingediend door de klager, die in 1973 is geboren, tegen een niet-ontvankelijkverklaring door het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had op 11 april 2024 de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift, dat was ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit klaagschrift was gericht op de opheffing van conservatoir beslag op een hardware wallet met daarin 6 bitcoins, die in beslag was genomen in het kader van een ontnemingsprocedure tegen de broer van de klager. De klager stelde dat het beslag onterecht was gelegd, omdat de wallet en de bitcoins niet toebehoorden aan de broer, maar aan hemzelf. Het hof oordeelde dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend, omdat het was ingediend meer dan twee jaar na de inbeslagneming op 7 december 2020. De klager had echter betoogd dat het klaagschrift tijdig was ingediend, zowel op basis van de termijn van twee jaar na inbeslagneming als de termijn van drie maanden na beëindiging van de vervolging. De advocaat-generaal had in de raadkamer van het hof aangegeven dat het klaagschrift niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het niet binnen de geldende termijn was ingediend. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de klager. De klager heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij de vraag aan de orde kwam wanneer een ontnemingsvordering als 'ten einde gekomen' kan worden beschouwd. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar het hof voor een nieuwe beoordeling van het klaagschrift.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01587 B
Zitting9 december 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de klager

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 11 april 2024 (RK-nummer 000681-23) de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de onder zijn broer conservatoir in beslag genomen hardware wallet met daarin 6 bitcoins.
1.2
Het cassatieberoep is op 16 april 2024 ingesteld namens de klager. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag.
1.3
Het middel is terecht voorgesteld. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak.

2.Het verloop van de zaak

2.1
Uit de stukken van het geding en na raadpleging van de administratie van de Hoge Raad kan over de procesgang bij de Hoge Raad tot nu toe het volgende worden opgemaakt.
2.2
De broer van de klager is bij arrest van 7 oktober 2019 (parketnummer 20-001930-18) door het hof Den Bosch niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 mei 2018 (parketnummer 02-997152-09) in een (andere) tegen hem ingestelde ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft bij dat vonnis de broer van de klager – ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel – de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 2.272.536,67 aan de Staat.
2.3
Op 16 juni 2020 (griffienummer 19/04690) heeft de Hoge Raad de broer van de klager met een op art. 80a RO gebaseerde overweging niet-ontvankelijk verklaard in het tegen het arrest van het hof ingestelde cassatieberoep. [1] Daarmee is het hierboven genoemde ontnemingsvonnis onherroepelijk geworden.
2.4
Op 24 november 2020 is in het kader van het strafrechtelijk onderzoek onder de naam “Rockport” gericht tegen de klager en zijn broer op grond van art. 94 Sv onder de broer van de klager de onder randnr. 1.1 genoemde wallet met bitcoins in beslag genomen.
2.5
Op 7 december 2020 is in het kader van de hiervoor onder randnr. 2.2 genoemde ontnemingsprocedure tegen de broer van de klager ter bewaring van het recht tot verhaal van de aan hem opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op de wallet met bitcoins (ook) conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv gelegd.
2.6
Op 29 maart 2021 is in het onderzoek “Rockport” de stafzaak tegen de broer van de klager geseponeerd. Op 3 juni 2021 is in het onderzoek “Rockport” de strafzaak tegen de klager geseponeerd. Het Openbaar Ministerie heeft deze sepotbeslissing bij brief van 15 november 2021 nog eens aan de klager bevestigd, omdat hij daarvan eerder mogelijk geen bericht heeft gehad. Het op grond van art. 94 Sv op de wallet met bitcoins gelegde (klassiek) strafrechtelijke beslag heeft het Openbaar Ministerie in verband met deze sepotbeslissingen opgeheven. Dat geldt niet voor het onder de broer van de klager in de onder randnr. 2.2 genoemde ontnemingszaak gelegde conservatoire beslag. [2]
2.7
Bij arrest van 22 november 2021 (parketnummer 20-000445-15) is de broer van de klager door het hof Den Bosch in de aan de onder randnr. 2.2 genoemde ontnemingsprocedure ten grondslag liggende strafzaak veroordeeld voor – kort gezegd – het medeplegen van bedrijfsmatige illegale productie, invoer en handel van/in dvd’s en cd’s en deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft illegale dvd’s en cd’s te produceren en te verkopen.
2.8
Op 21 november 2022 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 7 december 2020 onder de broer van de klager gelegde conservatoir beslag en tot teruggave aan de klager van de bovengenoemde wallet met bitcoins.
2.9
Op 29 december 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het klaagschrift doorgezonden naar de rechtbank Oost-Brabant op de grond dat de laatstgenoemde rechtbank eerder beslissingen in de zaak heeft genomen.
2.1
Op 25 juli 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant zich onbevoegd verklaard van het klaagschrift kennis te nemen en bepaald dat de griffier het klaagschrift zal doorzenden naar het hof Den Bosch. In dat verband heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat de ontnemingsprocedure en de daarmee samenhangende strafzaak tegen de broer van de klager in feitelijke aanleg voor het laatst werd vervolgd bij het hof Den Bosch, zodat het klaagschrift op grond van art. 552a lid 3 Sv door dat hof moet worden behandeld.
2.11
Op 16 november 2023 en 14 december 2023 heeft de raadkamer van het Hof Den Bosch de behandeling van de zaak aangehouden na een daartoe strekkend verzoek van de raadsman van de klager bij schrijven van 3 oktober 2023 respectievelijk 13 december 2023.
2.12
Op 14 maart 2024 is het klaagschrift in raadkamer behandeld. In het proces-verbaal van die raadkamerzitting is het volgende te lezen:
“De voorzitter houdt kort de inhoud van het klaagschrift voor en deelt daarnaast mede:
Het hof wil eerst stilstaan bij de ontvankelijkheid van het klaagschrift, waaraan het Openbaar Ministerie tevens aandacht heeft besteed in het schriftelijk advies. In het voornoemde schriftelijk advies heeft het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat het klaagschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het klaagschrift niet tijdig zou zijn ingediend.
De raadsman voert aan:
Ik heb een pleitnota opgesteld. De pleitnota omvat zowel de formele als de materiële aspecten.
De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud die is opgenomen onder punt 4 ‘Ontvankelijkheid’ van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
De voorzitter stelt de advocaat-generaal in de gelegenheid om betreffende de ontvankelijkheid zijn standpunt kenbaar te maken.
De advocaat-generaal brengt naar voren:
Uit de pleitnota leid ik af dat u bekend was met een eerder, andersluidend, standpunt van het Openbaar Ministerie. Dat standpunt is mij niet bekend. Voor zover überhaupt sprake is van een andersluidend standpunt, is het standpunt dat thans door het Openbaar Ministerie wordt ingenomen, het geldende standpunt. In zoverre kunnen weinig rechten worden ontleend aan het eerdere standpunt van het Openbaar Ministerie.
Er is in deze zaak een aantal ijkpunten, namelijk het einde van de zaak Rockport op 15 november 2021, het einde van de ontnemingszaak op 16 juni 2020 en de omzetting van het beslag in het kader van de ontnemingszaak is op 11 december 2020 bekendgemaakt aan de beslagene. Ik concludeer dat het klaagschrift te laat is ingediend. Het klaagschrift is namelijk pas op 21 november 2022 ingediend. In de handreiking beklag, die te raadplegen is op het internet, zijn de termijnen opgenomen voor het indienen van een klaagschrift. Indien er nog geen vervolging is ingesteld dan dient het klaagschrift zo spoedig mogelijk te worden ingediend en uiterlijk binnen 2 jaar na de inbeslagneming. Indien er wel vervolging is ingesteld dan dient het klaagschrift zo spoedig mogelijk te worden ingediend na de inbeslagneming van de voorwerpen en in ieder geval binnen 3 maanden nadat de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. Dientengevolge stelt het Openbaar Ministerie zich thans op het standpunt dat het klaagschrift niet tijdig is ingediend. Voor het overige heb ik ook nog een aantal opmerkingen, maar daar zal ik nog even mee wachten.
De raadsman voert aan
Volgens mij wordt er een aantal dingen door elkaar gehaald. Het klaagschrift dient te worden ingediend binnen 2 jaar na de inbeslagneming. De inbeslagneming heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. Derhalve is het klaagschrift binnen 2 jaar ingediend. Dat wordt ook erkend door het Openbaar Ministerie in de eerdere brief. Indien er aansluiting wordt gezocht bij de termijn dat het klaagschrift dient te worden ingediend binnen 3 maanden na het eindigen van de zaak, merk ik op dat de kwestie momenteel nog lopende is. Dat heeft de raadkamer van de rechtbank ook opgemerkt. Derhalve is het klaagschrift tijdig ingediend.
De voorzitter deelt mede dat het hof de behandeling van het klaagschrift onderbreekt voor beraad.
De voorzitter hervat de behandeling van het klaagschrift.
De voorzitter deelt mede:
Eerst dient het hof meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de ontvankelijkheid van het klaagschrift. Dat lukt op dit moment niet. Het onderzoek zal nu worden gesloten en de uitspraak zal later volgen. Dat zal ofwel een tussenuitspraak zijn waarna het onderzoek zal worden heropend, ofwel een einduitspraak ertoe strekkende dat het klaagschrift niet-ontvankelijk is. We hebben zojuist getracht direct duidelijkheid te krijgen omtrent de ontvankelijkheid van het klaagschrift, maar om dat goed uit te zoeken heeft het hof meer tijd nodig.
De voorzitter sluit het onderzoek in raadkamer en deelt mede dat het hof voornemens is om op 11 april 2024 beschikking te wijzen.”
2.13
De schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie waar in het hiervoor geciteerde proces-verbaal van de raadkamerzitting van het hof van 14 maart 2024 naar wordt verwezen betreft een reactie van 14 december 2022. Die reactie op het klaagschrift van 21 november 2022 houdt onder meer het volgende in:

A. Ontvankelijkheid klaagschrift
Het klaagschrift is:
(…)
[X] Niet-ontvankelijk:
[X] niet binnen drie maanden na beëindiging vervolging ingediend.
(…)
B. Casus
Op 24 november 202 [
A-G: ik begrijp 2020] zijn doorzoekingen verricht bij verdachten [klager] ( [klager] ) en [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ). Bij de doorzoekingen is onder [betrokkene 1] een Ledger (hardware wallet) in beslag genomen met daarop 5.99985216 bitcoins. Het onderzoek heeft uiteindelijk niet geresulteerd in een strafzaak: beide zaken zijn geseponeerd. De zaak tegen [klager] is op 3 juni 2021 geseponeerd; dit is bij brief van 15 november 2021 nog eens aan klager bevestigd omdat hij daarvan eerder mogelijk geen bericht had gehad. De zaak tegen medeverdachte [betrokkene 1] is op 29 maart 2021 geseponeerd.
(…)
Het verzoek is daarom evident niet-ontvankelijk.
(…)
C. Stand van zaken strafzaak
De zaken zijn geseponeerd in 2021.
D. Beslag
In beslag genomen en nog niet geretourneerde goederen m.b.t. dit klaagschrift:
een Ledger (hardware wallet) in beslag genomen met daarop 5.99985216 bitcoins
Beslagene:
[betrokkene 1]
Status beslag:
[X] gedeponeerd (…)
Het beslag waarop het klaagschrift zich richt is in onderzoek Rockport opgeheven; de zaak is geëindigd en de beslagen zijn in verband daarmee opgeheven. Dit met uitzondering van enige waardebeslag onder [betrokkene 1] : dit beslag is gebruikt om een onherroepelijke ontnemingsvordering die tegen [betrokkene 1] voorligt mede te innen. Daartoe is het beslag middels een zogeheten Model E na machtiging van de RC het beslag "overgenomen" onder het parketnummer dat bij die onherroepelijke ontnemingszaak hoort.
Grondslag handhaving beslag
(…)
[X] Artkel 94a Sv (conservatoir beslag):
(…)
[X] ontnemingsmaatregel
E. Reden handhaven beslag
Het OM verzet zich tegen teruggave aan klager, want:
Klager is niet-ontvankelijk.”
2.14
De op de raadkamerzitting van 14 maart 2024 door de raadsman overgelegde pleitnota houdt over de ontvankelijkheid van het klaagschrift het volgende in:
“4. Aanvankelijk had het OM in [zijn] brief van 19 juli 2023 uitdrukkelijk de ontvankelijkheid erkend. Het OM stelt dat: “
In tegenstelling tot het standpunt dat het OM tegen de vorige raadkamer innam, is het verzoek wel ontvankelijk, te weten op grond van artikel 552a lid 4 Sv. Immers van een vervolgde zaak in de zin van artikel 552a lid 3 Sv is, aldus HR 15 april 2008, NbSr 2008/184, NJ 2008/250, géén sprake wanneer een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in artikel 552a lid 4 Sv, zodat een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming of kennisneming daarvan moet zijn ingediend” en concludeert dat het klaagschrift tijdig is ingediend, te weten binnen de 2 jaarstermijn o.g.v. [art. 552a] lid 4 [Sv]. Daarentegen heeft de rechtbank Oost-Brabant onderhavige kwestie doorverwezen naar uw gerechtshof op grond van artikel 552a lid 3 Sv. Gelet op het feit dat de procedure van broer (op basis waarvan beslag was gelegd) thans nog loopt, is naar mening van klager het klaagschrift tijdig – los van de erkenning door het OM – ingediend zodat naar de bescheiden mening van [klager] de kwestie zich toespitst op de materiële inhoud.”
2.15
Het hof heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. De beschikking houdt hierover het volgende in:

De beoordeling
In het kader van de zaak ‘Rockport' is op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering een hardware wallet met daarin 6 bitcoins in beslag genomen onder de beslagene. In voornoemd onderzoek waren zowel klager als beslagene verdachten. De zaak tegen beslagene is op 29 maart 2021 geseponeerd. De zaak tegen klager is tevens op 29 maart 2021 geseponeerd, hetgeen schriftelijk is bevestigd bij brief van 15 november 2021. Op 7 december 2020 is conservatoir beslag gelegd op voornoemde hardware wallet met inhoud ter zake van een door het Openbaar Ministerie gestelde ontnemingsvordering op de beslagene.
De strafzaak en de ontnemingszaak tegen beslagene waren bij het hof bekend onder bovengenoemde parketnummers. In de strafzaak tegen beslagene is op 22 november 2021 arrest gewezen. Beslagene is veroordeeld ter zake van – zakelijk weergegeven – het medeplegen van opzettelijk inbreuk maken op auteursrecht, meermalen gepleegd, en medeplegen van opzettelijk ter verveelvoudiging of verspreiding voorhanden hebben, invoeren en bewaren van voorwerpen waarin met inbreuk op auteursrecht een werk is vervat, terwijl hij het plegen van deze misdrijven als bedrijf uitoefent. Aan beslagene is een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opgelegd, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek. Beslagene heeft tegen dit arrest cassatieberoep bij de Hoge Raad der Nederlanden ingesteld. In de procedure in cassatie is tot op heden nog geen beslissing genomen. Bij arrest van 7 oktober 2019 is beslagene door het hof niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het niet tijdig ingestelde hoger beroep in de ontnemingszaak.
Bij beslissing van 25 juli 2023 van de rechtbank Oost-Brabant, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, gelet op het bepaalde in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
In het klaagschrift wordt gesteld dat de hardware wallet en de bitcoins niet toebehoren aan de beslagene, maar aan klager. Klager onderbouwt dit aan de hand van een belastingaangifte inkomstenbelasting, waaruit blijkt dat klager voornoemde vermogensbestanddelen in zijn belastingaangifte heeft opgenomen. Klager voert aan dat hij de wallet op de avond voorafgaand aan de beslaglegging heeft overhandigd aan beslagene om de bitcoins te gelde te maken zodat klager met de liquiditeiten nieuwe investeringen kon gaan doen. De reden voor de overdracht is dat beslagene meer kennis en kunde heeft van technologische ontwikkelingen dan klager en derhalve zorg droeg voor de verkoop.
Klager voert aan dat het noodzakelijk is om het conservatoir beslag op te heffen, zodat klager in zijn levensonderhoud kan voldoen en andere financiële verplichtingen kan nakomen. Tevens voert klager aan dat de koers van de bitcoins tanende is en dat het de verwachting van klager is dat dit zal doorzetten.
De advocaat-generaal heeft ter zitting in raadkamer naar voren gebracht dat het klaagschrift| niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien het klaagschrift niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend.
De raadsman heeft ter zitting in raadkamer aangevoerd dat hij zich op het standpunt stelt dat het klaagschrift tijdig is ingediend, zowel op grond van de termijn zoals bedoeld in artikel 552a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering als de termijn zoals bedoeld in artikel 552a lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof oordeelt dat het klaagschrift niet tijdig is ingediend. Op grond van artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het klaagschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard, indien het klaagschrift is ingediend op een tijdstip waarop twee jaren zijn verstreken na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking en een vervolging niet of nog niet is ingesteld. Blijkens de voorhanden zijnde stukken is het conservatoir beslag gelegd op 7 december 2020. Tegen klager is voorts, met name gelet op de hem betreffende sepotbeslissing als voormeld, geen vervolging ingesteld. Nu het klaagschrift is ingediend op 29 december 2022, is het klaagschrift niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn ingediend.
Ten overvloede overweegt het hof dat, ook als sprake zou zijn van de situatie zoals bedoeld in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, het klaagschrift eveneens niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Op grond van artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het klaagschrift alsdan niet-ontvankelijk te worden verklaard, indien het klaagschrift is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. De zaak tegen klager is op 29 maart 2021 geseponeerd. Als zou worden uitgegaan van de datum van 29 maart 2021 (en overigens ook als zou worden uitgegaan van de schriftelijke bevestiging van de sepotbeslissing op 15 november 2021) is het klaagschrift niet binnen de in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn van drie maanden ingediend, immers eerst op 29 december 2022. Hetgeen ter zitting in raadkamer naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het bovenstaande zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
Het hof
Verklaarthet klaagschrift niet-ontvankelijk.”
2.16
Op 16 april 2024 is namens de klager beroep in cassatie ingesteld tegen de bestreden beschikking.
2.17
Op 24 september 2024 heeft de Hoge Raad het namens de broer van de klager ingestelde cassatieberoep tegen het arrest van het hof Den Bosch in de strafzaak die ten grondslag ligt aan de hierboven genoemde ontnemingsprocedure – met uitzondering van het cassatiemiddel waarin wordt geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase – afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging. [3]

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat “het hof het klaagschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Meer in het bijzonder is het oordeel van het hof dat het klaagschrift niet tijdig is ingediend nu het klaagschrift is ingediend op een tijdstip waarop twee jaren zijn verstreken na de inbeslagneming onjuist althans onbegrijpelijk. Voorts is het oordeel van het hof dat het klaagschrift niet binnen de in artikel 552a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn van drie maanden [is] ingediend onjuist althans onbegrijpelijk.”
Het juridisch kader
3.2
Art. 552a leden 3 en 4 Sv luiden:
“3. Het klaagschrift (…) wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen (…) ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift (…) is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
4. Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift (…) zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming (…) ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de inbeslagneming (…) is geschied (…). De rechtbank is bevoegd tot afdoening tenzij de vervolging mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift (…) een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval zendt de griffier het klaagschrift (…) ter afdoening aan het gerecht, bedoeld in het vorige lid.”
3.3
Uit art. 552a lid 3 Sv volgt dat een op grond van art. 552a Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming ingediend klaagschrift ontvankelijk is zolang er nog geen drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. Indien het beslag is gelegd op grond van art. 94 Sv in een zaak waarin verscheidene personen als verdachten zijn aangemerkt, is aan de vervolgde zaak pas een einde gekomen als de vervolgingen van alle verdachten tot een einde zijn gekomen. De rechter is in dat geval gehouden vast te stellen of de tegen hen ingestelde vervolgingen – waaronder, het beslag op grond van artikel 94 Sv betrekking heeft op het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel, ook moet worden begrepen de behandeling van de tegen hen ingestelde ontnemingsvorderingen – tot een einde zijn gekomen. Als een voorwerp op grond van art. 94a Sv conservatoir in beslag is genomen, is voor de beantwoording van de vraag of de vervolgde zaak tot een einde is gekomen, beslissend of de vervolging van degene(n) ten laste van wie het beslag is gelegd in de strafzaak of – als het gaat om conservatoir beslag tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel – de behandeling van de tegen hem ingestelde ontnemingsvordering tot een einde is gekomen. [4] Zolang een (aangekondigde) ontnemingsprocedure nog niet is voltooid, is de vervolging niet geëindigd. Daaraan doet niet af dat de ontnemingsvordering ten tijde van het indienen van het klaagschrift nog niet aanhangig was gemaakt. [5]
3.4
Als (nog) geen sprake is van een vervolging, moet op grond van art. 552a lid 4 Sv het klaagschrift worden ingediend binnen twee jaren na de inbeslagneming. In gevallen waarin het Openbaar Ministerie een zaak heeft geseponeerd zonder dat een strafrechter bij de zaak betrokken is geweest, is geen sprake van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a lid 3 Sv; in dat geval is de termijn van art. 552a lid 4 Sv van toepassing. [6]
De bespreking van het middel
3.5
Het hof heeft vastgesteld dat het conservatoir beslag op de wallet met bitcoins op 7 december 2020 is gelegd vanwege een ontnemingsvordering op de broer van de klager. Vervolgens heeft het hof overwogen dat geen vervolging is ingesteld aangezien de strafzaak tegen de klager is geseponeerd. Volgens het hof had het klaagschrift dus binnen twee jaren na de inbeslagneming moeten worden ingediend. Dat is niet gebeurd aangezien het klaagschrift op 29 december 2022 is ingediend, aldus het hof.
3.6
Het oordeel van het hof dat, gelet op de sepotbeslissing, sprake is van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld als bedoeld in art. 552a lid 4 Sv geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het
conservatoirbeslag is namelijk niet gelegd in de
geseponeerde strafzaak tegen de klager, waarin het enkel ging om – het (inmiddels) beëindigde –
klassiekbeslag, maar is gelegd met het oog op bewaring van het recht van verhaal van de aan
de broer van de klager opgelegde ontnemingsmaatregel. Dat betekent dat er wel degelijk sprake is van een vervolgde zaak. Zijdelings en ten overvloede merk ik op dat het oordeel van het hof ook niet zonder meer begrijpelijk is aangezien het hof niet heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie de strafzaak tegen de klager in het onderzoek “Rockport” heeft geseponeerd
zonder dat een strafrechter bij die zaak betrokken is geweest.
3.7
Overigens is het oordeel van het hof dat het klaagschrift is ingediend op 29 december 2022 eveneens niet zonder meer begrijpelijk. Uit de hiervoor door mij geschetste procesgang blijkt namelijk dat het klaagschrift op 21 november 2022 is ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dat die rechtbank vervolgens het klaagschrift op 29 december 2022 heeft doorgezonden naar de rechtbank Oost-Brabant impliceert niet dat het klaagschrift dus pas op die latere datum is ingediend. Dat zou onvoldoende recht doen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan de in het onderhavige geval op de rechtbank Zeeland-West-Brabant rustende doorzendplicht [7] : behandeling van het klaagschrift door de daartoe bevoegde rechter. Die mogelijkheid mag niet worden doorkruist door een vertraagde doorzending.
3.8
Aangezien het in de onderhavige zaak gaat om conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal van een opgelegde ontnemingsmaatregel, moet het klaagschrift worden ingediend binnen drie maanden nadat de tegen de broer van de klager ingestelde ontnemingsvordering tot een einde is gekomen. Zolang die ontnemingsprocedure niet is voltooid, is de vervolging niet geëindigd (zie randnr. 3.3).
3.9
De vraag is wanneer een ontnemingsvordering “ten einde is gekomen” en de ontnemingsprocedure “is voltooid”. Voor zover ik heb kunnen nagaan, heeft de Hoge Raad dit tot op heden niet nader gedefinieerd.
3.1
In het typische geval dat eerst de strafzaak eindigt met een onherroepelijke veroordeling en vervolgens de met die strafzaak samenhangende ontnemingsprocedure eindigt met een onherroepelijke beslissing tot oplegging van de ontnemingsmaatregel, levert de vraag wanneer de ontnemingsvordering “tot een einde is gekomen” en de ontnemingsprocedure “is voltooid” geen problemen op.
3.11
De vraag is hoe het zit in het atypische geval dat de beslissing in de ontnemingsprocedure vóór het indienen van het klaagschrift onherroepelijk is geworden, maar de uitspraak in de onderliggende strafzaak (nog) niet. Is in zo’n geval de ontnemingsprocedure voltooid? Als dat zo is, dan zou dat in het onderhavige geval tot de (bijna) Kafkaiaanse situatie leiden dat de klager al op het moment van de inbeslagneming niet-ontvankelijk was in zijn daartegen gerichte beklag. Die inbeslagneming vond namelijk plaats zes maanden – en dus niet binnen drie maanden – nadat de beslissing in de ontnemingsprocedure tegen de broer van de klager onherroepelijk is geworden (zie de randnrs. 2.3 en 2.5).
3.12
Ik meen dat een andere benadering op zijn plaats is. Daarover het volgende.
3.13
De ontnemingsprocedure is een van de strafzaak afgescheiden procedure, maar is niet een op zichzelf staande procedure. Zij is de voortzetting (“sequeel”) van een strafvervolging en maakt als zodanig onderdeel uit van één en dezelfde vervolging als die waarop de uitspraak in de strafzaak betrekking heeft. [8] Als naast/na de strafzaak ook een ontnemingsprocedure loopt, ligt het tijdstip waarop de vervolgde zaak tot een einde is gekomen op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de beslissing op de ontnemingsvordering en dus niet op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de uitspraak in de strafzaak. [9] Het atypische geval kan zich voordoen dat de beslissing op de ontnemingsvordering onherroepelijk is geworden, bijvoorbeeld omdat tegen die uitspraak geen rechtsmiddel is ingesteld, terwijl de uitspraak in de strafzaak nog niet onherroepelijk is geworden omdat het hoger beroep of het cassatieberoep nog loopt. Op grond van art. 6:1:16 lid 2 Sv wordt een opgelegde en zelfs onherroepelijk geworden ontnemingsmaatregel pas ten uitvoer gelegd wanneer de veroordeling in de samenhangende strafzaak onherroepelijk is geworden. [10] Op grond van art. 511i Sv vervalt de beslissing tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel – ook als deze onherroepelijk is geworden – van rechtswege wanneer in de samenhangende strafzaak geen onherroepelijke veroordeling is gevolgd. [11] Met andere woorden: een onherroepelijke veroordeling in de strafzaak is een absolute voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel.
3.14
Gelet op de verhouding van de ontnemingsprocedure tot de strafvervolging en in aanmerking genomen dat de Hoge Raad niet nader heeft bepaald wat onder een ontnemingsvordering die “ten einde is gekomen” en een ontnemingsprocedure die “is voltooid” moet worden verstaan, zie ik ruimte om in het atypische geval dat op grond van art. 94a Sv conservatoir beslag is gelegd ter bewaring van het recht van verhaal van een onherroepelijk geworden ontnemingsvordering, maar de aan die ontnemingsprocedure ten grondslag liggende strafzaak ten tijde van het indienen van het klaagschrift (nog) niet onherroepelijk is afgedaan, het tijdstip waarop de ontnemingsprocedure ten einde is gekomen te bepalen op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de uitspraak in de strafzaak.
3.15
Het voorgaande toegepast op de onderhavige zaak levert het volgende op. Op 16 juni 2020 is de ontnemingsvordering op de broer van de klager onherroepelijk geworden. Op 7 december 2020 is de wallet met bitcoins conservatoir in beslag genomen met het oog op die ontnemingsvordering. Op 21 november 2022 is het klaagschrift van de klager ingediend. Op dat moment was de bovengenoemde ontnemingsvordering al meer dan drie maanden onherroepelijk. De uitspraak in de aan de ontnemingsprocedure ten grondslag liggende strafzaak tegen de broer van de klager is echter pas op 24 november 2024 onherroepelijk geworden. Dat is (ruim) na het moment waarop het klaagschrift van de klager is ingediend. Gelet op hetgeen hiervoor onder randnrs. 3.13-3.14 is overwogen, is het klaagschrift van de klager tijdig ingediend. Het oordeel van het hof dat het klaagschrift niet binnen de in art. 552a Sv bedoelde termijnen is ingediend getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
3.16
Het middel slaagt.
3.17
Voor het geval de Hoge Raad hierover anders oordeelt, merk ik op dat de klager tegen het treffen van verhaalsmaatregelen ter zake van de op grond van art. 94a Sv conservatoir in beslag genomen wallet met bitcoins bij de burgerlijke rechter kan opkomen. [12]

4.Slotsom

4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar het hof Den Bosch om op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Dit arrest is niet gepubliceerd.
2.Ik heb mij hierbij gebaseerd op het hierna onder randnr. 2.13 geciteerde stuk van het Openbaar Ministerie. Het hof is in zijn beschikking van 11 april 2024 ervan uitgegaan dat beide zaken zijn geseponeerd op 29 maart 2021.
3.HR 24 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1292.
4.HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:137,
5.HR 3 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6781,
6.HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406,
7.Zie HR 23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284,
8.HR 28 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0305,
9.B.F. Keulen,
10.Vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016,
11.Zie voor de toepassing van deze bepaling HR 17 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1401.
12.HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:135,