ECLI:NL:PHR:2025:196
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep op noodweer(exces) in strafzaak tegen verdachte na bedreiging en geweld
In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, op 21 maart 2023 het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2021 bevestigd, met uitzondering van de straf en de strafmotivering. De verdachte, geboren in 1996, werd veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat B. Kizilocak, die één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel richt zich tegen de verwerping van het beroep op noodweer(exces) door het hof, met de klacht dat deze verwerping getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en onbegrijpelijk is gemotiveerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 20 september 2020 in Rotterdam werd bedreigd door vier mannen, waarna hij zich genoodzaakt voelde om een nepvuurwapen te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat niet was gebleken dat de verdachte daadwerkelijk was aangevallen. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een situatie van noodweer verkeerde, maar het hof verwierp dit beroep, omdat de gedragingen van de verdachte niet als noodzakelijke verdediging konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak benadrukt dat de rechter de feitelijke grondslag van een beroep op noodweer moet onderzoeken en dat de last tot het aannemelijk maken van die grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel slaagt, en dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling van het beroep op noodweer(exces).