ECLI:NL:PHR:2025:283

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
23/05026
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met falende klachten over bewijsmiddelen en motivering

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1972, veroordeeld voor poging tot verkrachting door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2023. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, A.E. Harteveld, heeft in zijn conclusie de klachten van de verdediging over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de motivering van de bewezenverklaring besproken. De aangeefster, geboren in 1998, heeft verklaard dat zij op 27 januari 2019 in 's-Hertogenbosch door de verdachte is benaderd en seksueel is aangeraakt. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster tegenstrijdig zijn en dat het DNA van de verdachte op de kleding van de aangeefster mogelijk door contaminatie is verkregen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en dat de DNA-bewijzen de verklaringen ondersteunen. De verdediging heeft verzocht om vrijspraak, maar het hof heeft de verweren verworpen en de veroordeling bevestigd. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/05026

Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 20 december 2023 door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch wegens “poging tot verkrachting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast heeft het hof een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. H.M.W. Daamen, advocaat in Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen is omkleed, doordat het hof het namens de verdachte gevoerde verweer over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en de verenigbaarheid van het DNA-bewijs met het scenario van de verdachte, ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen, en/of doordat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen onderling en met de bewezenverklaring tegenstijdig zijn.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 27 januari 2019 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1998) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster]
- die [aangeefster] heeft geroepen en
- een arm om die [aangeefster] heen heeft geslagen en die [aangeefster] vast heeft gepakt en
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [aangeefster] heeft geduwd en/of gebracht en
- de jas van die [aangeefster] open heeft gemaakt en
- met zijn, verdachtes, hand de borsten van die [aangeefster] heeft aangeraakt en betast en vastgepakt en
- met zijn, verdachtes, hand de buik van die [aangeefster] heeft aangeraakt en/of betast en
- heeft getracht de broek van die [aangeefster] uit te trekken en
- met zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [aangeefster] is gegaan en
- vervolgens met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) de vagina, althans de schaamstreek, van die [aangeefster] heeft aangeraakt en betast en
- zijn, verdachtes, hand in de nek van die [aangeefster] heeft gelegd en die [aangeefster] met kracht naar beneden heeft geduwd en
- die [aangeefster] in een houdgreep heeft gehouden terwijl die [aangeefster] riep ‘laat me los’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2019, dossierpagina’s 12-13, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 12)
Op 27 januari 2019 waren wij belast met algeheel toezicht in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Omstreeks 02.10 uur kregen wij van het Operationeel Centrum het verzoek te gaan naar een adres te ’s-Hertogenbosch. Daar zou de 20-jarige dochter aangegeven hebben dat ze was aangerand op de rotonde met de Helftheuvelweg. De dochter zou helemaal overstuur zijn.
Omstreeks 02.31 uur kwamen wij aan op het adres. Wij zagen dat de deur geopend werd door een vrouw die zich voorstelde als de moeder van [aangeefster] . Wij zagen dat in de keuken een man en een vrouw stonden. Later bleken dit getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] te zijn. Ook zagen wij dat er een jonge vrouw in een hoek zat op een stoel. Wij zagen dat ze huilde. Wij stelden onszelf aan haar voor en wij hoorden dat ze zei dat ze [aangeefster]
(het hof begrijpt: het slachtoffer [aangeefster] )heette.
Ik, [verbalisant 1] , sprak met [aangeefster] . Binnen enkele minuten begreep ik dat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] [aangeefster] bij de rotonde van het kruispunt Helftheuvelweg met de Kooikersweg in paniek hadden aangetroffen en met haar naar haar huisadres waren gegaan. Ik sprak tot circa 03.15 uur alleen met [aangeefster] . Gedurende het gehele gesprek kwam [aangeefster] emotioneel op mij over. Ik bedoel hiermee dat [aangeefster] regelmatig vochtige ogen had, moeilijk uit haar woorden kwam, boos was op zichzelf en van de hak op de tak sprong en aangaf sommige dingen niet meer te weten. Ik hoorde dat [aangeefster] zei: “Hij begon mij te zoenen op de mond. Ik duwde hem weg. Hij betastte mij. Ik rende weg.”
Op de momenten dat [aangeefster] sprak over dat de persoon haar zoende op de mond zag ik dat ze haar beide handen tegen haar mond deed en een beweging maakte die ik vertaalde als het wegduwen van de persoon die haar zoende. Steevast hield ze haar handen ook tegen de linkerwang en maakte hierop ook een wegduwend gebaar. Vervolgens zag ik dat ze met haar handen aan haar borsten zat en hoorde ik dat zij zei dat hij haar toen betastte.
(pagina 13)
Samenvattend hoorde ik ook dat [aangeefster] zei: “Ik rende weg. Mijn broek zat op mijn knieën. Ik kon niet goed rennen. Ik zag de Albert Heijn van het winkelcentrum. Ik ben toen uit paniek op de rotonde gaan staan en ben toen bij iemand die ik niet ken ingestapt. Ik was bang. Ik ben betast.”
2. Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2019, dossierpagina's 18-25, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] , geboren op [geboortedatum] 1998 en wonende te [plaats] :
(pagina 18)
Dit verhoor vindt zo veel mogelijk plaats in de vraag- en antwoordstijl. Hierbij staat de letter ‘V’ voor een vraag van ons, verbalisanten, en de letter ‘A’ voor het antwoord van de aangeefster.
(pagina 19)
V: Vertel eens wat je 26 januari 2019 hebt gedaan?
A: Ik had die avond een verjaardag. We zijn toen naar een terras gegaan. Volgens mij was dat bij café [A] (het hof begrijpt: te ‘s-Hertogenbosch). Ik ben toen naar huis gelopen omdat er geen bussen meer reden. Vanaf dat moment is het wat vaag. Ik kan me nog wel iets herinneren dat ik bij de rotonde bij de dönerzaak iets gepakt heb. Van de rest van de route kan ik me niet zo heel veel meer herinneren. Wat ik dan weer weet is dat er iets is gebeurd bij het parkje bij de Taling. Ik kan me herinneren dat er geroepen werd “he meisje, he meisje”. Dat werd met een buitenlands accent naar mij geroepen. Dan herinner ik me dat een man een arm om mij heen geslagen heeft. Er was ook iets van gelik. Die man probeerde mij te zoenen. Ik zei “niet doen” en “laat me met rust”. Die man ging met de andere hand, die hij niet om mij heen geslagen had, over mijn borst heen. Mijn broek was open. Ik weet niet hoe dat is gebeurd. Ik kan me ook nog herinneren dat ik dacht ‘ik heb een tampon in’. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik voorover gebukt sta en dat ik probeer weg te komen. Ik was toen aan het slaan. Volgens mij had die man mij bij mijn nek vast.
(pagina 21)
Het is niet de eerste keer dat ik dingen vergeet. Als ik iets heftigs meemaak, dan wil ik dat meteen wegduwen en er niet aan herinnerd worden.
(pagina 22)
V: Wanneer gebeurt er dan iets?
A: Ik heb steeds dat parkje in mijn hoofd. Ik bedoel dan het parkje bij de Taling, tegenover de Albert Heijn aan de Helftheuvel (het hof begrijpt: te ’s-Hertogenbosch). Voor zover ik mij kan herinneren is het daar gebeurd bij die bankjes. Ik kan me herinneren dat hij begon te praten tegen mij. Dat hij iets zei van “hé, meisje”.
V: Hoe ziet die man er uit?
A: Ik heb hem aangekeken toen hij mij zoende. Die man sprak met een buitenlands accent. Als ik zo moet denken, dan zie ik zijn gezicht. Ik zie een smal gezicht. Volgens mij is die man niet veel groter dan ik ben.
Opmerking verbalisanten: De aangeefster gaat staan en geeft aan dat zijzelf 1.73 meter groot is.
(pagina 23)
A: Hij was ook niet heel breed. Volgens mij is het geen Marokkaanse man want die zijn naar mijn idee bleker van huidskleur.
V: Wat heeft die man gedaan bij jou, voor zover je nog weet?
A: Dat hij zijn arm om mij heen had. Dat hij zei: “kom meisje, kom meisje”. Hij zat met zijn hand aan mijn borsten en ook ging hij met zijn hand over mijn buik. Hij probeerde mij te zoenen. Het volgende moment dat ik mij kan herinneren is dat ik voorover sta en dat ik hem probeer te slaan. Hij had mij in een soort van houdgreep. Ik probeerde los te komen, maar dat lukte niet. Toen ik voorover stond, ben ik hem gaan slaan en toen ben ik losgekomen. Daarna weet ik dat ik bij de rotonde ben en dat ik voor een donkerkleurige auto ben gesprongen.
V: Waar kwam die man vandaan?
A: Die man zat op een van de bankjes daar of hij kwam mij tegemoet.
V: En waar bedoel jij dan?
A: Bij die bankjes tegenover de Albert Heijn. Aan de andere kant van de weg.
(pagina 24)
Volgens mij was hij net zo groot als ik.
3. Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 14 januari 2021, dossierpagina’s 27-30, voor zover inhoudende als de op 13 januari 2021 afgelegde verklaring van [aangeefster] :
(pagina 27)
In dit proces-verbaalstaat de letter ‘V’ voor een vraag van mij, verbalisant, en de letter ‘A' voor het antwoord van de aangeefster.
(pagina 28)
V: Wat kun je je nu nog herinneren over het voorval?
A: Bij het park bij de Taling kwam er een man naar mij toe gelopen. Hij riep iets van: “Meisje, kom eens lekker”. Hij heeft mij vastgepakt. Hij heeft zijn tong in mijn mond geduwd. Hij bleef zeggen: “Meisje, het is lekker”. Ik heb gezegd dat ik het niet wilde maar hij hield mij vast. Omdat hij mij stevig vast had kon ik niet weg. Hij heeft mijn jas open gemaakt en is over mijn borsten gaan wrijven. Hij heeft mijn broek los gemaakt. Hij is in mijn broek en mijn onderbroek geweest. Het volgende moment weet ik dat hij mij met zijn hand in mijn nek naar beneden duwde. Toen ben ik me nog meer gaan verzetten. Ik heb hem geslagen, ik heb geroepen: “Laat me los, laat me los”. Toen ben ik gaan rennen. Mijn broek hing op dat moment nog omlaag. Ik ben toen naar de rotonde gerend.
Wat ik me van hem herinner was dat hij een smalle kin had, een wat grotere neus, beetje grotere ogen en van die ‘zakken’ onder zijn ogen.
V: Waar is hij geweest met zijn hand?
A: Bij mijn schaamlip. Toen heeft hij daar bewogen met zijn hand.
V: Waar zat hij bij jouw schaamlip?
A: Er overheen. Hij zat ook bij het touwtje van de tampon.
(pagina 29)
Hij ging er overheen en toen haalde hij zijn hand weer uit mijn broek.
4. Proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch, d.d. 28 oktober 2021, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] :
In mijn beleving had de dader een smalle kin, een grote neus, grote oren en grote ogen. Hij had twee verticale lijnen in zijn gezicht.
Ik ben bij het station
(het hof begrijpt: te ‘s-Hertogenbosch)onderdoor gelopen. Vervolgens ben ik alsmaar rechtdoor gelopen met aan de linkerhand de rijbaan van de Kooikersweg. Aan het eind van de Kooikersweg staan er bankjes. Dat is bij het Schutskamppark. Volgens mij werd ik daar aangesproken. In mijn beleving is het bij de bankjes op de stoep gebeurd. Mijn gevoel zegt mij dat de man mij tegemoet kwam. Hij zei: “hey meisje”. Hij vroeg wat er aan de hand was, hij leek mij te willen troosten, maar toen pakte hij mij bij mijn nek vast en hij wilde zijn tong in mijn mond steken. Ik heb mijn hoofd weggedraaid. Hij zei wel 5 keer tegen mij “kom, is lekker”. Hij stond aan mijn rechterzijde, zijn linkerarm hing over mijn schouder. Hij boog zich over mij heen om mij te zoenen. In het begin is het hem gelukt om zijn tong in mijn mond te duwen, maar daarna niet meer. Ik hield toen mijn tanden op elkaar en ik schudde met mijn hoofd en hij likte met zijn tong over mijn hele gezicht. Het lukte hem om met zijn vrije rechterhand mijn jas los te krijgen, mijn shirt omhoog te doen en met zijn handen onder mijn shirt te gaan om mijn borsten te strelen en erin te knijpen. Toen hij rechts van mij stond met zijn hand over mijn schouder en met zijn vrije rechterhand handelingen verrichtte, leek hij kleiner dan ik ben. Na mijn borsten ging hij met zijn hand naar beneden en kwam hij met zijn hand in mijn broek. Ik weet dat nu zeker. Toen wist ik het niet zeker. Ik heb therapie gehad, onder andere EMDR. Dan ga je er weer in, in het kader van traumaverwerking. Nadat hij met zijn hand in mijn broek was geweest, ging hij weer naar mijn borsten. De volgende herinnering die ik heb, is dat ik voorover gebogen stond. Hij stond nog steeds aan mijn rechterzijde en drukte met zijn hand mijn nek naar beneden. Hij gaf mij ook een elleboog in mijn rug toen ik omhoog probeerde te komen. Vervolgens maakte ik slaande bewegingen naar hem en schreeuwde ik dat hij mij los moest laten. In die nacht ten tijde dat het gebeurde, dacht ik er ook nog aan dat ik een tampon in had. Het was zo dat ik dacht: ‘What the fuck ben je aan het doen, je kunt je vinger er niet in stoppen, want er zit een tampon in’.
5. Proces-verbaal van bevindingen i.v.m. inbeslagname kleding d.d. 18 februari 2019, dossierpagina's 33-34, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 33)
Op 27 januari 2019 vanaf 04.15 uur had ik samen met collega [verbalisant 5] een informatief gesprek zeden met [aangeefster] .
In verband hiermee werd op 27 januari 2019 door mij de broek die [aangeefster] op dat moment aan had, inbeslaggenomen.
Op 5 februari 2019 deed [aangeefster] aangifte ter zake aanranding dan wel poging verkrachting gepleegd op 27 januari 2019 door een voor haar onbekende man.
In de periode gelegen tussen 27 januari 2019 en 5 februari 2019 wist [aangeefster] zich weer enkele dingen te herinneren van het voorval. Zo wist zij zich tijdens de aangifte te herinneren dat de onbekende man een arm om haar heen had geslagen en met de andere arm/hand haar borst en buik betastte. Verder kon zij zich herinneren dat zij die nacht een riem in haar broek had gehad. De onbekende man had deze riem los gemaakt. Door [aangeefster] werd aangegeven dat zij de kleding die zij op zondag 27 januari 2019 aan had gehad, in haar slaapkamer uit had gedaan en niet meer had aangeraakt.
In verband hiermee werd op 5 februari 2019 door mij een papieren zak aan [aangeefster] meegegeven zodat zij haar riem en het shirt dat zij op 27 januari 2019 had gedragen veilig kon stellen.
Op 8 februari 2019 werd de riem en het shirt aan mij overgedragen waarna ik deze heb inbeslaggenomen.
6. Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 januari 2019, dossierpagina’s 38-39, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 38)
Rond 01.30/01.45 uur
(het hof begrijpt: op 27 januari 2019)was ik onderweg naar huis. Ik reed met mijn auto over de Helftheuvelweg in ‘s-Hertogenbosch. Ter hoogte van de rotonde bij de Helftheuvelpassage (opmerking verbalisant: getuige bedoelt de rotonde op de kruising met de Kooikersweg) reed een andere auto voor mij die ineens een beweging maakte alsof men moest uitwijken voor iets. Ik remde en ineens zag ik een meisje
(het hof begrijpt: aangeefster [aangeefster] )voor mijn auto springen. Ik zag dat ze vanaf het midden van de rotonde kwam aangerend. Ik zag dat het meisje hevig naar mij bleef zwaaien. Ik zag ook de paniek in haar gezicht. Ik ben gestopt en het meisje kwam naar de auto gelopen. Ik deed het raam open aan de bijrijderskant. Ik zag dat het meisje hevig in paniek was en ze zei tegen mij: “Mag ik alsjeblieft instappen. Ik ben verkracht”, of woorden van gelijke strekking. Ik heb de deur open gedaan en het meisje is ingestapt. Ik zag dat het meisje hevig overstuur was en huilde. Ik zag dat het meisje aan het trillen was. Ik zag dat haar shirt open stond en dat haar broek open was en half naar beneden zat. Het meisje bleef huilen. Het leek alsof ze aan het hyperventiIeren was. De vrouwelijke bestuurder van de auto voor mij kwam ook te hulp.
(pagina 39)
We hebben het meisje toen naar huis gebracht. Met betrekking tot het incident hoorde ik haar o.a. zeggen:
- een jongen kwam mij achterna;
- hij kwam op mij af;
- hij bleef me vasthouden;
- ik heb mijn kans gepakt en kon wegkomen;
- daar was jij gelukkig;
- ik ben gezoend;
- ik heb mijn hoofd weg kunnen draaien;
- hij pakte mij steeds weer vast;
- het is een buitenlandse jongen.
7. Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 januari 2019, dossierpagina’s 40-43, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pagina 40)
Dit verhoor is zoveel mogelijk in de vraag- en antwoordstijl weergegeven. Hierbij staat de letter ‘V’ voor een vraag van mij, verbalisant, en de letter ‘A’ voor het antwoord van de getuige.
Ik, verbalisant, heb begrepen dat u op 27 januari 2019 ‘s nachts, een meisje hebt opgevangen dat op de rotonde Helftheuvelweg / Kooikersweg te ‘s-Hertogenbosch stond.
V: Vertelt u daar alstublieft alles over.
A: Ik denk dat het rond 01.30 uur was. Toen ik op de rotonde reed sprong er ineens een meisje op de weg, voor mijn auto. Ik schrok daarvan en ik kon haar wel ontwijken maar ik kon niet remmen omdat er een auto achter mij reed. Ik ben toen een rondje over de rotonde gereden en toen ik daarna weer terugkwam op het eerste punt, toen zag ik dat er een andere automobilist (
het hof begrijpt: getuige [getuige 1]) gestopt was. Ik ben toen achter die auto gestopt. Ik zag toen dat het meisje bij die man in de auto instapte. Ik ben achter die auto aangereden. Ik dacht dat hij ging parkeren.
(pagina 41)
Toen ben ik ook gestopt. Ik heb toen aan het meisje gevraagd wat er aan de hand was. Het meisje zei dat zij betast was. Zij deed dit ook voor met gebaren bij zichzelf. Zij zei ook dat ze gekust was. Door haar gebaren bleek wel dat ze dit niet had gewild. Ik heb toen aan het meisje gevraagd waar zij woonde. Toen zei ze een adres. We hebben daar onze auto’s geparkeerd. Haar moeder kwam toen aan de deur. We zijn toen naar binnen gegaan met z’n allen. Daar heeft het meisje weer verteld wat er gebeurd was. Dat was precies hetzelfde verhaal als dat ze eerder aan ons had verteld. Ze bleef continu hetzelfde verhaal vertellen.
V: Waar kwam het meisje vandaan toen u haar voor het eerst zag?
A: Toen ik de rotonde op reed, kwam zij vanaf de Kooikersweg vanaf het centrum. Het meisje zei dat de man haar aan was gaan raken vanaf het witte gebouw. Dat is een gebouw waar een huisarts in zit, waar voorheen de Raad voor de Kinderbescherming heeft gezeten. Ze was naar de rotonde bij de Albert Heijn gerend en daar stond ze op de rotonde toen ik haar voor het eerst zag.
V: Wat zou die man gedaan hebben?
A: Hij had haar overal aangeraakt. Hij had haar continu gekust. Ze gebaarde ook dat ze hem afgeweerd had, maar dat dit niet hielp. Ze zei steeds dat ze dit niet wilde.
(pagina 42)
V: U zei dat toen u een rondje op de rotonde maakte dat u toen had rondgekeken omdat u de zaak niet helemaal vertrouwde. Wat hebt u toen gezien?
A: Toen wij daar bij de rotonde stonden, heb ik gezien dat de jas open stond van het meisje en dat haar haar in de war zat.
V: Weet u hoe het meisje heet?
A: [aangeefster] .
(pagina 43)
V: Wat heeft [aangeefster] over die man verteld?
A: Ze zei dat de man van buitenlandse afkomst was.
8. Proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch, d.d. 28 oktober 2024, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik zag [aangeefster] zitten en ik vroeg wat er was gebeurd. Zij zei tegen mij dat ze gepakt was door een jongen. Ik zag dat haar broek open hing en dat de jas van haar schouders hing. Je zag dus wel dat hij van alles had geprobeerd.
9. Proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige d.d. 5 oktober 2020, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 27 januari 20I9 heeft er een poging verkrachting/aanranding plaatsgevonden op de Kooikersweg te ‘s-Hertogenbosch. Van het slachtoffer zijn 3 stuks kleding inbeslaggenomen en veiliggesteld i.v.m. mogelijke DNA-sporen van de mogelijke verdachte.
Op 2 oktober 2020 kwam er een aanvraag binnen bij FO voor het inzenden van de bovengenoemde stukken kleding naar het NFI op verzoek van slachtoffer/slachtofferhulp Nederland en de behandelend psycholoog van het slachtoffer. Dit in opdracht van officier van justitie [naam] .

Slachtoffer

Achternaam : [aangeefster]
Voornamen : [...]
Geboren : [geboortedatum] 1998
Geboorteplaats : [geboorteplaats]

Stukken van overtuiging (SVO)

Aan de volgende SVO’s dient onderzoek te worden verricht:

Sporendragers

Goednummer : PL2100-2019018442-1461463
SIN : AALS8907NL
Object : Kleding (Broek)
Merk/type : Only
Kleur : Zwart
Goednummer : PL2100-2019018442-1466908
SIN : AALS8908NL
Object : Kleding (Shirt)
Kleur : Zwart
Goednummer : PL2100-2019018442-1466910
SIN : AALS8906NL
Object : Riem
Kleur : Zwart
Bijzonderheden : Riem met zilverkleurige gesp

Onderzoeksopdracht/vraagstelling

- Bevat deze broek [spoor identificatienr. AALS8907NL] mannelijk humaan biologisch celmateriaal en van wie? Knoop van de broek.
- Bevat dit shirt [spoor identificatienr. AALS8908NL] mannelijk humaan biologisch celmateriaal en van wie? Binnenkant shirt, ter hoogte van de borsten.
- Bevat deze riem [spoor identificatienr. AALS8906NL] mannelijk humaan biologisch celmateriaal en van wie? Gesp.
10. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 27 november 2020, nummer 2020.11.12.094 (aanvraag 001), opgemaakt door de NFI-deskundige J.L.W. Dieltjes, dossierpagina’s 58-62, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(pagina 58)
Vraagstelling Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht om riem AALS8906NL, broek AALS8907NL en shirt AALS8908NL van het slachtoffer [aangeefster] te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of op het onderzoeksmateriaal DNA aanwezig is en, zo ja, van wie dat DNA afkomstig kan zijn.
(pagina 59)

Onderzoek naar biologische sporen

In de aanvraag onderzoek van de Politie Eenheid Oost-Brabant is per te onderzoeken item specifiek vermeld welke locaties bemonsterd moeten worden.
Riem AALS8906NL van het slachtoffer [aangeefster]
Conform de vraagstelling is de gesp van de riem bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van diegene(n) die met de gesp in contact is (zijn) geweest. Daarnaast is met hetzelfde doel ook het uiteinde van de riem bemonsterd. De bemonsteringen zijn als respectievelijk AALS8906NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Broek AALS8907NL van het slachtoffer [aangeefster]
Conform de vraagstelling is de broeksknoop bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van diegene(n) die met de knoop in contact is (zijn) geweest. De bemonstering is als AALS8907NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Shirt AALS8908NL van het slachtoffer [aangeefster]
Conform de vraagstelling is de binnenzijde van het shirt ter hoogte van de borsten bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van diegene(n) die op deze locatie met het shirt in contact is (zijn) geweest. De bemonsteringen zijn als AALS8908NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.

Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek

In Tabel 2 staan de personen van wie de DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 2 DNA-profielen van personen betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Naam
Geboortedatum
alle bemonsteringen
aangenomen DNA-profiel van het slachtoffer [aangeefster]
[geboortedatum] 1998
WAAA4709NL
[verdachte] (zie toelichting)
[geboortedatum] 1972
Toelichting: Dit DNA-profiel is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek vanwege een overeenkomst in de DNA-databank (zie ‘DNA-databank’).
(pagina 60)
In Tabel 3 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. In deze tabel zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht vermeld.
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AALS8906NL#01
(gesp riem)
minimaal twee personen
- slachtoffer [aangeefster]
- minimaal één man (zie toelichting 1)
niet berekend (zie toelichting 2)
niet van toepassing
AALS8906NL#02
(uiteinde riem)
minimaal drie personen
- slachtoffer [aangeefster]
- [verdachte]
- minimaal één onbekende persoon
niet berekend (zie toelichting 2) meer dan 1 miljard
AALS8907NL#01
(broeksknoop)
minimaal twee personen
- slachtoffer [aangeefster]
- [verdachte]
niet berekend (zie toelichting 2) meer dan 1 miljard
AALS8908NL#01
(linkerborst shirt)
minimaal twee personen
- slachtoffer [aangeefster]
- minimaal één man (zie toelichting 1)
niet berekend (zie toelichting 2)
niet van toepassing
AALS8908NL#02
(rechterborst shirt)
minimaal twee personen
- slachtoffer [aangeefster]
- [verdachte]
niet berekend (zie toelichting 2)
meer dan 1 miljard
Toelichting:
1. Dit DNA-mengprofiel is vooralsnog onvoldoende informatief om te kunnen beoordelen of een gedeelte van het DNA afkomstig kan zijn van [verdachte] . Aanvullend DNA-onderzoek levert naar verwachting een DNA-mengprofiel op dat geschikt is om een uitspraak te doen of [verdachte] wel of geen DNA kan hebben bijgedragen aan deze bemonstering. Vanwege de overige resultaten is dat nu niet geïndiceerd.
2. Zoals hierboven beschreven is aangenomen dat een prominente hoeveelheid van het DNA in deze bemonstering afkomstig is van het slachtoffer zelf. Om die reden is de bewijskracht niet berekend.

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

(pagina 61)
DNA-mengprofielen AALS8906NL#02, AALS8907NL#01 en AALS8908NL#02 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van [verdachte] , dan wanneer de bemonsteringen geen DNA bevatten van [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen persoon.
11. Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 januari 2021, dossierpagina’s 72-79, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 72)
Dit verhoor wordt zoveel mogelijk in de vraag en antwoord stijl weer gegeven. Hierbij staat de letter ‘V’ voor een vraag van ons, verbalisanten, en de letter ‘A’ voor het antwoord van de verdachte.
(pagina 76)
Opmerking verbalisanten: Op zondag 27 januari 2019 heeft een vrouw bij de politie gemeld dat zij was aangevallen door een man die haar had geprobeerd te verkrachten.
De kleding van deze vrouw is veiliggesteld en voor onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Uw DNA zit in de DNA databank. Na onderzoek bleek dat uw DNA op de kleding van die vrouw was aangetroffen.
(pagina 77)
V: Hoe kan dit?
Opmerking raadsman:
[verdachte] ik denk dat het beter is dat je jouw verhaal vertelt.
A: Ik weet niet welke dag, welke datum, welk moment. Ik was naar mijn huis van begeleid wonen, [a-straat]
(het hof begrijpt: te ‘s-Hertogenbosch, gelet op verdachtes verklaring op pagina 73). Ik was buiten een sigaret aan het roken. Toen kwam er een meisje aan. Dat meisje is weggelopen.
(pagina 78)
Ze heeft mij met haar hele lichaam aangeraakt.
12. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof op 6 december 2023, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij naar mijn lengte. Ik ben 172 cm lang.”
3.4
Verder bevat het bestreden arrest de volgende bewijsoverwegingen, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel:

Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is - op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord - in de kern het volgende aangevoerd.
De verklaringen van aangeefster [aangeefster] zijn innerlijk en onderling tegenstrijdig en moeten om die reden als onbetrouwbaar worden aangemerkt, zodat die verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs. In dit verband heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat aangeefster verschillend heeft verklaard over het signalement van de dader, over de wijze waarop zij de route naar huis aflegde (per fiets of te voet) en de geografische locatie waar de dader haar begon aan te raken.
De verdachte heeft verklaard dat er, toen hij buiten bij zijn woning een sigaret aan het roken was, een huilend meisje kwam aangelopen. Zij was volgens de verdachte dronken of had drugs gebruikt. Met de kleding van het meisje zou, volgens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, niets opmerkelijks aan de hand zijn. Zij zou relationele problemen hebben met haar vriend. Toen de verdachte het meisje zou hebben gezegd dat hij haar niet kon helpen, heeft zij de verdachte kusjes gegeven, waarna hij haar meermaals van zich heeft afgeduwd en haar gezegd heeft dat zij naar huis moest gaan. Toen zij van de verdachte wegliep was haar kleding ‘gewoon normaal, gewoon netjes’, aldus de verdachte. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze lezing van de verdachte een niet onaannemelijke verklaring geeft voor het feit dat zijn DNA op de inbeslaggenomen kledingstukken is aangetroffen. De verdachte kan immers bij het wegduwen met zijn hand de riem van aangeefster hebben geraakt en de riem kan daarbij verschoven zijn, waardoor de broeksknoop los van de riem is gekomen en de hand van de verdachte ook de broeksknoop kan hebben geraakt. Op die wijze kan er huidepitheel op de riem en broeksknoop terecht zijn gekomen, waardoor het aantreffen van het DNA-profiel van de verdachte op de forensisch onderzochte kleding van aangeefster te verklaren valt.
De omstandigheid dat het DNA van de verdachte ook is gevonden op de binnenzijde van het shirt van aangeefster ter hoogte van haar rechterborst, kan volgens de raadsman worden verklaard door mogelijke contaminatie van sporendragers, gezien het feit dat aangeefster de riem en het shirt thuis heeft gehad, deze mogelijk in elkaar verstrengeld zijn geraakt en/of door de onzorgvuldige wijze waarop de inbeslaggenomen riem en het inbeslaggenomen T-shirt samen zijn verpakt in een papieren zak. Ook is komen vast te staan dat die zak een aanzienlijk aantal keren is verplaatst en niet kan worden uitgesloten dat het shirt en de riem alstoen verstrengeld zijn geraakt in de zak. Tegen deze achtergrond is de afwezigheid van een verklaring van de verdachte voor het feit dat zijn DNA is aangetroffen aan de binnenzijde van het T-shirt van aangeefster niet verwonderlijk, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

[…]
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van aangeefster [aangeefster] betrouwbaar zijn. Indien die verklaringen betrouwbaar worden geacht zal het hof daarnaast moeten beoordelen of voor de beweringen van [aangeefster] voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. Deze twee te beantwoorden vragen zijn overigens niet geheel van elkaar te onderscheiden, omdat het oordeel over de betrouwbaarheid vaak - en zo ook in deze zaak - mede berust op het aanwezige steunbewijs. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van [aangeefster] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.

C.

Op 5 februari 2019 heeft aangeefster [aangeefster] bij de politie, nadat zij kort na het incident door verbalisanten informatief was gehoord in haar woning, een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over hetgeen haar in de nacht van 26 op 27 januari 2019 te ‘s-Hertogenbosch is overkomen. Op 13 januari 2021 is aangeefster door de politie aanvullend gehoord en op 28 oktober 2021 heeft zij een verklaring afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. Met de verdediging constateert ook het hof dat de door [aangeefster] ter gelegenheid van het zogenaamde ‘informatieve gesprek’ op 27 januari 2021 omstreeks 04.15 uur afgelegde verklaring op bepaalde onderdelen, met name over de wijze waarop zij zich kort voor het incident verplaatste, tegenstrijdig is met haar latere verklaringen. Aangeefster verklaarde op 5 februari 2021 ook dat “(h)et (...) niet de eerste keer (is) dat ik dingen vergeet. Als ik iets heftigs meemaak, dan wil ik dat meteen wegduwen en er niet aan herinnerd worden. Daarom wil ik hulp hebben.”
Echter, wat daar ook van zij, het hof stelt tevens vast dat haar verklaringen - waar het gaat om de kern van de haar aangedane gedragingen, namelijk het zoenen en proberen te zoenen, het vasthouden van aangeefster, het betasten van haar borsten, buik en vagina, zijnde de essentiële onderdelen waarop de bewezenverklaring van poging tot verkrachting is gestoeld - nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent zijn. Daarbij herinnerde aangeefster zich eerst minder, klaarblijkelijk om de door haar hiervoor opgegeven reden. Dat dit anders zou zijn en zij in de loop van de tijd seksuele handelingen erbij verzonnen zou hebben, wordt weerlegd door het feit dat de getuigen die haar meteen na het incident hebben opgevangen, spreken van een hevig, in paniek zijnde aangeefster met haar broek open en half naar beneden, die vertelde, illustrerend met gebaren, dat een man haar overal had aangeraakt. Aangeefster benoemt voorts details, in het bijzonder over de bewezenverklaarde gang van zaken rondom hetgeen haar die nacht is overkomen, die ook terugkomen in dan wel corresponderen met de overige bewijsmiddelen, zoals de omstandigheid dat haar jas door de man was opengemaakt en haar broek door hem was losgemaakt en dat door de getuigen die haar aantroffen is waargenomen dat haar jas open was en haar broek naar beneden hing. De door de verdediging aangevoerde inconsistenties in de verklaringen van aangeefster maken naar het oordeel van het hof aldus niet dat haar gehele verklaringen als onbetrouwbaar terzijde behoren te worden gesteld.
Daarbij komt dat de verklaringen van aangeefster in belangrijke mate steun vinden in de tot het bewijs gebezigde resultaten van het forensisch onderzoek. Aangeefster [aangeefster] heeft onder meer verklaard dat de dader haar broek had losgemaakt en haar borsten onder haar shirt heeft betast. De kleding die aangeefster [aangeefster] de betreffende nacht droeg, is bemonsterd op sporen. Deze bemonstering is vervolgens onderworpen aan een DNA-onderzoek en daaruit kwam naar voren dat op het uiteinde van de riem, op de broeksknoop en aan de binnenzijde van het shirt ter hoogte van de rechterborst, sprake was van mannelijk DNA in de bemonstering. Daaruit is een DNA-profiel verkregen dat ‘matcht’ met het DNA-profiel van de verdachte. De bevindingen van het DNA-onderzoek zijn meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van de verdachte, dan wanneer de bemonsteringen geen DNA bevatten van de verdachte, maar van een willekeurig gekozen andere persoon. Deze objectieve bevindingen bieden naar het oordeel van het hof aldus in grote mate steun aan de verklaring van aangeefster [aangeefster] over de onzedelijke handelingen die bij haar zijn verricht en wijzen in de richting van de verdachte als degene die deze handelingen heeft gepleegd.
De verdediging heeft geopperd dat het DNA van de verdachte op de broeksriem en broeksknoop terecht kan zijn gekomen toen hij het meisje in kwestie zou hebben weggeduwd en - daarnaast - dat het DNA van de verdachte op de locatie van de riem met de binnenzijde van het shirt van aangeefster zou kunnen zijn gecontamineerd. Het hof is van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is dat het DNA van de verdachte via het - door het beweerdelijke wegduwen van aangeefster - verschuiven van de broeksriem op de broeksknoop is terechtgekomen. Dit betreft slechts een aan de hand van een summiere verklaring van de verdachte over het enkele door de verdachte wegduwen van aangeefster gedane suggestie van de verdediging, waarvoor in het procesdossier (daaronder mede begrepen de forensische rapportage), noch in het verhandelde ter terechtzitting, aanknopingspunten zijn te vinden. Indien voorts wordt aangenomen dat er - door de onzorgvuldige wijze van veiligstellen van de riem en het shirt van aangeefster - wel van de gestelde contaminatie van sporen op de broeksriem en het shirt sprake is geweest, dan neemt dat naar het oordeel van het hof niet weg dat er DNA van de verdachte op de riem en/of het T-shirt van aangeefster is aangetroffen, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de belastende redengevendheid van dit gegeven kan ontzenuwen.
Het hof acht de alternatieve lezing van de verdachte over hetgeen in de nacht van 26 op 27 januari 2019 volgens hem zou zijn voorgevallen evenmin aannemelijk geworden, omdat belangrijke elementen uit die alternatieve lezing, inhoudende dat het meisje in kwestie onder invloed zou van alcohol en/of drugs en dat haar kleding normaal zou zitten, evident in strijd zijn met de inhoud van het procesdossier. Daaruit volgt immers dat de verhorend verbalisanten kort na het tenlastegelegde niet de indruk hadden dat aangeefster onder invloed was of dronken was (vide dossierpagina 77), alsmede dat getuige [getuige 1] en/of [getuige 2] hebben waargenomen dat het haar van aangeefster in de war zat en haar jas en broek open waren. Het is bovendien lastig voorstelbaar dat aangeefster vanaf de ontmoetingsplek waarover de verdachte spreekt (omgeving [a-straat] waar hij toen woonde) is weggelopen, terwijl haar kleding normaal, gewoon netjes zat, om vervolgens zo’n 1,9 kilometer verderop bij de rotonde aan de Helftheuvelweg zonder directe aanleiding met haar broek open en half op haar knieën in paniek voor een auto te springen. De verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] die daarover verhalen, ondersteunen daarentegen wel de verklaringen van aangeefster [aangeefster] .
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de verklaringen van aangeefster [aangeefster] betrouwbaar acht en tot het bewijs bezigt en van oordeel is dat deze verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
D. Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
[…]
Resumerend acht het hof op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde poging tot verkrachting heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
3.5
De steller van het middel gaat in het middel voor twee ankers liggen. In de eerste plaats stelt hij zich op het standpunt dat de bewijsmotivering gebrekkig is, omdat de door het hof gebruikte bewijsmiddelen onderling en innerlijk tegenstijdig zijn ten aanzien van de pleegplaats en de lengte en de leeftijd van de dader. In de tweede plaats voert de steller van het middel aan dat het hof twee verweren van de verdediging ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. Ik bespreek eerst de klacht over de tegenstrijdigheden in en tussen de door het hof gebruikte bewijsmiddelen.
Tegenstrijdigheden bewijsmiddelen
3.6
Van tegenstrijdigheid tussen of binnen bewijsmiddelen is sprake wanneer de bewijsmiddelen feitelijkheden bevatten die niet naast elkaar kunnen bestaan. Een innerlijk tegenstrijdige bewijsconstructie is in de regel niet begrijpelijk en leidt dan ook in beginsel tot vernietiging van de bewezenverklaring. Dat is alleen anders als het gaat om een kennelijke misslag of om een tegenstrijdigheid die van zodanig ondergeschikt belang is dat deze aan een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring niet in de weg staat. [1]
3.7
De tegenstrijdigheden waarop in het middel wordt gedoeld, hebben betrekking op de pleegplaats en de lengte en de leeftijd van de dader. Voor wat betreft de lengte van de dader is naar mijn oordeel geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid in en tussen de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Volgens de steller van het middel is de tegenstrijdigheid erin gelegen dat bewijsmiddel 2 inhoudt dat de aangeefster heeft verklaard dat de dader niet veel groter was dan zij en net zo groot was als zij, terwijl bewijsmiddel 4 de verklaring van de aangeefster bevat dat de dader toen hij rechts van haar stond met zijn hand over haar schouder en met zijn vrije rechterhand handelingen verrichtte, kleiner leek dan de aangeefster. Ik merk op dat deze laatste verklaring de lengte van de dader beschrijft in een bepaalde houding, namelijk toen hij rechts van haar stond met zijn hand over haar schouder en toen hij met zijn vrije rechterhand handelingen verrichte. Het is niet uitgesloten dat de dader in deze specifieke houding kleiner was dan de aangeefster, terwijl hij in een andere houding groter was dan zij. Uit bewijsmiddel 4 blijkt bijvoorbeeld dat de aangeefster tevens heeft verklaard dat de dader, toen hij aan haar rechterzijde stond met zijn linkerarm over haar schouder, voorover boog om haar te zoenen. Daarmee is de inhoud van bewijsmiddel 2 niet zonder meer onverenigbaar met de inhoud van bewijsmiddel 4. In zoverre mist het middel dan ook feitelijke grondslag en faalt het.
3.8
Daarnaast zou de inhoud van de bewijsmiddelen 6 en 8 in strijd zijn met de inhoud van de bewijsmiddelen 2, 3, 4 en 5, aangezien uit de bewijsmiddelen 6 en 8 blijkt dat de aangeefster de dader tegenover de getuige [getuige 1] en [getuige 2] heeft omschreven als “een jongen”, terwijl de overige bewijsmiddelen inhouden dat het ging om “een man”. Ik meen dat ook in dit geval geen sprake is van een tegenstrijdigheid. Deze feitelijkheden kunnen mijns inziens naast elkaar bestaan. Het verschil tussen de formulering “een man” en “een jongen” duidt in mijn optiek niet noodzakelijkerwijs op een andere leeftijd van de dader. Een jongen is immers ook een man. Daarbij teken ik ook nog aan dat de getuige [getuige 2] in bewijsmiddel 7 zelf ook verklaart dat de aangeefster zei dat “de man” haar was gaan aanraken. Ook dit onderdeel van het middel faalt.
3.9
Ten aanzien van de pleegplaats wordt aangevoerd dat de inhoud van de bewijsmiddelen 2, 3 en 4 niet te rijmen is met de inhoud van de bewijsmiddelen 1 en 7. Uit de bewijsmiddelen 2, 3 en 4 zou volgen dat het incident plaatsvond bij de bankjes bij de Taling, tegenover de Albert Heijn aan de Helftheuvel, terwijl het blijkens bewijsmiddel 7 was “vanaf het witte gebouw”, “een gebouw is waar een huisarts in zit, waar voorheen de Raad voor de Kinderbescherming heeft gezeten”. Dit zou minstens 600 meter verderop zou zijn. Bewijsmiddel 1 zou inhouden dat de aangeefster heeft aangegeven dat zij was aangerand op de rotonde met de Helftheuvelweg. Alle bewijsmiddelen houden in dat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden rondom dezelfde weg; alleen de exacte locatie verschilt. Mijns inziens zijn deze verschillen niet zodanig dat deze van wezenlijk belang zijn en dat de bewijsconstructie daarmee onbegrijpelijk is. Dat bewijsmiddel 1 inhoudt dat het incident heeft plaatsgevonden op de rotonde, is goed voorstelbaar, nu bewijsmiddel 1 de verklaring van de verbalisant bevat over de melding die hij kreeg en de aangeefster is aangetroffen op de rotonde. Voor wat betreft de verklaring van de getuige [getuige 2] over “het witte gebouw” geldt dat de aangeefster slechts heeft verklaard over “het witte gebouw”. Dat dit het gebouw betreft waarin de huisarts is gevestigd, heeft de getuige zelf toegevoegd. Dit is dus niet zonder meer in strijd met de andere verklaringen van de aangeefster. Ook in zoverre faalt het middel.
Verwerping van verweren
3.1
Dat brengt mij bij de klacht dat het hof de verweren van de verdediging over (i) de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en (ii) de verenigbaarheid van de overige bewijsmiddelen met het scenario van de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
3.11
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster heeft de verdediging, zo blijkt uit de in cassatie onbestreden weergave van het verweer door het hof, in hoger beroep betoogd dat de verklaringen van de aangeefster innerlijk en onderling tegenstrijdig zijn, omdat de aangeefster verschillend heeft verklaard over het signalement van de dader, de wijze waarop zij de route naar huis aflegde (per fiets of te voet) en de geografische locatie waar de dader haar begon aan te raken, zodat haar verklaringen om die reden als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
3.12
Volgens de steller van het middel is het hof ontoereikend gemotiveerd voorbijgegaan aan de tegenstrijdigheden binnen de bewijsmiddelen en de betekenis die deze hebben voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster. Het hof zou de tegenstrijdigheden hebben “weggewuifd met een simpel ‘wat daarvan ook zij’”. Dit zou ontoereikend zijn voor de verwerping van het verweer.
3.13
Bij de beoordeling van deze klacht stel ik het volgende voorop. De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren, behalve in bijzondere gevallen, onder meer indien door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het gebruikte bewijsmateriaal. De omvang van de motiveringsplicht hangt af van de inhoud en de indringendheid van de aangevoerde argumenten. De motiveringsplicht gaat niet zo ver dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [2] Bij de beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal kan de feitenrechter betekenis toekennen aan onder meer de onderlinge samenhang van dit bewijsmateriaal en de mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal. In cassatie kan alleen onderzocht worden of de conclusies van feitelijke aard, die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld, begrijpelijk zijn. [3]
3.14
Het hof heeft geoordeeld dat de door de aangeefster op 27 januari 2021 afgelegde verklaring op bepaalde onderdelen tegenstrijdig is met haar latere verklaringen, maar dat de door de verdediging aangevoerde inconsistenties in de verklaringen van de aangeefster, niet maken dat haar gehele verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. Dat oordeel is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof aan zijn oordeel onder meer ten grondslag heeft gelegd dat (i) de verklaringen van de aangeefster voor wat betreft de essentiële onderdelen, namelijk het (proberen te) zoenen, vasthouden en betasten van de borsten, de buik en de vagina, nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent zijn, (ii) de aangeefster details heeft benoemd die ook terugkomen in dan wel corresponderen met de overige bewijsmiddelen, zoals de omstandigheid dat haar jas door de man was opengemaakt en haar broek door hem was losgemaakt en dat door de getuigen is waargenomen dat haar jas open was en haar broek naar beneden hing en (iii) de verklaringen van de aangeefster in belangrijke mate steun vinden in de tot het bewijs gebezigde resultaten van het forensisch onderzoek. In het licht van deze vaststellingen, is de verwerping van het betrouwbaarheidsverweer mijns inziens toereikend gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
3.15
Voor wat betreft het DNA-materiaal heeft de verdediging volgens de in cassatie onbetwiste samenvatting door het hof, kortgezegd aangevoerd dat de aangeefster de verdachte heeft benaderd toen hij buiten bij zijn woning stond te roken. De aangeefster was dronken of had drugs gebruikt en heeft de verdachte kusjes gegeven, waarop de verdachte haar meermaals van zich heeft afgeduwd. Toen zij wegliep van de verdachte was haar kleding “gewoon normaal, gewoon netjes”, aldus de verdachte. Het DNA van de verdachte kan op de broeksriem en de broeksknoop van de aangeefster zijn terechtgekomen doordat hij de aangeefster heeft weggeduwd. De aanwezigheid van DNA van de verdachte op de binnenzijde van het T-shirt van de aangeefster kan worden verklaard door mogelijke contaminatie van sporendragers.
3.16
In cassatie wordt geklaagd over de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat er geen begin van aannemelijkheid is dat het DNA van de verdachte via het – door het beweerdelijke wegduwen van de aangeefster – verschuiven van de broeksriem op de broeksknoop is terechtgekomen. Verder klaagt de steller van het middel dat het oordeel van het hof dat het scenario van de verdachte niet aannemelijk is te achten omdat belangrijke elementen uit die alternatieve lezing evident in strijd zijn met de inhoud van het procesdossier niet zonder meer begrijpelijk is, gelet op hetgeen bij pleidooi is aangevoerd.
3.17
Voor de beoordeling van deze klachten is van belang dat wanneer een verdachte het hem ten laste gelegde weerspreekt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet zou stroken met een bewezenverklaring, de rechter indien hij tot een bewezenverklaring komt, de naar voren gebrachte alternatieve gang van zaken in beginsel moet weerleggen, door te overwegen dat en waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld, dan wel dat en waarom de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht (anderszins) niet aannemelijk is geworden. [4]
3.18
Het hof heeft het alternatieve scenario van de verdediging als niet aannemelijk terzijde geschoven. Als ik het goed zie, heeft het hof hieraan drie argumenten ten grondslag gelegd. Ten eerste heeft het hof in dit verband geoordeeld dat er geen begin van aannemelijkheid is dat het DNA van de verdachte via het – door het beweerdelijk wegduwen van de aangeefster – verschuiven van de broeksriem op de broeksknoop is terechtgekomen. Dat oordeel is wat mij betreft bepaald niet onbegrijpelijk. Daarbij speelt mee dat ik het moeilijk voorstelbaar vind dat een riem door een duwende beweging – of dat nu eenmalig of vaker gebeurt – kan verschuiven op een zodanige wijze dat het DNA van de persoon die duwt op de onder de riem gelegen broeksknoop kan terechtkomen. De door de steller van het middel naar voren gebrachte argumenten maken mijn oordeel niet anders. Met betrekking tot het DNA op de binnenzijde van het T-shirt heeft het hof, in mijn woorden omschreven, overwogen dat zelfs als het DNA daar door contaminatie terechtgekomen zou zijn, dit niet wegneemt dat er DNA van de verdachte is aangetroffen op de riem en op de broeksknoop van de aangeefster, waarvoor hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. In vaststelling van het hof dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de broeksknoop van de aangeefster, ligt tevens de verwerping besloten van het in de schriftuur naar voren gebrachte, “niet expliciet door de verdediging […] benoemd[e]”, alternatieve scenario dat een andere man het ten laste gelegde feit heeft begaan nadat de ontmoeting tussen de aangeefster en de verdachte had plaatsgevonden.
3.19
Ten tweede heeft het hof overwogen dat belangrijke elementen uit de alternatieve lezing van de verdachte, inhoudende dat de aangeefster onder invloed was van alcohol en/of drugs en dat haar kleding normaal zou zitten, evident in strijd zijn met de inhoud van het procesdossier. Ook dit oordeel is naar mijn mening niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik op de vaststelling van het hof dat de verhorend verbalisanten kort na het tenlastegelegde niet de indruk hadden dat de aangeefster onder invloed was of dronken was, evenals de vaststelling dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben waargenomen dat het haar van de aangeefster in de war zat en dat haar jas en broek open waren.
3.2
Ten derde heeft het hof bij de verwerping van het alternatieve scenario in aanmerking genomen dat het lastig voorstelbaar is dat de aangeefster vanaf de ontmoetingsplek waarover de verdachte spreekt is weggelopen, terwijl haar kleding normaal zat, om vervolgens zo’n 1,9 kilometer verderop zonder directe aanleiding met haar broek open en half op haar knieën in paniek voor een auto te springen.
3.21
Deze argumenten kunnen de verwerping van het verweer zelfstandig dragen. Het hof heeft het verweer dan ook toereikend gemotiveerd verworpen.
3.22
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Het middel faalt. Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, ligt afdoening van het middel door de Hoge Raad op de voet van art. 81 lid 1 RO niet in de rede.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.G.J.M. Corstens,
2.Zie o.a. HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780,
3.Zie o.a. HR 10 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1840, r.o. 2.3.
4.Vgl. HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864,