ECLI:NL:PHR:2025:196

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23/01205
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep op noodweer(exces) in strafzaak tegen verdachte na bedreiging en geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, op 21 maart 2023 het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2021 bevestigd, met uitzondering van de straf en de strafmotivering. De verdachte, geboren in 1996, werd veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat B. Kizilocak, die één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel richt zich tegen de verwerping van het beroep op noodweer(exces) door het hof, met de klacht dat deze verwerping getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en onbegrijpelijk is gemotiveerd.

De verdachte heeft verklaard dat hij op 20 september 2020 in Rotterdam werd bedreigd door vier mannen, waarna hij zich genoodzaakt voelde om een nepvuurwapen te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat niet was gebleken dat de verdachte daadwerkelijk was aangevallen. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een situatie van noodweer verkeerde, maar het hof verwierp dit beroep, omdat de gedragingen van de verdachte niet als noodzakelijke verdediging konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak benadrukt dat de rechter de feitelijke grondslag van een beroep op noodweer moet onderzoeken en dat de last tot het aannemelijk maken van die grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel slaagt, en dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling van het beroep op noodweer(exces).

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01205

Zitting18 februari 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
Het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, heeft bij arrest van 21 maart 2023 het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2021 bevestigd, behalve ten aanzien van de straf en de strafmotivering en de verdachte daarmee wegens (subsidiair) "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en B. Kizilocak, advocaat in Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het middel komt op tegen de verwerping van het beroep op noodweer(exces) en bevat de klacht dat de verwerping van dat verweer getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 20 september 2020 te Rotterdam, [betrokkene] en/of (onbekend gebleven) personen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- meermalen een op een vuurwapen/revolver gelijkend voorwerp aan die [betrokkene] en/of die (onbekend gebleven) personen te tonen en op die [betrokkene] te richten en (vervolgens)
- een op een vuurwapen/revolver gelijkend voorwerp, in de richting en nabijheid van die [betrokkene] af te vuren.”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2023 heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden voor zover van belang in:
“Geachte Voorzitter, dit is een zaak waarbij client netjes volgens de regels, een uitvoerige en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over het incident op 20 september 2020.
Het is een verklaring die in een vroeg stadium is afgelegd. Weliswaar niet in het eerste verhoor bij de politie maar wel in een zodanig vroeg stadium dat niet kan worden gezegd dat hij zijn verklaring heeft afgestemd op de bewijsmiddelen in het einddossier. In die verklaring heeft client volledige openheid van zaken gegeven. Hij heeft bekend dat hij op de beelden is te zien. Hij plaatst zichzelf dus op de PD en hij erkent ook dat hij met een nepwapen schoten heeft afgevuurd.
Hij legt dus voor zichzelf een behoorlijk belastende verklaring af maar daarmee ook een betrouwbare verklaring. Niet alleen in die verklaring maar ook ter zitting in eerste aanleg heeft client consequent uitgelegd wat er is gebeurd. Hij is eerst door iemand naar buiten geroepen. Toen kreeg hij direct een klap in zijn gezicht. Daarop is hij naar binnen gevlucht en probeerden 4 man hem te grazen nemen.
U ziet op de beelden en de beschrijving van de beelden (pag 25 en 26) dat er inderdaad 4 mannen richting het cafe lopen die allemaal hun capuchon opdoen om niet herkend te worden. Daarnaast blijkt uit het dossier dat op de telefoon van 1 van deze heren, de foto van client is opgezocht en is er ook een gesprek gevonden waaruit blijkt dat iemand heeft getipt dat client op dat moment in het theehuis zat. Met andere woorden, deze 4 heren zijn doelgericht naar het theehuis gegaan om iets met client te gaan doen. Dat is niet voor een kopje thee.
Nu zegt de rechtbank: “wij zien niet op de beelden dat de verdachte wordt geslagen en aangevallen”. Dat klopt, je ziet inderdaad niet letterlijk dat er klappen worden uitgedeeld maar je moet wel heel veel moeite doen om niet de optelsom te maken van 1 plus 1 =2.
Ik pak even het pv van uitkijken van de beelden erbij op pagina 25 en 26: man 2 gaat het café in, komt naar buiten en komt met verdachte 2 naar buiten. Man 2 en verdachte 2 staan dicht tegenover elkaar. Vervolgens maken man beide personen versnelde bewegingen met hun benen en voeten en rent verdachte 2 weer het theehuis binnen. Waarom zou client in hemelsnaam naar binnen vluchten als hij vrijwillig naar buiten is gekomen? Wat zijn dan die versnelde bewegingen? Dan moet er toch iets gebeurd zijn in dat moment waardoor client naar binnen rent? Hierop rennen man 1,2,3,4 achter verdachte 2 het theehuis binnen en stuiven kort daarop weer naar buiten. Wat is er dan aan de hand dat er 4 man achter client gaan en wat is er binnen gebeurt waardoor client zover gaat dat hij een wapen trekt?
We zien toch op de beelden dat client in eerste instantie geen wapen trekt en ervoor kiest om naar binnen te vluchten? Klaarblijkelijk trekt hij dus niet zomaar een wapen en moet er echt iets gebeuren voordat het zover komt.
Dat is precies wat er is gebeurd: 4 man die client aanvallen waardoor hij genoodzaakt is geweest zich te verdedigen tegen deze aanranding van zijn lichaam. Toen client in het cafe was kon hij ook niet meer wegvluchten vanwege de deur die maar naar 1 kant openging en de overmacht waardoor hij werd overvallen. Hij kon niet vluchten maar dit hoefde ook niet van hem te worden verwacht.
Juist omdat client hierover in een vroeg stadium over heeft verklaard en de politie geen enkel onderzoek naar de verklaring heeft gedaan om deze te verifiëren, hetgeen keer op keer door de verdediging is verzocht bij de officier van justitie in eerste aanleg, is het onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat client is aangevallen en dat hem daarom geen beroep toekomt op een noodweer/exces situatie.”
2.4
De door het hof bevestigde overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid van het feit van de rechtbank houden het volgende in:

“5. Strafbaarheid feit

5.1.
Beroep op noodweer
Door en namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij sinds enkele weken voor 20 september 2020 door onbekenden werd bedreigd. Daarbij zou zijn auto in brand zijn gestoken. Om zich tegen de bedreigingen te beschermen, heeft de verdachte een nepvuurwapen aangeschaft. Dat wapen droeg hij elke dag bij zich. Op 20 september 2020 werd hij voor het theehuis door enkele mannen opgewacht. Hij kreeg meteen meerdere klappen in zijn gezicht en één van de mannen gaf hem een trap in zijn gezicht. De verdachte heeft verklaard dat hij niet terug het theehuis in kon gaan omdat zich daar een deur bevond en hij zijn rug naar de mannen moest draaien om deze te kunnen openen. De verdachte is echter toch terug het theehuis ingegaan om zijn wapen te pakken. Hij is vervolgens met zijn wapen naar buiten gegaan en heeft de mannen die hem hadden mishandeld daarmee bedreigd. Die mannen zijn daarop weggevlucht. De verdachte is achter drie mannen aangerend en hij heeft in een waas/een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanval door de mannen gecombineerd met de eerdere bedreigingen, op één van de mannen, die ten val was gekomen, een schot afgevuurd. Daarna is de verdachte tot bezinning gekomen en is hij terug naar het theehuis gegaan. De bedreiging met het nepvuurwapen was de enige manier om de mannen weg te jagen. De verdachte kon zich niet onttrekken aan een confrontatie met de gewelddadige groep mensen. Deze verdediging voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee is er sprake van een noodweersituatie en daarom moet de verdachte voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Beoordeling
Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is een verdachte niet strafbaar, indien hij een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft verklaard dat hij de vier mannen niet kende. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte die mannen kende. De verdachte heeft verklaard dat hij sinds enige tijd werd bedreigd. Niet is gebleken dat hij door één van de vier mannen is bedreigd. Evenmin is uit het strafdossier of uit de ter zitting getoonde camerabeelden gebleken dat de verdachte toen en daar, voorafgaand aan het subsidiair bewezen feit door een of meer anderen is aangevallen en is geslagen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van.de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als verdediging, maar - naar de kern bezien - als aanvallend. Het handelen van de verdachte was dus niet geboden ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
5.3
Conclusie
Dit leidt tot de conclusie dat er op het moment van het dreigen met het vuurwapen geen noodzaak tot verdediging was. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vervolgvraag of de gekozen gedraging in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
(…)
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Beroep op noodweerexces
Nu de rechtbank in het bovenstaande heeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, wordt ook het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.”
2.5
In HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417 is de Hoge Raad ingegaan op de beoordeling van de feitelijke grondslag van een beroep op noodweer. [1]
“2.3.1 Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
2.3.2
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
2.3.3
Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak merkt de Hoge Raad hierover het volgende op. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
2.3.4
Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk geworden acht, verwerpt hij het beroep. Ook wanneer hij oordeelt dat de door hem aannemelijk geachte feitelijke toedracht het beroep niet kan doen slagen omdat niet aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat beroep is voldaan, verwerpt hij het beroep. De rechter kan overigens het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep achterwege laten, als hij tot het oordeel komt dat – veronderstellenderwijs uitgaand van de aannemelijkheid van de gestelde feitelijke toedracht – het beroep niet kan slagen. Wel moet uit de uitspraak volgen op welke grond de verwerping berust.”
2.6
Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de rechtbank – en daarmee het hof - een onjuiste maatstaf heeft gebezigd voor de beoordeling van het beroep op noodweer waar het overweegt dat "niet is gebleken dat hij door één van de vier mannen is bedreigd. Evenmin is (…) gebleken dat de verdachte toen en daar, voorafgaand aan het subsidiair bewezen feit door een of meer anderen is aangevallen en is geslagen.” In de tweede plaats bevat het middel de klacht dat voor zover in de overwegingen van het hof besloten zou liggen dat de noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, dat oordeel niet begrijpelijk is gemotiveerd.
2.7
De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 februari 2021 – kort gezegd – verklaard dat hij in een theehuis was toen er vier mannen kwamen die hem naar buiten riepen. Toen hij buiten was, kreeg hij een klap en een trap in zijn gezicht. De verdachte verklaarde dat hij heeft geprobeerd het theehuis in te vluchten, maar dat dat niet lukte omdat de mannen achter hem aankwamen. Hij probeerde een tussendeur te openen, maar dat lukte niet, omdat hij dan met zijn rug naar die jongens zou zijn gekeerd. De verdachte verklaarde verder dat hij een alarmpistool bij zich had en dat er iets in hem ontplofte. De mannen renden weg en hij is achter degene aan gegaan die hem de meeste klappen had gegeven. In een waas heeft hij een schot gelost.
2.8
Het hof heeft, door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, volstaan met een opsomming van bewijsmiddelen. Tot het bewijs is onder meer een proces-verbaal van bevindingen gebezigd waarin wordt omschreven wat op camerabeelden in de buurt van het theehuis te zien is. Uit dit proces-verbaal volgt – samengevat – dat vier mannen aankomen in een Audi en in de richting van het theehuis lopen. Een van de mannen loopt het theehuis in en komt samen met de verdachte naar buiten. Op de beelden is te zien dat de verdachte en de man die met hem uit het theehuis kwam, dichtbij elkaar en tegenover elkaar voor het theehuis staan. Daarna is te zien dat beide versnelde bewegingen met hun benen en voeten maken. Door de stand van de camera is niet hun gehele lichaam te zien, maar alleen de benen en voeten. De verdachte rent daarna het theehuis in en de vier mannen rennen achter hem aan naar binnen. Kort daarna komen er diverse mensen uit het theehuis rennen, waaronder de vier mannen. Ook de verdachte komt naar buiten gerend met een vuurwarpen gelijkend voorwerp in zijn hand. Een aantal seconden later is te zien dat de verdachte een schot lost.
2.9
Het hof heeft overwogen dat uit het strafdossier of uit de ter zitting getoonde camerabeelden niet is gebleken dat de verdachte voorafgaand aan het subsidiair bewezen feit door een of meer anderen is aangevallen en is geslagen. Het hof heeft daarmee een onjuiste maatstaf gehanteerd. Voor de aanvaarding van een beroep op noodweer gaat het er immers niet om of de feitelijke grondslag van het verweer is gebleken, maar of de feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden. [2]
2.1
Ik heb mij afgevraagd of er reden is de het oordeel van het hof verbeterd te lezen, aangezien elders in de overwegingen wel wordt gesproken over ‘aannemelijk’. [3] Daar zie ik in dit geval echter onvoldoende reden voor omdat de inhoudelijke motivering van het hof geen grondslag biedt voor een dergelijk aannemelijkheidsoordeel. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof geen vaststellingen heeft gedaan die in strijd zijn met het door de verdachte geschetste scenario. Met name wordt het verweer van de verdachte dat hij buiten het theehuis in zijn gezicht is geslagen en geschopt niet weerlegd door het proces-verbaal van bevindingen inhoudende hetgeen op camerabeelden is te zien. Op de beelden zijn immers alleen de (versnelde bewegingen van de) benen zichtbaar. Ook op de door de verdediging aangevoerde argumenten ter onderbouwing van het scenario van de verdachte is het hof niet ingegaan. Daarmee komt de verwerping van het beroep op noodweer(exces) volledig te rusten op de enkele overweging dat uit het dossier (en de beelden) niet is “gebleken” dat de verdachte is bedreigd en aangevallen. Nu nadere vaststellingen of inhoudelijke overwegingen ontbreken, kan ik niet vaststellen dat het hof hiermee ter beoordeling van het beroep op noodweer(exces) de juiste maatstaf heeft aangelegd.

Afronding

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Zie nadien ook HR 12 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1633.
2.Zie over dit onderscheid nader J.H.B. Bemelmans,
3.Zie onder andere de rechtspraak genoemd in noot 144 van de dissertatie van Bemelmans.