2.3Het hof heeft over deze bewezenverklaring overwogen:
Inleiding
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Op dinsdag 25 mei 2021 werden diverse politie-eenheden verzocht naar de [a-straat 1] te [plaats] te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden [slachtoffer 2] en haar zoon [slachtoffer 1] aangetroffen. [slachtoffer 1] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. [slachtoffer 2] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[betrokkene 2] , [betrokkene 3] en de verdachte hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [a-straat 1] naar binnen zijn gegaan.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte en de destijds 16-jarige dochter van [slachtoffer 2] , [betrokkene 1] , een geheime liefdesrelatie hadden en dat [slachtoffer 2] hiervan door [slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld, waarna [slachtoffer 2] ieder verder contact tussen de verdachte en [betrokkene 1] heeft verboden. Enkele dagen voor het steekincident heeft [betrokkene 1] de verdachte gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. De verdachte heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met de verdachte meegegaan. De verdachte heeft hen in de ochtend van 25 mei 2021 met een auto vanuit [plaats] naar de woning in [plaats] gebracht. Zij zijn eerst nog naar het huis van de verdachte gereden om iets op te halen. [betrokkene 2] heeft daar over verklaard dat de verdachte in zijn woning een mes heeft gepakt, dat hij dit mes aan [betrokkene 2] heeft gegeven en dat [betrokkene 2] dit mes in zijn broeksband heeft gestopt. Vanaf de woning van de verdachte zijn zij vervolgens naar het stageadres van [betrokkene 1] gereden om de huissleutel van de woning op te halen. Daarna zijn zij naar de woning aan de [a-straat] gereden.
Wat is er in de woning gebeurd?
De verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn gezamenlijk de woning binnengegaan. [slachtoffer 2] zat in de woonkamer en [slachtoffer 1] lag in zijn slaapkamer in bed. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd werd door de verdachte en zag dat [slachtoffer 1] thuis was. [betrokkene 2] heeft meteen op [slachtoffer 1] ingestoken met het mes dat hij kort daarvoor van de verdachte had gekregen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] is blijven steken, ook toen [slachtoffer 1] gewond uit bed was gevallen en geen weerstand meer bood. Toen [betrokkene 2] dacht te zien dat [slachtoffer 1] stervende was, heeft hij [slachtoffer 1] nog een aantal keren in de borst gestoken, naar eigen zeggen zodat [slachtoffer 1] niet langer zou lijden. Uit het pathologisch onderzoek/door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 juni 2021 is gebleken dat [slachtoffer 1] achttien steekletsels en zestien snijletsels had. Als gevolg van die steekletsels is [slachtoffer 1] komen te overlijden.
[slachtoffer 2] is in de woning meermaals tegen het hoofd geslagen en vervolgens in haar onderarm gesneden. [betrokkene 3] heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] meermaals op haar hoofd heeft geslagen, terwijl hij (airsoft)handschoenen met verstevigde knokkels droeg.
Over de vraag wie [slachtoffer 2] in haar onderarm heeft gesneden lopen de verklaringen uiteen. De verdachte ontkent enige betrokkenheid te hebben gehad bij het geweld tegen [slachtoffer 2] . Hij zou het grootste deel van de tijd in shock in de gang hebben gestaan met zijn rug naar de woonkamer toe.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat enkel de lange dunne jongen - het hof begrijpt [betrokkene 3] - in haar buurt is geweest. Zij heeft verklaard dat zij zeker weet dat de bolle jongen, (het hof begrijpt de verdachte), niet bij haar in de buurt is geweest. Het hof volgt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] op dit punt niet. Dat verdachte niet bij [slachtoffer 2] in de buurt is geweest, komt immers niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier. Door het NFI is onderzoek gedaan naar de schoenspoorafdrukken die in de woonkamer zijn aangetroffen. Schoenspoor 34 is aangetroffen in de directe nabijheid van de bank waarop [slachtoffer 2] zich bevond toen het geweld tegen haar werd gepleegd. De tenen van schoenspoor 34 wijzen volgens het onderzoek richting de televisie en daarmee schuin in de richting van [slachtoffer 2] (in de lengterichting van de bank waarop zij zat). Schoenspoor 38 is aangetroffen nabij het televisiemeubel. De tenen van schoenspoor 38 wijzen richting de deur(opening) die toegang geeft tot de gang. Deze schoenspoorafdrukken zijn vergeleken met de schoenen van de verdachte en de schoenen van [betrokkene 3] . De bevindingen van het onderzoek van het NFI zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese dat schoensporen 34 en 38 gezet zijn met de schoen van de verdachte dan wanneer deze gezet zouden zijn met een willekeurige schoen uit het Nederlandse straatbeeld. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte – anders dan hij en [slachtoffer 2] verklaren – wel degelijk in de directe nabijheid van [slachtoffer 2] heeft gestaan. Het voorgaande maakt dat het hof voorbij gaat aan het deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat “de dikke jongen” – de verdachte – niet in haar buurt is geweest, nu dit niet verenigbaar is met de bevindingen van het NFI ten aanzien van de schoenspoorafdrukken.
Met betrekking tot het snijden in de arm:
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] verklaren beiden dat de verdachte degene is geweest die in de arm van [slachtoffer 2] heeft gesneden. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte naar de kamer van [betrokkene 1] liep, dat hij terug kwam lopen met een scheermesje in zijn hand en dat hij daarmee naar [slachtoffer 2] liep. Hij zag vervolgens dat de verdachte de pols vastpakte en sneed.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte het scheermesje in zijn handen wilde drukken, waarop [betrokkene 3] heeft gezegd dat hij het niet wilde doen, waarna de verdachte vervolgens terug de woonkamer in is gelopen.
Deze rolverdeling wordt bevestigd door getuigen die de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de middag na het incident hebben gesproken. [betrokkene 5] heeft verklaard dat [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [verdachte] die middag hetzelfde verhaal vertelden over hoe het was gegaan, namelijk dat [betrokkene 2] de jongen had neergestoken, [betrokkene 3] de moeder had geslagen en de verdachte haar had opengesneden. De verdachte vertelde dat hij de arm gepakt had en met het scheermes de pols doorgesneden had vanaf de pols richting de elleboog. Hij zei dat hij het bot kon zien zitten en deed ook voor hoe hij sneed. Ook [betrokkene 4] heeft verklaard dat de verdachte vertelde dat hij de polsen van [slachtoffer 2] had doorgesneden en dat [betrokkene 3] [slachtoffer 2] had geslagen.
Het voorgaande maakt dat het hof ook voorbij gaat aan dat deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat het “de lange dunne jongen” – [betrokkene 3] – is geweest die in haar arm heeft gesneden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat [betrokkene 2] [slachtoffer 1] heeft neergestoken, dat [betrokkene 3] [slachtoffer 2] heeft geslagen met handschoenen met verstevigde knokkels en dat de verdachte [slachtoffer 2] daarna met een scheermes in haar onderarm heeft gesneden.
Ten aanzien van feit 1 primair
Voorbedachte raad
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] met voorbedachten rade is gedood. De verdachte en de medeverdachten hebben verklaard dat zij niet hadden verwacht dat [slachtoffer 1] thuis zou zijn. Voorts blijkt uit het dossier niet dat er vooraf door [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en de verdachte besproken is dat [slachtoffer 1] om het leven gebracht zou moeten worden. Er is uitsluitend gesproken over [slachtoffer 2] . Het hof acht daarom aannemelijk dat [betrokkene 2] [slachtoffer 1] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling met een mes heeft gestoken toen hij hem in zijn slaapkamer aantrof.
Medeplegen en opzet
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte enige strafrechtelijke aansprakelijkheid draagt voor de dood van [slachtoffer 1] . Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is, zoals hiervoor overwogen, samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met het voornemen om ernstig geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 2] naar de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] toegegaan. Voordat zij naar die woning gingen, heeft de verdachte bij hem thuis een mes opgehaald en dat aan [betrokkene 2] gegeven en gezegd dat [betrokkene 2] het mes bij zich moest houden. [betrokkene 2] heeft het mes vervolgens tussen zijn broeksband gestopt. Bij binnenkomst in de woning heeft de verdachte [betrokkene 2] vervolgens, voorzien van dat mes, meteen de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] thuis was, maar had naar zijn zeggen van [betrokkene 1] gehoord dat haar moeder desgevraagd had gezegd dat [slachtoffer 1] waarschijnlijk aan het werk was.
De verdachte kon gelet op die mededeling van [betrokkene 1] , naar het oordeel van het hof, derhalve niet zeker weten of [slachtoffer 1] wel of niet thuis zou zijn. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte tegen [betrokkene 1] een dag na het incident in een telefoongesprek heeft gezegd: “Niemand kan goed praten wat [betrokkene 2] heeft gedaan. (…) Kijk want we hebben duidelijk beide gezegd, een klap een stoot is genoeg”. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] thuis zou kunnen zijn.
Door [betrokkene 2] gewapend met een mes de kamer van [slachtoffer 1] in te sturen, ook al wist de verdachte niet zeker of [slachtoffer 1] thuis zou zijn, is het hof van oordeel dat het gebruik van geweld als mogelijkheid – bijvoorbeeld ‘in geval van nood’ – tegen [slachtoffer 1] in het gezamenlijk plan besloten lag. De verdachte kon er immers vanuit gaan dat iemand die in zijn eigen woning wordt overvallen door een onbekende, zich zal gaan verzetten, waarbij geweld met het mes niet is uit te sluiten.
Hoewel het toegepaste geweld tegen [slachtoffer 1] misschien niet expliciet of direct in het originele plan besloten lag, overweegt het hof dat de samenwerking na overschrijding van het oorspronkelijke plan desondanks is voortgezet. Op het moment dat de verdachte [betrokkene 2] de kamer van [slachtoffer 1] instuurde, zag hij dat [slachtoffer 1] in bed lag en zag hij vervolgens dat [betrokkene 2] bewegingen maakte met zijn hand. Vervolgens heeft verdachte het plan voortgezet en is [slachtoffer 2] alsnog geslagen en met het scheermes in haar arm gesneden, dit terwijl [verdachte] [slachtoffer 1] nog had horen roepen “gun mij het leven”.
Het hof concludeert gelet op het hiervoor overwogene in onderling verband bezien dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat [betrokkene 2] het steekwapen zou gaan gebruiken en potentieel dodelijk geweld zou gebruiken tegen [slachtoffer 1] . Verdachte heeft niet ingegrepen, heeft niet geprobeerd verdere escalatie te voorkomen, maar heeft het originele plan voortgezet. Derhalve is naar het oordeel van het hof sprake van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] .
Gelet op het samenstel van gedragingen van de verdachte voorafgaand en na het incident, is het hof voorts van oordeel dat de verdachte aan die doodslag een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, zodat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1] .”