In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 mei 2023 het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte, geboren in 1982, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening 1960. De zaak betreft de uitvoer van cocaïne, waarbij de verdachte en een medeverdachte op 5 maart 2021 op de luchthaven van Sint Maarten betrokken waren bij het inchecken van koffers die cocaïne bevatten. De verdediging heeft cassatie aangetekend, met twee middelen die de bewezenverklaring aanvechten. Het eerste middel stelt dat de bewijsvoering niet voldoende is om te concluderen dat er sprake was van een voltooide aanbieding van de cocaïne voor vervoer. Het tweede middel betwist dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door de betekenis van 'uitvoer' te verbreden. Het Hof heeft de bewijsoverwegingen van het Gerecht grotendeels overgenomen, maar enkele passages verbeterd. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt gesteld dat de middelen falen en er geen grond voor vernietiging van de uitspraak is aangetroffen.