Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
condicio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging en de gestelde schade staat daarmee vast. (onder 3.12.3)
3.Bespreking van het cassatiemiddel
condicio sine qua non-verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [de makelaars] en de door [kopers van de woning] gestelde schade. Het tweede onderdeel klaagt over de oordelen van het hof over het bestaan en de omvang van de schade. Het vierde onderdeel bevat enkel een voortbouwklacht.
Hebben [de makelaars] als makelaar onrechtmatig gehandeld?
eerste subonderdeelneemt tot uitgangspunt dat de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.10 en 4.11 van haar vonnis geen
condicio sine qua non-verband heeft aangenomen en/of heeft beslist dat zij niet op de overige stellingen behoefde in te gaan omdat [kopers van de woning] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Tegen deze overwegingen heeft [kopers van de woning] een grief gericht die volgens de steller van het middel niet zag op het
condicio sine qua non-verband. Hieraan verbindt het subonderdeel zowel een motiveringsklacht als een rechtsklacht (procesinleiding in cassatie p. 3 laatste alinea en p. 4 tot de tweede regel van onder).
condicio sine qua non-verband bestaat tussen het onrechtmatige handelen van [de makelaars] en eventuele schade, maar alleen dat [kopers van de woning] de schade onvoldoende heeft onderbouwd. Het is dus zoals de steller van het middel zelfs reeds als mogelijk veronderstelt: de rechtbank heeft beslist dat zij niet op de overige stellingen (waaronder die met betrekking tot het
condicio sine qua non-verband) hoefde in te gaan omdat [kopers van de woning] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Welnu, het volstond dat [kopers van de woning] een grief richtte tegen de beslissing van de rechtbank over de schade. Nadat het hof tot de conclusie was gekomen dat die grief slaagde, bracht de devolutieve werking van het appel mee dat het hof alsnog diende te oordelen over de door de rechtbank niet besliste kwestie van het
condicio sine qua non-verband. De klachten van het subonderdeel falen.
tweede subonderdeelklaagt dat het hof bij zijn oordeel dat het
condicio sine qua non-verband aanwezig is, de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend. De steller van het middel gaat er daarbij kennelijk van uit dat het hof bij de beoordeling van het
condicio sine qua non-verband alleen de toelichting op grief 5 in incidenteel hoger beroep heeft betrokken (vergelijk rechtsoverweging 3.12.1), en dat het hof – ten onrechte – niet de in de procesinleiding genoemde stellingen uit de conclusie van antwoord, de spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en de memorie van antwoord heeft betrokken. Verder voert het subonderdeel aan dat het hof essentiële stellingen onbesproken heeft gelaten, in verband waarmee het oordeel van het hof onbegrijpelijk is (procesinleiding in cassatie, p. 4 regel 2 van onder tot en met p. 7 eerste alinea).
onder aziet niet op de vraag of [kopers van de woning] bij een juiste voorstelling van zaken interesse zou hebben gehad in de woning, maar over wat [kopers van de woning] aan [de makelaars] heeft verteld over zijn wensen en wat partijen daarover hebben besproken. Deze stelling doet niets af aan de vaststelling van het hof dat [kopers van de woning] bij een juiste voorstelling van zaken geen interesse zouden hebben gehad.
onder b-cgeven enkele redenen waarom [kopers van de woning] mogelijk wel interesse in de woning had kunnen hebben, maar zij doen niets af aan de vaststelling van het hof dat [kopers van de woning] onweersproken heeft gesteld dat hij niet bij de woning was gaan kijken, en dus hoe dan ook geen overeenkomst tot stand was gekomen, bij een juiste voorstelling van zaken ten aanzien van de woonoppervlakte.
onder d-jgaan er allemaal van uit dat [kopers van de woning] wel (serieuze) interesse in de woning had en bij de woning is gaan kijken, en missen reeds daarom relevantie.
onder kbehoefde geen (zelfstandige) bespreking door het hof. Dat [kopers van de woning] wist dat de garage was meegeteld als woonoppervlak, betekent nog niet dat [kopers van de woning] zich bij een inschatting van de marktwaarde van de woning en vergelijking met andere woningen ook realiseerde dat de opgegeven woonoppervlakte niet volgens de gangbare norm was en dus niet vergelijkbaar met andere woningen, waarvan de woonoppervlakte wel conform de norm wordt opgegeven. Anders gezegd, in het oordeel van het hof dat [kopers van de woning] mocht vertrouwen op de juistheid van de informatie die [de makelaars] over de woonoppervlakte heeft verstrekt, ligt besloten dat [kopers van de woning] mocht denken dat hij de opgegeven woonoppervlakte wel met die van andere woningen kon vergelijken, ook ten aanzien van de inpandige garage (wat dus betekent dat hij ervan uit kon gaan dat conform de gangbare norm ook bij andere woningen in voorkomende gevallen inpandige garages werden meegeteld).
derde subonderdeelricht onder verwijzing naar dezelfde ‘essentiële stellingen’ klachten tegen de verwerping door het hof over het beroep van [de makelaars] op eigen schuld (procesinleiding in cassatie, p. 7 tweede alinea).
vierde subonderdeelklaagt over schending van (zo begrijp ik) de tweeconclusieregel. Volgens de klacht had het hof enkele stellingen van [kopers van de woning] niet in zijn beoordeling mogen betrekken, omdat die niet uiterlijk bij memorie van grieven zijn aangevoerd. Het gaat om stellingen (a) die de redenen betreffen waarom het aantal vierkante meters voor [kopers van de woning] relevant was, namelijk omdat hij zijn vermogen voor zijn pensioen wilde investeren en laten groeien in een grotere woning van ongeveer 200 m2, alsook de stellingen (b) dat hij bij een juiste voorstelling van zaken niet eens naar de woning was gaan kijken en dat hij de zoektocht naar een grotere woning zou hebben voortgezet en een andere woning voor een vergelijkbaar bedrag zou hebben aangekocht (procesinleiding in cassatie, p. 7 derde alinea tot en met p. 8 eerste regel).
vijfde subonderdeel.Dat subonderdeel verwijst echter naar ‘de bovengenoemde essentiële stellingen’ en is aldus een herhaling van zetten. In het slot van het subonderdeel is eventueel nog een motiveringsklacht te lezen (‘niet duidelijk waarom…’), die dan echter een behoorlijke uitwerking mist.
zesde subonderdeelhoudt in dat het hof ten onrechte het bewijsaanbod van [de makelaars] heeft gepasseerd ten aanzien van de stelling dat [de makelaar] heeft aangegeven dat de garage was meegerekend in het aantal meters. Aldus heeft het hof ‘het bewijsrecht’ en de devolutieve werking van het hoger beroep miskend. Het oordeel van het hof is voorts onbegrijpelijk, omdat het hof niet heeft toegelicht waarom het specifieke bewijsaanbod van [de makelaars] wordt gepasseerd.
Wat is de omvang van de schade?
eerste subonderdeelhoudt in dat het hof heeft miskend dat de schade moet worden bepaald door vergelijking van (i) de situatie waarin [kopers van de woning] verkeert (tegenwoordige tijd, dus
ex post) met (ii) de hypothetische situatie waarin [kopers van de woning] zou hebben verkeerd wanneer de onrechtmatige gedraging van [de makelaars] achterwege zou zijn gebleven. Het hof heeft ten onrechte dan wel onbegrijpelijk de schade
ex antegeschat, door middel van een vergelijking van de destijds betaalde koopsom met de marktwaarde van de woning ten tijde van de koop [6] (procesinleiding in cassatie, p. 8 midden tot en met pagina 9 eerste alinea).
tweede subonderdeelhoudt in dat het hof heeft miskend dat bij de hypothetische situatie acht moet worden geslagen op (a) de vraag welke andere woning [kopers van de woning] zou hebben gekocht als de koop niet tot stand zou zijn gekomen en welke prijs en leveringsdatum dan zou zijn overeengekomen, en (b) de vraag of tevens alle extra kosten die [kopers van de woning] dan zou hebben gehad in mindering op de schade moet worden gebracht. Die schade mag door de rechter worden geschat. Het hof heeft de schade echter ten onrechte op een geheel andere wijze geschat door te vergelijken (i) de door [kopers van de woning] aan de verkopers betaalde koopsom met (ii) de marktprijs van de woning ten tijde van de koop als zou zijn uitgegaan van de juiste oppervlakte en inhoud (
ex ante) (procesinleiding in cassatie p. 9 midden tot en met p. 10 regel 5).
als aanknopingspunt.Dat is mijns inziens noch onjuist noch onbegrijpelijk.
deelsabstract’ is, want ik zie geen reden om geen rekening te houden met een eventuele duidelijke aanwijzing dat kopers er anders in zaten. Hebben de kopers in werkelijkheid de veronderstelde marktwaarde (dus uitgaande de juistheid van de opgegeven meetgegevens) opzettelijk overboden, dan zal het in de regel gepast zijn om aan te nemen dat zij dat in de vergelijkingssituatie evenzeer zouden hebben gedaan.
hypothetischesituatie hun zoektocht naar een grotere woning zouden hebben voortgezet en een andere woning voor een vergelijkbaar bedrag zouden hebben gekocht. Mijns inziens had het hof daarop voort moeten borduren en dus een vergelijking behoren te maken tussen enerzijds die hypothetische situatie en anderzijds de werkelijke situatie.
anderevergelijking gemaakt: het heeft namelijk de door Kopers betaalde koopprijs (ad € 541.000) vergeleken met de marktwaarde van de woning (ten tijde van de koop) op basis van het werkelijke woonoppervlak van
153 m2. (…)
hypothetischesituatie, maar op een vergelijking tussen de betaalde koopprijs en de koopprijs die de verkopers zonder de fout zouden hebben ontvangen.
als aanknopingspuntbij de schadebegroting, wordt gemaakt dat het hof niet zou hebben vergeleken met de hypothetische situatie dat de kopers niet zouden hebben gekocht. Zoals gezegd, zo is het niet. Het bedoelde verschil tussen koopprijs en marktwaarde is niet meer of anders dan een benadering van de schade zoals die in de vergelijkingssituatie is geleden, waarbij van de
concreteomstandigheden in die vergelijkingssituatie gedeeltelijk wordt geabstraheerd (hiervoor 3.29-3.30). De aanpak van het hof is dus niet fout. Die aanpak dunkt mij in het algemeen ook zeer ver te verkiezen boven de alternatieve aanpak van Dammingh, waarbij de rechter wel probeert vast te stellen hoe de van onderhandelingen over andere huizen met andere partijen concreet zouden zijn verlopen en met welke uitkomst. Met een eufemisme erkent hij dat dat ‘lastig kan zijn’. Het is mijns inziens meer dan dat. Een schadebegroting die steunt op als speculatief ervaren aannames over de vergelijkingssituatie, doet afbreuk aan de overtuigingskracht van het rechterlijk vonnis en de aannemelijkheid van de daarin beredeneerde uitkomst.
derde subonderdeelhoudt in dat het oordeel van het hof ook onjuist is omdat het de schade heeft toegerekend en geschat op een andere wijze dan die volgt uit het door het hof aangenomen
condicio sine qua non-verband voor de vestiging van aansprakelijkheid. Bij de vestiging van aansprakelijkheid is het hof er immers van uitgegaan dat [kopers van de woning] de woning niet zou hebben gekocht. Daarmee is volgens het subonderdeel niet te verenigen de overweging van het hof dat het aannemelijk is dat er een hogere koopprijs voor de woning is betaald dan wanneer de verkoopdocumentatie de juiste woonoppervlakte zou hebben vermeld. In de hypothetische situatie moet de koop worden weggedacht en moet de hypothetische koop van een andere woning worden verdisconteerd. Om dezelfde redenen is het oordeel ook onbegrijpelijk, want innerlijk tegenstrijdig (procesinleiding in cassatie p. 10 vanaf regel 5 tot einde van de alinea).
bij wijze van aanknopingspunt, met het uitgaan van een andere hypothetische situatie. De klachten van het subonderdeel delen in het lot van de voorgaande subonderdelen.
vierde subonderdeelhoudt in dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is in het licht van drie in de procesinleiding vermelde ‘essentiële’ stellingen van [de makelaars] Deze stellingen houden het volgende in:
onder a en bzijn geen essentiële stellingen omdat zij betrekking hebben op de waardebepaling en/of waardestijging van de woning ná de door het hof gehanteerde peildatum voor het bepalen van de schadeomvang (de datum van de koopovereenkomst). Bij dat uitgangspunt is de latere (ontwikkeling van de) waarde van de woning niet van belang. Met betrekking tot de periode na de koop wordt eenvoudig wettelijke rente berekend. Ook de klacht die is gebaseerd op de stellingen
onder cslaagt niet. In rechtsoverweging 3.9.5 heeft het hof onder ogen gezien dat [kopers van de woning] uitvoerig heeft toegelicht om welke reden de inpandige garage niet meegenomen moet worden bij het bepalen van de woonoppervlakte. Daarin ligt een verwerping besloten van de stelling van [de makelaars] dat de garage wél meegenomen moest/mocht worden. Het hof heeft deze overweging weliswaar in een andere context gegeven, namelijk bij de beoordeling van de vraag of [de makelaars] onrechtmatig heeft gehandeld, maar het spreekt vanzelf dat het hof bij de beantwoording van de vraag of schade bestaat en wat de omvang van die schade is, van dezelfde opvatting is uitgegaan. De tweede stelling genoemd onder c kon het hof onbesproken laten, nu niet valt in te zien hoe die stelling maakt dat [kopers van de woning] geen (of minder) schade heeft geleden. Vergelijk hiervoor 3.11, laatste aandachtstreepje.