ECLI:NL:PHR:2025:25

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
4 januari 2025
Zaaknummer
24/00285
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met falende bewijsklachten

In deze zaak is de verdachte, geboren in 2001, door het gerechtshof Den Haag op 25 januari 2024 veroordeeld voor medeplegen van doodslag, poging tot moord en zware mishandeling, met een gevangenisstraf van zes jaar en terbeschikkingstelling. De zaak betreft een steekincident op 25 mei 2021 in Rotterdam, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een woning binnenging met de intentie om [slachtoffer 2] te overvallen. Tijdens deze overval werd [slachtoffer 1], de zoon van [slachtoffer 2], dodelijk verwond door [betrokkene 2] met een mes. De verdachte had voorafgaand aan het incident een mes opgehaald en dit aan [betrokkene 2] gegeven. Het hof oordeelde dat de verdachte, door [betrokkene 2] de kamer van [slachtoffer 1] in te sturen, de aanmerkelijke kans op dodelijk geweld had aanvaard. De verdachte heeft niet ingegrepen toen [slachtoffer 1] om genade vroeg, wat het hof als een bewuste samenwerking beschouwde. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van de cassatie, waarbij de rol van de verdachte in de voorbereiding en uitvoering van het delict als voldoende gewichtige bijdrage voor medeplegen werd gezien.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00285
Zitting7 januari 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 25 januari 2024 door het gerechtshof Den Haag wegens onder 1 primair impliciet subsidiair “medeplegen van doodslag”, onder 2 primair “medeplegen van poging tot moord” en onder 3 primair “medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zijn verpleging van overheidswege bevolen. Het hof heeft verder beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen en in verband daarmee aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, zoals in het arrest nader bepaald.
1.2
Namens de verdachte heeft G. Spong, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring onder 1 van medeplegen en opzet ten aanzien van doodslag.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet met een mes meermalen in de borst en de linkerschouder van die [slachtoffer 1] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden”.
2.3
Het hof heeft over deze bewezenverklaring overwogen:

Nadere bewijsoverweging
Inleiding
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Op dinsdag 25 mei 2021 werden diverse politie-eenheden verzocht naar de [a-straat 1] te [plaats] te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden [slachtoffer 2] en haar zoon [slachtoffer 1] aangetroffen. [slachtoffer 1] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. [slachtoffer 2] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[betrokkene 2] , [betrokkene 3] en de verdachte hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [a-straat 1] naar binnen zijn gegaan.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte en de destijds 16-jarige dochter van [slachtoffer 2] , [betrokkene 1] , een geheime liefdesrelatie hadden en dat [slachtoffer 2] hiervan door [slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld, waarna [slachtoffer 2] ieder verder contact tussen de verdachte en [betrokkene 1] heeft verboden. Enkele dagen voor het steekincident heeft [betrokkene 1] de verdachte gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. De verdachte heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met de verdachte meegegaan. De verdachte heeft hen in de ochtend van 25 mei 2021 met een auto vanuit [plaats] naar de woning in [plaats] gebracht. Zij zijn eerst nog naar het huis van de verdachte gereden om iets op te halen. [betrokkene 2] heeft daar over verklaard dat de verdachte in zijn woning een mes heeft gepakt, dat hij dit mes aan [betrokkene 2] heeft gegeven en dat [betrokkene 2] dit mes in zijn broeksband heeft gestopt. Vanaf de woning van de verdachte zijn zij vervolgens naar het stageadres van [betrokkene 1] gereden om de huissleutel van de woning op te halen. Daarna zijn zij naar de woning aan de [a-straat] gereden.
Wat is er in de woning gebeurd?
De verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn gezamenlijk de woning binnengegaan. [slachtoffer 2] zat in de woonkamer en [slachtoffer 1] lag in zijn slaapkamer in bed. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd werd door de verdachte en zag dat [slachtoffer 1] thuis was. [betrokkene 2] heeft meteen op [slachtoffer 1] ingestoken met het mes dat hij kort daarvoor van de verdachte had gekregen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] is blijven steken, ook toen [slachtoffer 1] gewond uit bed was gevallen en geen weerstand meer bood. Toen [betrokkene 2] dacht te zien dat [slachtoffer 1] stervende was, heeft hij [slachtoffer 1] nog een aantal keren in de borst gestoken, naar eigen zeggen zodat [slachtoffer 1] niet langer zou lijden. Uit het pathologisch onderzoek/door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 juni 2021 is gebleken dat [slachtoffer 1] achttien steekletsels en zestien snijletsels had. Als gevolg van die steekletsels is [slachtoffer 1] komen te overlijden.
[slachtoffer 2] is in de woning meermaals tegen het hoofd geslagen en vervolgens in haar onderarm gesneden. [betrokkene 3] heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] meermaals op haar hoofd heeft geslagen, terwijl hij (airsoft)handschoenen met verstevigde knokkels droeg.
Over de vraag wie [slachtoffer 2] in haar onderarm heeft gesneden lopen de verklaringen uiteen. De verdachte ontkent enige betrokkenheid te hebben gehad bij het geweld tegen [slachtoffer 2] . Hij zou het grootste deel van de tijd in shock in de gang hebben gestaan met zijn rug naar de woonkamer toe.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat enkel de lange dunne jongen - het hof begrijpt [betrokkene 3] - in haar buurt is geweest. Zij heeft verklaard dat zij zeker weet dat de bolle jongen, (het hof begrijpt de verdachte), niet bij haar in de buurt is geweest. Het hof volgt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] op dit punt niet. Dat verdachte niet bij [slachtoffer 2] in de buurt is geweest, komt immers niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier. Door het NFI is onderzoek gedaan naar de schoenspoorafdrukken die in de woonkamer zijn aangetroffen. Schoenspoor 34 is aangetroffen in de directe nabijheid van de bank waarop [slachtoffer 2] zich bevond toen het geweld tegen haar werd gepleegd. De tenen van schoenspoor 34 wijzen volgens het onderzoek richting de televisie en daarmee schuin in de richting van [slachtoffer 2] (in de lengterichting van de bank waarop zij zat). Schoenspoor 38 is aangetroffen nabij het televisiemeubel. De tenen van schoenspoor 38 wijzen richting de deur(opening) die toegang geeft tot de gang. Deze schoenspoorafdrukken zijn vergeleken met de schoenen van de verdachte en de schoenen van [betrokkene 3] . De bevindingen van het onderzoek van het NFI zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese dat schoensporen 34 en 38 gezet zijn met de schoen van de verdachte dan wanneer deze gezet zouden zijn met een willekeurige schoen uit het Nederlandse straatbeeld. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte – anders dan hij en [slachtoffer 2] verklaren – wel degelijk in de directe nabijheid van [slachtoffer 2] heeft gestaan. Het voorgaande maakt dat het hof voorbij gaat aan het deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat “de dikke jongen” – de verdachte – niet in haar buurt is geweest, nu dit niet verenigbaar is met de bevindingen van het NFI ten aanzien van de schoenspoorafdrukken.
Met betrekking tot het snijden in de arm:
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] verklaren beiden dat de verdachte degene is geweest die in de arm van [slachtoffer 2] heeft gesneden. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte naar de kamer van [betrokkene 1] liep, dat hij terug kwam lopen met een scheermesje in zijn hand en dat hij daarmee naar [slachtoffer 2] liep. Hij zag vervolgens dat de verdachte de pols vastpakte en sneed.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte het scheermesje in zijn handen wilde drukken, waarop [betrokkene 3] heeft gezegd dat hij het niet wilde doen, waarna de verdachte vervolgens terug de woonkamer in is gelopen.
Deze rolverdeling wordt bevestigd door getuigen die de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de middag na het incident hebben gesproken. [betrokkene 5] heeft verklaard dat [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [verdachte] die middag hetzelfde verhaal vertelden over hoe het was gegaan, namelijk dat [betrokkene 2] de jongen had neergestoken, [betrokkene 3] de moeder had geslagen en de verdachte haar had opengesneden. De verdachte vertelde dat hij de arm gepakt had en met het scheermes de pols doorgesneden had vanaf de pols richting de elleboog. Hij zei dat hij het bot kon zien zitten en deed ook voor hoe hij sneed. Ook [betrokkene 4] heeft verklaard dat de verdachte vertelde dat hij de polsen van [slachtoffer 2] had doorgesneden en dat [betrokkene 3] [slachtoffer 2] had geslagen.
Het voorgaande maakt dat het hof ook voorbij gaat aan dat deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat het “de lange dunne jongen” – [betrokkene 3] – is geweest die in haar arm heeft gesneden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat [betrokkene 2] [slachtoffer 1] heeft neergestoken, dat [betrokkene 3] [slachtoffer 2] heeft geslagen met handschoenen met verstevigde knokkels en dat de verdachte [slachtoffer 2] daarna met een scheermes in haar onderarm heeft gesneden.
[…]
Ten aanzien van feit 1 primair
Voorbedachte raad
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] met voorbedachten rade is gedood. De verdachte en de medeverdachten hebben verklaard dat zij niet hadden verwacht dat [slachtoffer 1] thuis zou zijn. Voorts blijkt uit het dossier niet dat er vooraf door [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en de verdachte besproken is dat [slachtoffer 1] om het leven gebracht zou moeten worden. Er is uitsluitend gesproken over [slachtoffer 2] . Het hof acht daarom aannemelijk dat [betrokkene 2] [slachtoffer 1] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling met een mes heeft gestoken toen hij hem in zijn slaapkamer aantrof.
Medeplegen en opzet
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte enige strafrechtelijke aansprakelijkheid draagt voor de dood van [slachtoffer 1] . Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is, zoals hiervoor overwogen, samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met het voornemen om ernstig geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 2] naar de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] toegegaan. Voordat zij naar die woning gingen, heeft de verdachte bij hem thuis een mes opgehaald en dat aan [betrokkene 2] gegeven en gezegd dat [betrokkene 2] het mes bij zich moest houden. [betrokkene 2] heeft het mes vervolgens tussen zijn broeksband gestopt. Bij binnenkomst in de woning heeft de verdachte [betrokkene 2] vervolgens, voorzien van dat mes, meteen de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] thuis was, maar had naar zijn zeggen van [betrokkene 1] gehoord dat haar moeder desgevraagd had gezegd dat [slachtoffer 1] waarschijnlijk aan het werk was.
De verdachte kon gelet op die mededeling van [betrokkene 1] , naar het oordeel van het hof, derhalve niet zeker weten of [slachtoffer 1] wel of niet thuis zou zijn. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte tegen [betrokkene 1] een dag na het incident in een telefoongesprek heeft gezegd: “Niemand kan goed praten wat [betrokkene 2] heeft gedaan. (…) Kijk want we hebben duidelijk beide gezegd, een klap een stoot is genoeg”. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] thuis zou kunnen zijn.
Door [betrokkene 2] gewapend met een mes de kamer van [slachtoffer 1] in te sturen, ook al wist de verdachte niet zeker of [slachtoffer 1] thuis zou zijn, is het hof van oordeel dat het gebruik van geweld als mogelijkheid – bijvoorbeeld ‘in geval van nood’ – tegen [slachtoffer 1] in het gezamenlijk plan besloten lag. De verdachte kon er immers vanuit gaan dat iemand die in zijn eigen woning wordt overvallen door een onbekende, zich zal gaan verzetten, waarbij geweld met het mes niet is uit te sluiten.
Hoewel het toegepaste geweld tegen [slachtoffer 1] misschien niet expliciet of direct in het originele plan besloten lag, overweegt het hof dat de samenwerking na overschrijding van het oorspronkelijke plan desondanks is voortgezet. Op het moment dat de verdachte [betrokkene 2] de kamer van [slachtoffer 1] instuurde, zag hij dat [slachtoffer 1] in bed lag en zag hij vervolgens dat [betrokkene 2] bewegingen maakte met zijn hand. Vervolgens heeft verdachte het plan voortgezet en is [slachtoffer 2] alsnog geslagen en met het scheermes in haar arm gesneden, dit terwijl [verdachte] [slachtoffer 1] nog had horen roepen “gun mij het leven”.
Het hof concludeert gelet op het hiervoor overwogene in onderling verband bezien dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat [betrokkene 2] het steekwapen zou gaan gebruiken en potentieel dodelijk geweld zou gebruiken tegen [slachtoffer 1] . Verdachte heeft niet ingegrepen, heeft niet geprobeerd verdere escalatie te voorkomen, maar heeft het originele plan voortgezet. Derhalve is naar het oordeel van het hof sprake van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] .
Gelet op het samenstel van gedragingen van de verdachte voorafgaand en na het incident, is het hof voorts van oordeel dat de verdachte aan die doodslag een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, zodat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1] .”
2.4
Het middel klaagt, zoals al aangegeven, over de bewezenverklaring onder 1 van medeplegen en opzet ten aanzien van doodslag. De toelichting op het middel bevat meer specifiek de volgende vier deelklachten.
(i) Het oordeel van het hof dat aannemelijk is dat [betrokkene 2] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gestoken is niet zonder meer te rijmen met het oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat [betrokkene 2] dodelijk geweld zou gaan gebruiken. Een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is moeilijk in te calculeren, tenzij de verdachte wist dat [betrokkene 2] een ongeleid projectiel was.
(ii) Het hof heeft meegewogen dat de verdachte niet heeft ingegrepen om verdere escalatie te voorkomen, terwijl dit slechts een bescheiden rol mag spelen bij het aannemen van medeplegen.
(iii) Uit de vaststellingen van het hof volgt dat er een plotselinge escalatie bij [betrokkene 2] is geweest. Dit relativeert het niet-ingrijpen van de verdachte. Dat had het hof tot een nadere bewijsoverweging moeten aanzetten.
(iv) Het hof heeft voor het medeplegen gelet op het samenstel van gedragingen van de verdachte voorafgaand en na het incident. Het hof heeft niet vastgesteld dat de verdachte heeft deelgenomen aan het geweld. Een beperkte bijdrage in de uitvoering kan worden gecompenseerd door een grotere bijdrage in de voorbereiding en omgekeerd, maar omdat de verdachte niet heeft deelgenomen aan de uitvoering gaat deze compensatietheorie niet op.
2.5
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist. Daarvoor moet de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. [1] Als het medeplegen niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), moet de rechter een bewezenverklaring van medeplegen nauwkeurig motiveren. Daarbij kan de rechter rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij komt aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toe. [2] Een geringe of ontbrekende rol in de uitvoering van het delict moet worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding, terwijl dan in de bewijsvoering bijzondere aandacht moet worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. [3]
2.6
Het hof heeft overwogen dat de verdachte verscheidene jongens heeft gevraagd hem bij een overval te helpen. Uiteindelijk zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met de verdachte meegegaan. De verdachte heeft hen in de ochtend van 25 mei 2021 met een auto vanuit [plaats] naar de woning in [plaats] gebracht. Voordat zij naar die woning gingen, heeft de verdachte thuis een mes opgehaald en dat aan [betrokkene 2] gegeven met de opdracht dat bij zich te houden. De verdachte is samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met het voornemen ernstig geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 2] haar woning binnengegaan, terwijl hij niet zeker wist of [slachtoffer 1] , de zoon van [slachtoffer 2] , thuis zou zijn. Na binnenkomst in de woning heeft de verdachte [betrokkene 2] gewapend met een mes de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd. Volgens het hof lag op dat moment het gebruik van geweld tegen [slachtoffer 1] als mogelijkheid – bijvoorbeeld in ‘geval van nood’ bij verzet door [slachtoffer 1] – in het gezamenlijk plan besloten. Toen de verdachte [betrokkene 2] de kamer van [slachtoffer 1] instuurde, zag de verdachte dat [slachtoffer 1] in bed lag en dat [betrokkene 2] bewegingen maakte met zijn hand. Uit bewijsmiddel 1 volgt dat de verdachte toen gezien heeft dat [betrokkene 2] zijn hand omhoog deed en dat hij hoorde dat [slachtoffer 1] schreeuwde “gun mij het leven”. De verdachte heeft vervolgens zonder in te grijpen de samenwerking voortgezet en volgens het hof vanaf dat moment de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat [betrokkene 2] het mes zou gaan gebruiken en potentieel dodelijk geweld zou gebruiken tegen [slachtoffer 1] .
2.7
Naar mijn oordeel zijn deze overwegingen toereikend voor de bewezenverklaring van het medeplegen van doodslag. Daaruit blijkt immers dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de doodslag en een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd door:
- op zijn initiatief samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met het voornemen ernstig geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 2] naar de woning in [plaats] toe te gaan, terwijl hij niet zeker wist of haar zoon [slachtoffer 1] thuis zou zijn;
- vooraf thuis een mes op te halen en dat aan [betrokkene 2] te geven met de opdracht dat bij zich te houden;
- na binnenkomst in de woning [betrokkene 2] gewapend met dat mes de kamer van [slachtoffer 1] in te sturen;
- niet in te grijpen nadat de verdachte had gezien dat [betrokkene 2] zijn hand omhoog deed en had gehoord dat [slachtoffer 1] schreeuwde “gun mij het leven”.
2.8
Daaraan doet niet af dat het hof heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat [betrokkene 2] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gestoken, zoals met deelklacht (i) is aangevoerd. De verdachte kan immers evengoed een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd aan het in het leven roepen van een situatie die is geëscaleerd. Bovendien heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het gebruik van het geweld met een mes tegen [slachtoffer 1] kan worden gezien als mogelijk onderdeel van het gezamenlijke plan en het toegepaste geweld als voortzetting van de samenwerking. Ook kan daaraan niet afdoen dat, zoals met de deelklachten (ii) en (iii) is aangevoerd, het niet-ingrijpen van de verdachte slechts een bescheiden rol mag spelen bij het aannemen van medeplegen en dat een plotselinge escalatie bij [betrokkene 2] het niet-ingrijpen van de verdachte relativeert. Het hof heeft immers niet alleen het niet-ingrijpen redengevend geacht voor het medeplegen, maar in het bijzonder ook de rol van de verdachte in het ontstaan van de situatie waarin [slachtoffer 1] van het leven is beroofd. Het hof heeft in de kern geoordeeld dat [slachtoffer 1] nooit van het leven was beroofd zonder de rol van de verdachte. Tot slot kan ook het als deelklacht (iv) naar voren gebrachte, te weten dat het hof geen rol van de verdachte in de uitvoering van het delict heeft vastgesteld en er dus geen beperkte bijdrage in de uitvoering is geweest die kan worden gecompenseerd door een grotere bijdrage in de voorbereiding, daaraan niet afdoen. Het hof heeft immers wel een rol van de verdachte in de uitvoering vastgesteld, namelijk het in de woning sturen van [betrokkene 2] , die door de verdachte was uitgerust met een mes, naar de kamer van [slachtoffer 1] en het niet-ingrijpen toen [betrokkene 2] daarna [slachtoffer 1] van het leven beroofde. Dat in combinatie met de door het hof vastgestelde doorslaggevende rol van de verdachte in de voorbereiding – in het bijzonder het initiëren van de overval en het uitrusten van [betrokkene 2] met een mes – lijkt mij voldoende voor medeplegen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt. Omdat het middel gaat over de bewezenverklaring van een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, ligt afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO niet voor de hand. [4]
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, r.o. 3.2.1. Deze overwegingen zijn terug te voeren op HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
2.HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
3.HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, r.o. 3.2.3.
4.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,