ECLI:NL:PHR:2025:198

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23/01436
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het hof wegens onduidelijkheid over afstandsverklaring van aanwezigheidsrecht door verdachte

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, die is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. De verdachte was op 7 april 2023 niet aanwezig bij de zitting in hoger beroep, en zijn raadsman, mr. J.G.M. Dassen, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De conclusie van de procureur-generaal, D.J.M.W. Paridaens, stelt dat de afstandsverklaring die het hof ontving niet door de verdachte zelf was ondertekend. Dit werd ondersteund door een e-mail van een medewerker van de Penitentiaire Inrichting, die aangaf dat er verwarring was ontstaan door de naam van de verdachte, aangezien er meerdere gedetineerden met dezelfde naam in de inrichting verbleven. De procureur-generaal concludeert dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord, wat leidt tot een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01436
Zitting18 februari 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 7 april 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf dagen.
1.2
Namens de verdachte heeft N. van Schaik, advocaat in Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt over het (impliciete) oordeel van het hof dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2023 houdt omtrent de afwezigheid van de verdachte het volgende in.
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
Wonende te [plaats] , [a-straat 1] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [PI 1] ,
is niet verschenen.
Als raadsman is ter terechtzitting aanwezig mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
De raadsman verklaart uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De voorzitter deelt mede dat de bode heeft laten weten dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord.
De raadsman merkt op dat het hem verbaast dat verdachte afstand heeft gedaan. Hierop schorst het hof het onderzoek ter terechtzitting om 12:25 uur voor een kwartier, zodat de afstandsverklaring kan worden opgevraagd.
Om 12:40 uur wordt het onderzoek ter terechtzitting hervat,
De voorzitter deelt mede dat het hof inmiddels een verklaring heeft ontvangen waarin staat dat verdachte afstand doet van zijn recht om te worden gehoord.”
2.3
De steller van het middel voert aan dat de afstandsverklaring waarover het hof beschikte niet door de verdachte is ingevuld en verwijst in dit verband naar een e-mailbericht van de [betrokkene 1] , plv. Hoofd Detentie en Re-integratie van de Penitentiaire inrichting [PI 1] , van 12 april 2023 aan mr. Dassen. Een print van dit e-mailbericht is aan de cassatieschriftuur gehecht. Het e-mailbericht houdt – voor zover hier van belang – in:
“Goedemorgen,
Naar aanleiding van ons telefoongesprek gister zou ik u nog mailen.
Afgelopen vrijdag ontving de bevolkingsadministratie een afstandsverklaring van een afdeling. Op deze afstandsverklaring stond enkel de naam [verdachte] en een handtekening.
De medewerker wist helaas niet dat er 2 gedetineerden in de PI verblijven met de naam [verdachte] .
De medewerker van de BVA heeft vervolgens de overige gegevens aangevuld via het ophaalplan van DV&O en daardoor de verkeerde afstandsverklaring doorgestuurd.
Dit resulteerde in dat [verdachte] , geb [geboortedatum] 1994 niet naar het gerechtshof in Arnhem is geweest om zijn strafzitting in hoger beroep bij te wonen.
Via deze weg wil ik nogmaals mijn excuses aanbieden namens de [PI 1]
Met vriendelijke groeten,
[betrokkene 1]
Plv. Hoofd Detentie en Re-integratie
Penitentiaire Inrichting [PI 1] ”
2.4
Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat de verdachte het recht heeft om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Dit recht staat niet expliciet benoemd in art. 6 EVRM, maar valt wel uit het doel en de strekking van dit artikel af te leiden. [1] De verdachte kan afstand van dit recht doen, maar dat moet dan wel ondubbelzinnig oftewel
unequivocalblijken. [2]
2.5
De schriftelijke afstandsverklaring waar het in deze zaak om draait, bevond zich niet bij de door het hof aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Gelet op wat door de steller van het middel wordt aangevoerd, heb ik op de voet van art. 83 en 120 lid 2 RO dit stuk bij het hof opgevraagd. De afstandsverklaring is op 28 januari 2025 bij de Hoge Raad binnengekomen.
2.6
Voor een beoordeling van het middel is verder van belang dat zich bij de door het hof aan de Hoge Raad toegezonden stukken de volgende documenten bevinden:
(i) de akte van uitreiking van de dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg van 19 augustus 2022, waaruit blijkt dat die dagvaarding aan de verdachte in persoon is uitgereikt op 1 juni 2022, en
(i) de akte van uitreiking van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2023, waaruit blijkt dat die dagvaarding aan de verdachte in persoon is uitgereikt op 3 maart 2023.
2.7
Na een vergelijking van handtekeningen constateer ik dat de handtekening op de afstandsverklaring afwijkt van de handtekeningen van de verdachte op de onder randnummer 2.6 van deze conclusie genoemde akten van uitreiking, waarbij ik overigens niet kan uitsluiten dat de handtekening op de afstandsverklaring – anders dan de handtekeningen op de akten van uitreiking – slechts een paraaf betreft. Uit het resultaat van deze vergelijking van handtekeningen in samenhang bezien met het hiervoor onder 2.3 weergegeven stuk dat door de steller van het middel is ingebracht – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld – moet er mijns inziens echter van worden uitgegaan dat de afstandsverklaring niet door de verdachte is ondertekend.
2.8
Daarmee heeft het hof achteraf bezien ten onrechte geoordeeld dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn en dit leidt in dit geval tot een schending van art. 6 EVRM. Daaraan doet volgens mij niet af dat de raadsman niet heeft verzocht om de handtekeningen zelf te mogen vergelijken, dan wel dat hij niet om aanhouding van de behandeling van de zaak heeft verzocht met het oog op de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door de verdachte. De raadsman mocht na zijn eerder uitgesproken verbazing over de afstandsverklaring van de verdachte, hetgeen tot een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting had geleid, vertrouwen op de mededeling van de voorzitter dat het hof inmiddels een verklaring had ontvangen waarin staat dat verdachte afstand doet van zijn recht om te worden gehoord.

3.Slotsom

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie o.a. EHRM 14 februari 2017, nr. 30749/12, par. 57 (
2.Zie o.a. EHRM 12 februari 1985, nr. 9024/80, par. 28 (