ECLI:NL:PHR:2025:243

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
23/03993
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake verkrachting met diverse bewijs- en motiveringsklachten

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1995, veroordeeld voor verkrachting door het gerechtshof Den Haag. De verdachte heeft cassatie aangetekend tegen deze veroordeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 februari 2021, waarbij de aangeefster, na een nacht bij de verdachte te hebben doorgebracht, gedwongen werd tot seksuele handelingen. De verdachte heeft de aangeefster onder druk gezet door te dreigen met geweld en het filmen van de handelingen. De aangeefster heeft verklaard dat zij niet vrijwillig heeft ingestemd met de seksuele handelingen en dat zij zich in een kwetsbare positie bevond. De verdediging heeft vier middelen van cassatie ingediend, waarbij onder andere de motivering van de bewezenverklaring en de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster ter discussie zijn gesteld. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en deze ondersteund door getuigenverklaringen en het bewijs van het filmpje dat door de verdachte is gemaakt. De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de verklaringen en stelt dat er onvoldoende steunbewijs is voor de bewezenverklaring. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waaronder de getuigenverklaring van een passagier in de trein die de aangeefster kort na het delict heeft gezien. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en de middelen van de verdediging verworpen, waarbij het hof in zijn oordeel is gevolgd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/03993

Zitting18 februari 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

1. Na een integrale vrijspraak in eerste aanleg is de verdachte bij arrest van 3 oktober 2023 door het gerechtshof Den Haag wegens
“verkrachting”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden, en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. B. Kizilocak, advocaat in Rotterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.

De middelen

3. Het eerste middel bevat een klacht over (de motivering van) de bewezenverklaring van verkrachting.
Het tweede middel klaagt dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van de verklaring van een getuige die een ontoelaatbare gissing en/of mening bevat. Het derde middel keert zich tegen ’s hofs oordeel dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in bijkomende bewijsmiddelen. Het vierde middel klaagt over de verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de (on)betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster.

De bewezenverklaring

4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 21 februari 2021 te [plaats] door geweld en/of andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met andere feitelijkheden [aangeefster ] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
-
brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangeefster ] (van welke handelingen (door verdachte) een filmpje is gemaakt met zijn mobiele telefoon, terwijl die [aangeefster ] dit niet wilde)
en het geweld en andere feitelijkheden en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft bestaan uit het (met kracht)
-
vastpakken van het hoofd van die [aangeefster ] en
-
beletten dat die [aangeefster ] de woning verliet en
-
voorbijgaan aan de verbale en/of non-verbale protesten van die [aangeefster ] en
-
dreigen met het online zetten van het filmpje (waarop is te zien dat die [aangeefster ] verdachte pijpt) en indien die [aangeefster ] naar de politie zou gaan en
-
(tijdens die avond/nacht) tegen haar zeggen:

dat zij een kankerhoer was en

het de dag kon zijn dat hij iemand doodmaakt met zijn handen en

zij hem moest pijpen en

dat hij haar haatte, althans woorden van soortgelijke (dreigende en/of intimiderende) aard.”

De bewijsvoering

5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van verhoor aangeverd.d. 23 februari 2021 van de politie Eenheid Noord-Nederland met nr. 2021047366-10 Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 20-32):

als de op 23 februari 2021 afgelegde verklaring van [aangeefster ] :

Plaats delict: [a-straat 1] te [plaats]
Pleegdatum: zondag 21 februari 2021
Ik ben [aangeefster ] .
Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Zo ken ik hem. Hij heet [verdachte] .
Hij noemde mij dingen als "kankerhoer".
Hij zei toen: "Vandaag kan de dag zijn dat ik iemand dood maak met mijn handen, zoals je net zag".
Hij schreeuwde: "Ik haat je."
Hij zei dat ik hem moest gaan pijpen, ik zei dat ik naar huis toe wilde. Hij kwam van bed af en pakte mij weer vast en duwde hij mij naar het bed. Ik bleef staan naast het bed. Hij zei dat ik of hem moest pijpen of seks met hem moest hebben. Dan mocht ik pas naar huis. Toen ging hij op bed liggen met zijn hoofd bij het voeteneinde. Hij zei dat ik hem moest pijpen en dat ik dan naar huis mocht. Hij droeg toen geen shirt en die korte joggingsbroek waar die sleutel in zat. Hij deed zijn broek naar beneden zodat ik hem kon pijpen. Dat deed ik dus maar in de hoop dat ik weg zou kunnen. Met een hand had hij mijn hoofd vast en met zijn andere hand had hij zijn telefoon vast. Ik bleef maar huilen. De hele tijd. Ik keek dus omhoog en zag dat hij had gefilmd wat ik net bij hem had gedaan. Hij hield zijn telefoon vlak voor mijn hoofd. Toen draaide hij zijn telefoon naar mij toe zodat ik kon zien dat het een filmpje was. Ik probeerde namelijk met mijn vinger op het kruisje te drukken om het filmen te stoppen en het filmpje te wissen. Hij zei dat hij niets met mijn adres deed maar dat hij mensen op mij af zou sturen als ik naar de politie zou gaan. Hij zou ook het filmpje doorsturen.
Toen ben ik naar huis gegaan met de trein. In de trein zat ik naast een vrouw. Deze vrouw stapte in op [plaats] . Deze vrouw had een briefje voor mij achtergelaten met haar telefoonnummer. Op het briefje stond dat ze had gezien dat het niet goed ging met mij en dat ik haar kon bellen. Dat heb ik toen ook gedaan. Gisteren aan het eind van de dag heb ik contact met haar gekregen. Ik had haar zondagavond ook al gebeld. Ik heb haar alles uitgelegd en verteld wat er was gebeurd.
2. Een proces-verbaal van bevindingend.d. 24 februari 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met documentcode 2102240925.AMB . Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 56-57):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 22 februari 2021 kwam er een melding binnen van seksuele handelingen tegen de wil in. Op 22 februari 2021 werd [verdachte] aangehouden en werd een zoeking verricht in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Bij deze doorzoeking werd de telefoon van de [verdachte] in beslaggenomen. Op de telefoon werden een tweetal filmpjes aangetroffen.
Op woensdag 24 februari 2021 heb ik de filmpjes bekeken. Ik zag dat de filmpjes waren genaamd: IMG_4149.MP4 en IMG_4150.MP4 . Ik zag dat beide filmpjes dezelfde inhoud bevatten en dat zij 18 seconden duurden. Op de achtergrond van het filmpje hoorde ik dat er muziek op stond. Ik zag op het filmpje dat een donkerharige vrouw een stijve penis met een donkere huidskleur aan het pijpen was. Ik zag dat zij de penis in haar mond hield en dat haar hoofd op en neer bewoog. Ik zag op het hoofd van de vrouw, aan de rechterkant, een hand met een donkere huidskleur. Ik zag dat deze hand met het hoofd van de vrouw mee bewoog. Ik zag dat de vrouw tijdens het pijpen een lange snottebel uit haar neus had hangen en ik hoorde en zag dat zij haar neus meerdere keren ophaalde. Verder zag ik dat de vrouw lange wimpers had, die aan elkaar gekleefd zaten. Ik zag dat de vrouw haar ogen dicht had tijdens het pijpen. Na circa 17 seconden zag ik dat de vrouw in de camera keek- en ik zag dat haar hoofd daarna naar achteren bewoog, uit beeld. Op dat moment stopte het filmpje.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachted.d. 24 februari 2011 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. P11700 2021056464 . Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 60-70):

als de op 23 februari 2021 afgelegde verklaring van [verdachte] :

[aangeefster ] is op zaterdag 20 februari 2021 omstreeks 19:30 uur bij mij aangekomen. Wij zijn gaan slapen. Nadat wij wakker werden kregen wij ruzie. Daarna lag zij aangekleed naast mij. Zij heeft mij gepijpt. Dat duurde ongeveer 10 minuten. Toen ze opkeek zag zij dat ik een filmpje aan net maken was. Dat filmpje, heb ik dus inderdaad gemaakt.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuiged.d. 2 maart 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met P11700-2021056464 . Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 80-81):

als de op 2 maart 2021 afgelegde verklaring van [getuige] :

Doordat ik vanwege mijn werk met veel mensen en emoties in contact komt viel mij op 21 februari 2021 het volgende op. Ik was in Utrecht in de trein gestapt om naar huis te gaan. Ik ben toen in een stilte coupe gaan zitten. Tegenover mij zat een jonge vrouw. Ik zag dat zij mooie nagels en wimpers had. De vrouw droeg ook een mondkapje. Toen ik naar haar wimpers keek en dus daar door ook in haar ogen zag ik een intens verdriet daar uit stralen. Het leek wel de verdrietigste blik die ik ooit gezien heb. Zij keek ook alleen maar voor zich uit en maakte op geen enkel manier contact met wat dan ook. Ik vond het niet gepast om daar die vrouw direct op aan te spreken. Ik heb dus een briefje voor haar geschreven en die heb ik haar gegeven. Op het briefje stond: In deze moeilijke tijden kan alleen Jezus u helpen. U mag mij bellen. Ik heb ook mijn 06 nummer er bij gezet en mijn naam [getuige] .
Rond 20:30 uur die avond werd ik door [aangeefster ] gebeld. Zij bedankte mij voor het briefje en zei ook: "Hoe kon u dat weten. Ik had net iets heel verschrikkelijks mee gemaakt". Ook vertelde zij dat zij nu bij haar ouders was en dat zij nu niet echt kon praten en dat zij mij de volgende dag zou bellen. Die maandag 22 februari 2021 belde [aangeefster ] mij weer op. Zij vertelde dat zij die middag verkracht was en dat zij gewurgd was. Het was iemand die een goede vriend was maar zich nu ontpopt had als een verschrikkelijk iemand. Zij vertelde ook dat zij al bij de dokter was geweest en dat zij door hem was door gestuurd naar de politie.”
6. Het hof heeft zijn bewezenverklaring als volgt nader gemotiveerd:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities vrijspraak bepleit voor het aan de verdachte tenlastegelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van aangeefster.
Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en dat er onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Voorts heeft de raadsman gesteld dat het bewijsminimum niet wordt gehaald nu het bewijs slechts op één bron kan worden gebaseerd, namelijk de verklaring van aangeefster.
Uit de aangifte van [aangeefster ] (hierna: aangeefster) komt naar voren dat de tenlastegelegde gedragingen gedurende twee periodes van enkele uren hebben plaatsgevonden, te weten zaterdagavond/-nacht (20 februari) en zondagochtend (21 februari). Tussen deze periodes hebben aangeefster en de verdachte enkele uren geslapen. De tenlastelegging verzet zich niet tegen deze opdeling in twee afzonderlijke tijdvakken. De bewezenverklaring ziet op hetgeen op zondagochtend 21 februari 2021 is gebeurd.
Op grond van het dossier en verhandelde ter zitting staat verder niet ter discussie dat aangeefster en de verdachte zowel zaterdagavond als zondagochtend seks hebben gehad, over de aard van de seksuele handelingen verklaren aangeefster en de verdachte ook min of meer gelijkluidend. De bewijsvraag spitst zich daarmee toe op de vraag of deze handelingen van de zijde van aangeefster gedwongen, tegen haar wil, zijn geweest. Met betrekking tot hetgeen op zaterdagavond heeft plaatsgevonden, laat deze vraag zich naar het oordeel van het hof niet met de vereiste mate van zekerheid beantwoorden. Anders ligt dit ten aanzien van hetgeen heeft plaatsgevonden op zondagochtend. Het hof motiveert dit als volgt.
Aangeefster heeft bij de politie – kort gezegd – het volgende verklaard. Op zondagochtend is zij wakker geworden in de woning van de verdachte. Vrijwel direct werd door de verdachte bij aangeefster aangedrongen op seksueel contact. Aangeefster wilde dit niet en op het moment dat de verdachte de slaapkamer even verliet heeft zij daarom snel haar kleding aangetrokken en zich klaargemaakt voor vertrek. Vlak daarna is de verdachte wederom gaan aandringen dat aangeefster hem moest pijpen. Omdat aangeefster dit niet wilde heeft de verdachte haar vastgepakt en op bed geduwd. Hij heeft aangeefster vervolgens voor de keuze gesteld seks te hebben met hem of hem te pijpen. Ook heeft hij tegen aangeefster gezegd dat ze naar huis mocht zodra ze hem had gepijpt. De verdachte heeft zijn broek naar beneden getrokken waarna aangeefster hem, al huilende, heeft gepijpt in de hoop dat zij daarna de woning zou kunnen verlaten. Niet veel later krijgt aangeefster in de gaten dat de verdachte haar aan het filmen is terwijl ze hem aan het pijpen is. Als aangeefster stopt met pijpen dreigt de verdachte het filmpje door te sturen. Elke keer als aangeefster wilde stoppen met pijpen werd haar hoofd teruggeduwd door de verdachte. Ondertussen is aangeefster blijven huilen. Uiteindelijk is het aangeefster gelukt om de woning te verlaten. Dit na verschillende dreigementen dat de verdachte het filmpje op social media zou zetten.
De verdachte zelf heeft verklaard dat hij, voordat zij weg mocht gaan, aangeefster eerst nog heeft gedwongen in te loggen met haar DigiD, om zo haar adres te achterhalen en dat aangeefster hem toen huilend heeft gevraagd wat hij met dat adres ging doen. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en dat uit die verklaringen duidelijk naar voren komt dat zij de beschreven seksuele handelingen niet wilde uitvoeren en dat er sprake was van dwang door middel van geweld en/of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheden.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige, in dit geval aangeefster, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaring moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De verklaringen van aangeefster worden bevestigd en ondersteund door de verklaring van [getuige] (hierna: getuige), die het volgende bij de politie heeft verklaard:
“Ik ben werkzaam als pastoraal medewerker in de gemeente [plaats] . Doordat ik vanwege mijn werk met veel mensen en emoties in contact komt viel mij op 21 februari 2021 het volgende op. Ik was in Utrecht in de trein gestapt on naar huis te gaan. Ik ben toen in een stilte coupe gaan zitten. Tegenover mij zat een jonge vrouw. Ik zag dat zij mooie nagels er wimpers had. De vrouw droeg ook een mondkapje. Toen ik naar haar wimpers keek en dus daar door ook in haar ogen zag ik een intens verdriet daar uit stralen. Het leek wel de verdrietigste blik die ik ooit gezien heb. Zij keek ook alleen maar voor zich uit en maakte op geen enkel manier contact met wat dan ook. Ik vond het niet gepast om daar die vrouw direct op aan te spreken. Ik heb dus een briefje voor haar geschreven en dat heb ik haar gegeven. Op het briefje stond: In deze moeilijke tijden kan alleen Jezus u helpen. U mag mij bellen, ik heb ook mijn 06 nummer er bij gezet en mijn naam [getuige] .
Rond 20:30 uur die avond werd ik door [aangeefster ] gebeld. Zij bedankte mij voor het briefje en zei ook: “Hoe kon u dat weten. Ik had net iets heel verschrikkelijks mee gemaakt”. Ook vertelde zij dat zij nu bij haar ouders was en dat zij nu niet echt kon praten en dat zij mij de volgende dag zou bellen. Die maandag 22 februari 2021 belde [aangeefster ] mij weer op. Zij kon er niet echt over praten. Wel vertelde zij dat zij die middag verkracht was en dat zij gewurgd was. Het zou zijn gebeurd in [plaats] . Het was iemand die een goede vriend was maar zich nu ontpopt had als een verschrikkelijk iemand. Zij vertelde ook dat zij al bij de dokter was geweest en dat zij door hem was door gestuurd naar de politie. Zij had het nu inmiddels ook aan haar ouders verteld. Zij vertelde ook nog dat ze bang was van die persoon omdat hij ook haar adres had.”
De zeer emotionele toestand van aangeefster vlak na het gebeurde, het feit dat dit werd opgemerkt door een wildveemde, getuige, alsmede hetgeen aangeefster aan haar vervolgens op eigen initiatief en met enige terughoudendheid op zondagavond en ook meteen de maandag daarna, expliciet, via de telefoon heeft verteld, sluiten naar het oordeel van het hof nauw aan bij de verklaring van aangeefster over hetgeen haar in dat weekend is overkomen. De verklaring van getuige biedt daarmee steun aan de aangifte en is daarmee mede redengevend voor het bewezenverklaarde. Voor wat betreft de door getuige gemelde angst van aangeefster voor het feit dat de verdachte haar adres wist, merkt het hof daarbij op dat dit niet los kan worden gezien van het filmpje dat de verdachte van het door hem afgedwongen pijpen had gemaakt. Naar het oordeel kan dit niet anders worden gezien dan een drukmiddel om aangeefster te dwingen verder haar mond te houden. Het hof wijst er daarbij op dat het zogenoemde ‘exposen’ van vooral meisjes, door via sociale media met naam en toenaam dit soort filmpjes ta verspreiden, in deze tijd een wijdverspreid en alom bekend fenomeen is. De angst hiervoor van aangeefster die haar door de verdachte is aangejaagd, is dus invoelbaar en reëel.
Daar komt bij dat bedoeld filmpje, dat door de politie is veiliggesteld en zich in het dossier bevindt, de verklaringen van aangeefster en getuige ook inhoudelijk ondersteunt. In het filmpje is te zien dat de penis van de verdachte in de mond van aangeefster zit. Voorts is te zien dat aangeefster triest kijkt, dat zij vochtige ogen heeft, dat er een snottebel uit haar neus komt en dat ze haar neus meerdere keren ophaalt.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de bij aangeefster aanwezige vochtige ogen en de snottebel het gevolg zouden zijn van de manier van het pijpen, te weten deep throaten. Nog daargelaten dat dit zogenoemde deep throaten niet op het filmpje is te zien, laat dit onverlet dat naar het oordeel van het hof op het filmpje bij aangeefster een onmiskenbaar trieste blik is te waar te nemen. De trieste blik en haar vochtige ogen zijn passend bij de verklaringen van aangeefster dat deze seksuele handeling niet vrijwillig heeft verricht. Voorts is naar oordeel van het hof het scenario van de verdediging dat aangeefster in de trein verdrietig zou zijn omdat de verdachte het contact met haar zou hebben verbroken, ongeloofwaardig nu zij al zichtbaar verdrietig was toen zij bij de verdachte thuis was en op het filmpje werd vastgelegd. Er was bovendien tussen beiden geen verliefdheid en (nog) geen relatie. Daarenboven heeft de verdachte in zijn lezing het contact met aangeefster pas na de seks, vlak voor haar vertrek, verbroken. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof ten aanzien van het tenlastegelegde dat aangeefster door geweld en/of andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheden tot de ten laste gelegde seksuele handelingen met de verdachte is gedwongen, één en ander zoals in de bewezenverklaring opgenomen.”

Het verweer van de verdediging

7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover relevant, in:
“Waar aangeefster verklaart over onvrijwillig seksueel contact heeft cliënt steeds verklaard dat sprake was van wederzijdse, instemming en dat in het geheel geen onvrijwillig seksueel contact heeft plaatsgevonden.
De door aangeefster verklaarde bedreigingen/bedreigingen met geweld, geweldshandelingen dan wel andere feitelijkheden waardoor het seksueel contact niet vrijwillig zou zijn geweest, worden uitdrukkelijk weersproken en weerlegd door cliënt.
Gezien de volstrekt tegenstrijdige lezingen van hetgeen op 20/21 februari 2021 zou hebben afgespeeld zijn 2 vragen van belang.
Is de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar, en vindt de verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier. Beide vragen dienen in de visie van de verdediging met nee te worden beantwoord.
De verdediging ligt het standpunt als volgt toe.
De verklaringen van aangeefster zijn onvoldoende betrouwbaar en vinden onvoldoende steunbewijs in het dossier.
De verdediging constateert dat de verklaringen van aangeefster bij de recherche afwijken van de verklaring bij de RC.
Opvallend is dat aangeefster bij de RC verklaart dat cliënt een fles Hennessy zou hebben gehaald. Dit terwijl uit de Snap-correspondentie blijkt dat aangeefster deze had meegenomen.
Ook heeft aangeefster bij de RC anders verklaard over het vermeende aan de haren trekken. Aangeefster zegt ineens dat het anders zou zijn gegaan dan in de aangifte door haar is verklaard. Ze heeft het ineens er over dat ze meer geduwd zou zijn dan dat zij aan de haren getrokken zou zijn. Dit heeft zij eerder bij het informatieve gesprek en de aangifte niet verklaard.
Verder valt op dat indien bij aangeefster wordt doorgevraagd over hoe en wanneer de telefoon zou zijn afgepakt, aangeefster dit niet duidelijk kan verklaren. Op welke manier zou zijn afgepakt beschrijft aangeefster niet en ook de momenten/tijden waarop dit zou zijn gebeurd kan aangeefster niet duidelijk maken.
Verder is het niet begrijpelijk dat aangeefster geen berichten heeft gestuurd naar bekenden om aan te geven dat zij weg wilde of dat de politie gebeld moest worden. Aangeefster heeft daarover verklaard daar niet aan te hebben gedacht om de politie te bellen, maar dat aangeefster dit wel wilde. Dit is uiterst tegenstrijdig, omdat als men er niet aan denkt, hoe kan je het dan wel hebben willen doen. Dat klopt totaal niet met elkaar. Verder is het kenmerkend dat aangeefster stelt zich schuldig te voelen over de aanhouding van cliënt, hetgeen niet begrijpelijk is indien de aangifte juist zou zijn. Ook is het niet begrijpelijk dat aangeefster in het Snap-bericht aangeeft dat zij het begrijpt als cliënt haar zou haten.
Aldus roepen de verklaringen van aangeefster veel vragen op en zijn deze niet betrouwbaar te noemen en wordt deze ook uitdrukkelijk door cliënt tegengesproken.
De medische gegevens die zijn vastgesteld wijzen ook in het geheel niet op fysiek geweld. Hetgeen is geconstateerd door forensisch onderzoek betreft enkel lichte huidverkleuringen en een klein krasje, waarvan in het geheel niet kan worden vastgesteld hoe deze zijn ontstaan, laat staan dat deze door cliënt zouden zijn veroorzaakt, dan wel dat deze door fysiek geweld of onvrijwillige seks zouden zijn ontstaan. Op de foto’s in het dossier is zelf eigenlijk nauwelijks iets van letsel waar te nemen. Het meer dan beperkte en eigenlijk geen letsel te noemen letsel wijst in het geheel niet op de fysieke geweldpleging die door aangeefster wordt gesteld, te weten, wurgen, haren trekken (sleuren).
Het filmpje dat op de telefoon van cliënt is aangetroffen toont evenmin aan dat sprake zou zijn van onvrijwillige seks. Uit de beelden blijkt ook niet dat aangeefster aan het huilen is. Dat aangeefster een snottebel had hangen en mogelijk vochtige ogen had was het gevolg van het pijpen/Deep Throaten. Dat de OvJ in de appelschriftuur meent te kunnen stellen dat het filmpje onmiskenbaar zou wijzen op vrijwilligheid is dan ook niet juist. Ook dat de Ovj een trieste gezichtsuitdrukking meent waar te nemen kan niet op basis van het beeldmateriaal of het pv-omtrent het filmpje, p. 56 van het dossier, worden vastgesteld en voor zover een trieste gezichtsuitdrukking al zou worden aangenomen, dan kan dat eveneens verband houden met het (effect van) Deep Throaten.
De verklaring van de treinpassagier kan, in tegenstelling tot de appelschriftuur, evenmin als steunbewijs worden gezien. Immers de verklaring van de passagier vloeit rechtstreeks voortuit dezelfde bron, te weten de aangeefster zelf. Daarbij komt dat er door de passagier geen en, in ieder geval onvoldoende specifieke feiten en omstandigheden zijn verklaard met betrekking tot het gestelde feit, zodat deze onvoldoende concreet is om als steunbewijs aan te merken. Dat de passagier aangeefster omschreef als intens verdrietig maakt evenmin dat sprake zou zijn van steunbewijs. Immers, aangeefster en cliënt waren met flinke ruzie uit elkaar, hetgeen eveneens het verdriet bij aangeefster en haar visie op het hele gebeuren kan verklaren. De verklaringen van aangeefster worden dan ook in het geheel niet met steunbewijs bevestigd.
Ten slotte merkt de verdediging op dat het bewijsminimum niet wordt gehaald. Er is enkel één bron, de aangeefster, waarop het bewijs kan worden gebaseerd, De overige informatie in het dossier, de letsel gegevens, verklaring passagier en filmpje leveren geen steunbewijs op. Gezien de uitvoerige betwisting door cliënt en het ontbreken van steunbewijs verzoek ik u dan ook cliënt vrij te spreken.”

Een nadere omschrijving van het eerste middel

8. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. In het bijzonder wordt geklaagd dat de bewezenverklaring (slechts) ziet op hetgeen op zondag
ochtend21 februari 2021 is gebeurd, terwijl het hof mede heeft bewezen verklaard dat de verdachte
“die avond/nacht”zou hebben gezegd tegen de aangeefster dat
“het de dag kon zijn dat hij iemand doodmaakt met zijn handen, dat hij haar haatte, etc.”. De bewezenverklaring van deze uitingen is, bezien tegen de achtergrond van de motivering van de vrijspraak van de tenlastegelegde gedragingen op zaterdagavond/-nacht (20 februari 2021), zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aldus de steller van het middel.

De bespreking van het eerste middel

9. Het hof is, blijkens zijn bewijsmotivering, van oordeel dat uit de aangifte naar voren komt dat de tenlastegelegde gedragingen gedurende twee periodes van enkele uren hebben plaatsgevonden, te weten zaterdagavond/-nacht (20 februari 2021) en zondagochtend (21 februari 2021), dat de tenlastelegging zich niet verzet tegen de opdeling in twee afzonderlijke tijdvakken, dat de bewijsvraag zich toespitst op de vraag of de seksuele handelingen van de zijde van de aangeefster gedwongen, tegen haar wil, zijn geweest, dat het hof deze vraag met betrekking tot hetgeen op zaterdagavond heeft plaatsgevonden niet met de vereiste mate van zekerheid kan beantwoorden, maar dat dit anders ligt ten aanzien van hetgeen heeft plaatsgevonden op zondagochtend en dat de bewezenverklaring daarmee ziet op hetgeen op zondagochtend 21 februari 2021 is gebeurd.
10. De bewezenverklaring houdt, voor zover thans relevant, in dat de verdachte tegen de aangeefster
“(tijdens die avond/nacht)”verschillende bedreigingen zou hebben geuit, terwijl het hof (slechts) bewezen heeft verklaard dat de verkrachting op zondag
ochtendheeft plaatsgevonden.
11. Nog los van de vraag welk belang de verdachte met deze klacht voor ogen staat, [1] heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte
“(tijdens die avond/nacht)”verschillende bedreigingen heeft geuit, terwijl het hof
“(tijdens die avond/nacht)”tussen haakjes heeft laten staan.
12. Ik ga ervan uit dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag de woorden “
tijdens die avond/nacht”in de bewezenverklaring heeft laten staan. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring lezen met verbetering van die misslag. De klacht mist dan ook feitelijke grondslag.
13. Het eerste middel kan hoe dan ook niet tot cassatie leiden.

Het tweede middel

14. Het middel klaagt dat het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een verklaring van de getuige [getuige] , terwijl die getuigenverklaring een ontoelaatbare gissing en/of mening bevat.

De bespreking van het middel

15. De passage waarop de klacht ziet, houdt in:
“Toen ik naar haar wimpers keek en dus daar door ook in haar ogen zag ik een intens verdriet daar uit stralen. Het leek wel de verdrietigste blik die ik ooit gezien heb. Zij keek ook alleen maar voor zich uit en maakte op geen enkel manier contact met wat dan ook”.
16. Het hoeft geen betoog dat een gissing niet bruikbaar is voor het bewijs. [2] In de passage waar het om gaat, beschrijft de getuige echter uitsluitend welke gelaatsuitdrukking zij bij de aangeefster heeft waargenomen: een (uiterst) verdrietige blik. Dit betreft, anders dan de steller van het middel ingang wil doen vinden, geen gissing. [3]
17. Ook het tweede middel is tevergeefs voorgesteld.

Het derde middel en de toelichting daarop

18. Het middel klaagt over een schending van het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv, nu de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
19. Blijkens de toelichting op het middel wordt geklaagd (i) over de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel dat de verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , aangezien (a) er
“twee belangrijke tegenstrijdigheden zijn tussen de getuigenverklaring en die van aangeefster”, en (b) het steunbewijs, te weten de door [getuige] bij de aangeefster waargenomen emotie, niet discrimineert tussen het schuldig en onschuldig scenario wegens de daarvoor door de verdediging aangedragen alternatieve oorzaak (de ruzie tussen de aangeefster en de verdachte).
20. Daarnaast wordt geklaagd (ii) over ’s hofs oordeel dat het hof
“ook in het filmpje steunbewijs (ziet) voor de aangifte en de getuigenverklaring”. De steller het middel acht dat oordeel evenmin begrijpelijk en wijst daartoe in het bijzonder op de verschillen tussen hetgeen de verbalisant op dat filmpje heeft waargenomen (het proces-verbaal van bevindingen, onder bewijsmiddel 2) en de ‘eigen waarneming’ van het hof.

De bespreking van het derde middel

21. Het hof heeft voor het bewijs gebruikt:
i. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster (d.d. 23 februari 2021), (onder meer) inhoudende (i) dat zij de verdachte op zondag 21 februari 2021, te [plaats] moest pijpen, (ii) dat zij tijdens het pijpen heel de tijd heeft gehuild, (iii) dat zij omhoog keek en zag dat hij haar met zijn telefoon had gefilmd, (iv) dat zij daarna met de trein naar huis is gegaan, (v) dat zij in de trein een briefje heeft gekregen van een vrouw waarop stond dat de vrouw had gezien dat het niet goed met haar ging en dat zij haar kon bellen, (vi) dat zij haar daarna twee keer heeft opgebeld (zondagavond en maandag) en haar heeft verteld wat er was gebeurd.
ii. Een proces-verbaal van bevindingen (d.d. 24 februari 2021) waarin door een verbalisant is gerelateerd dat de telefoon van de verdachte in beslag is genomen, dat daarop een tweetal filmpjes zijn aangetroffen waarop was te zien dat een vrouw een penis aan het pijpen was, dat zij een lange snottebel uit haar neus had hangen, dat zij meerdere keren haar neus ophaalde en dat haar wimpers aan elkaar zaten gekleefd.
iii. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (d.d. 24 februari 2021) waarin hij heeft verklaard dat de aangeefster hem heeft gepijpt en dat hij daarvan een filmpje heeft gemaakt.
iv. Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] (d.d. 2 maart 2021) inhoudende dat zij op 21 februari 2021 in de trein tegenover een vrouw – naar later bleek de aangeefster – heeft gezeten, dat de vrouw
“intens verdriet uitstraalde”en
“op geen enkele manier contact maakte met wat dan ook”, dat zij een briefje aan de vrouw heeft gegeven met daarop (onder meer) haar 06-nummer, dat de vrouw haar die avond heeft gebeld en haar heeft verteld dat zij net iets verschrikkelijks had meegemaakt, en dat zij haar de dag erop (22 februari 2021) nogmaals heeft gebeld en haar toen heeft verteld dat zij “
die middag”in [plaats] was verkracht en gewurgd, en ook dat zij bang was voor die persoon omdat hij haar adres had. [4]
22. Het hof heeft zijn oordeel dat het bijkomende bewijsmateriaal voor de verklaring van de aangeefster (de in artikel 342 lid 2 Sv bedoelde) ‘voldoende ondersteuning’ biedt van een nadere motivering voorzien. [5] Het hof heeft in dat verband de getuigenverklaring van [getuige] en de door haar bij de aangeefster vlak na het delict waargenomen emoties aangemerkt als bewijsmateriaal dat ondersteuning geeft aan de verklaring van de aangeefster dat het seksuele contact op zondagochtend 21 februari 2021 tussen haar en de verdachte niet vrijwillig was. Voor wat betreft de door de getuige gemelde angst van de aangeefster voor het feit dat de verdachte haar adres wist, heeft het hof opgemerkt dat dit niet los kan worden gezien van het filmpje dat de verdachte van het afgedwongen pijpen had gemaakt, dat dit filmpje de verklaring van de aangeefster en de getuige ook inhoudelijk ondersteunt, en dat de verdachte heeft bekend het filmpje te hebben gemaakt. Het hof is vervolgens op grond van de genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel gekomen dat aan het bewijsminimumvoorschrift is voldaan.
23. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat het hof heeft uiteengezet dat de verklaring van [getuige] een omschreven eigen waarneming bevat van de door haar kort na het delict bij de aangeefster opgemerkte emotionele en/of fysieke gemoedstoestand. [6] Daarnaast acht ik het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het filmpje de verklaring van de aangeefster ondersteunt. Dat geldt eveneens voor de mededeling van de verdachte zelf dat hij de aangeefster voordat zij weg mocht gaan, eerst nog heeft gedwongen in te loggen met haar DigiD, om zo haar adres te achterhalen en dat de aangeefster hem toen huilend heeft gevraagd wat hij met dat adres ging doen.
24. Ten aanzien van de klachten merk ik in het bijzonder nog op dat aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel niet afdoet dat de verklaring van de aangeefster en de getuigenverklaring een enkele discrepantie bevatten, waardoor de klacht onder (i), a faalt. [7] Daarnaast heeft ook de klacht onder (i), b – dat het steunbewijs niet discrimineert tussen het schuldig en onschuldig scenario – geen kans van slagen. Het hof heeft de door de verdediging aangedragen alternatieve oorzaak voor de emoties bij de aangeefster immers als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
25. Tot slot geldt ten aanzien van de klacht onder (ii) dat het hof zijn ‘eigen waarneming’ van hetgeen de verdachte heeft gefilmd slechts heeft betrokken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van het als bewijsmiddel gebruikte proces-verbaal van bevindingen van het filmpje, en dat ik ’s hofs waarneming overigens ook niet strijdig acht met de in dat proces-verbaal door de verbalisant gerelateerde waarnemingen. De klacht onder (ii) faalt.
26. Al met al acht ik het oordeel van het hof dat aan het bewijsminimumvoorschrift is voldaan, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
27. Het derde middel faalt.

Het vierde middel

28. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over (kort gezegd) de (on)betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster.
29. In de toelichting op het middel verwijst de steller ervan naar de pleitnotities in hoger beroep (zoals hiervoor weergegeven onder randnummer 7) waarin de verdediging heeft gewezen op verschillende discrepanties in de verklaring van de aangeefster en/of het dossier, op grond waarvan de verdediging meent dat de verklaring van de aangeefster veel vragen oproept en daardoor niet betrouwbaar is.

De bespreking van het vierde middel

30. Klaarblijkelijk heeft het hof het betoog over de onbetrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv.
31. Het hof is van dit standpunt afgeweken door de verklaring van de aangeefster tot het bewijs te bezigen. Het hof heeft daartoe (slechts) overwogen dat het deze verklaring betrouwbaar acht.
32. Hoewel een meer uitvoerige weerlegging van het verweer van de verdediging ontbreekt, doet dit naar het mij voorkomt geen afbreuk aan de toereikendheid en begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, mede in het licht van hetgeen namens de verdachte op dit punt naar voren is gebracht. [8] De verdediging heeft weliswaar gewezen op enkele (kennelijke) discrepanties tussen de verklaringen die de aangeefster op verschillende momenten in het proces heeft afgelegd, [9] maar deze discrepanties houden geen (direct) verband met de tenlastegelegde gedragingen en het betreffen overigens ook geen discrepanties die in het scenario van schuld niet of minder goed verklaarbaar zijn.
33. Het vierde middel deelt het lot van de voorgaande middelen.

Slotsom

34. De middelen falen.
35. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
36. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Immers, ook zonder de bewezenverklaring van deze uitingen blijft de bewezenverklaring van verkrachting in stand. Het door het hof bewezen verklaarde
2.Vgl. bijv. HR 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:998, en de conclusie van Spronken die daaraan voorafging (ECLI:NL:PHR:2024:477). Zie voorts HR 12 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1326,
3.Over het algemeen zijn mensen – indien bekend met de context waarin de emotie wordt geuit – betrekkelijk goed in het onderscheiden en herkennen van emoties bij andere mensen (dat heet: emotieperceptie). Het hof heeft kennelijk geen reden gezien om bij deze getuige aan dit vermogen te twijfelen. Zie in algemene zin: P. Ekman, E.R. Sorenson & W.V. Friesen, ‘Pan-Cultural Elements in Facial Displays of Emotion’,
4.De getuigenverklaring van [getuige] lijkt door het hof ruimer te zijn geciteerd in zijn bewijsmotivering (p. 6-7 van het arrest), dan onder de gebezigde bewijsmiddelen (bewijsmiddel 4, p. 17 van het arrest).
5.Zie HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
6.In gevallen waarin de getuige de aangeefster in een emotionele toestand treft direct na het vermeende delict, en/of die waarneming van emoties gepaard gaat met waarnemingen van de fysieke gesteldheid van de aangeefster (gedacht kan worden aan huilen, abnormale ademhaling en/of hartslag, zichtbare pijnbeleving), is sprake van een eigen waarneming die – onder omstandigheden – voldoende steun
7.De steller van het middel richt zijn pijlen op de verklaring van de getuige voor zover deze inhoudt dat de aangeefster haar op maandag 22 februari 2021 zou hebben gebeld en haar heeft verteld dat zij
8.Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
9.Zo is door de verdediging (onder meer) bepleit dat de aangeefster bij de RC heeft verklaard dat de verdachte een fles Hennessy zou hebben gehaald, terwijl uit de Snap-correspondentie blijkt dat de aangeefster deze had meegenomen, dat de aangeefster bij de RC anders heeft verklaard over het